HR, 23-10-2012, nr. 11/02325
ECLI:NL:HR:2012:BX6900, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-10-2012
- Zaaknummer
11/02325
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BX6900
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX6900, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX6900
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2970
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2970
ECLI:NL:HR:2012:BX6900, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑10‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2970, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX6900
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2970, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑10‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/02325
Mr. Knigge
Zitting: 28 augustus 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 28 april 2011 verdachte wegens "doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander op de wijze vermeld in het arrest.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel
- 4.1.
Het middel klaagt over de strafoplegging.
- 4.2.
Het Hof heeft de opgelegde gevangenisstraf als volgt gemotiveerd:
"De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het impliciet primair ten laste gelegde (moord) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde, moord, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft [slachtoffer], pas 35 jaar oud, op de openbare weg op een zeer gruwelijke wijze om het leven gebracht, door het slachtoffer in de hals en nek te steken en/of snijden met een mes. De verdachte heeft het slachtoffer daarmee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen een schok en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, met name zijn zoontje, zijn ouders, zijn levenspartner en haar jonge kinderen alsmede zijn ex-partner. Voor hen moet het - mede gelet op de wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht - bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen. Zij zijn allen diep getroffen, zo is uit de slachtofferverklaringen gebleken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 april 2011 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van de maximale duur passend en geboden."
- 4.3.
Het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof on(toereikend) gemotiveerd voorbij is gegaan aan een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de strafmaat. Verwezen wordt naar een tweetal door de raadsman in hoger beroep in zijn pleitnota aangehaalde uitspraken van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin wegens doodslag is veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk negen en zes jaar. De steller van het middel ziet eraan voorbij dat de in het middel genoemde straffen in de pleitnota niet zijn te vinden en dat daarop dan ook geen beroep is gedaan ten aanzien van de strafoplegging. De bedoelde uitspraken worden enkel genoemd in het kader van een betoog dat van voorbedachten rade geen sprake was. Ten aanzien van de strafmaat houdt de pleitnota enkel in: "Alsdan kijken naar bestraffing doodslag. In dat geval aanzienlijk lagere gevangenisstraf passender dan de opgelegde 15 jaar." Het Hof heeft dit kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
- 4.4.
In de tweede plaats klaagt het middel dat de opgelegde maximale gevangenisstraf verbazing wekt, gelet op het feit dat de verdachte niet eerder wegens een strafbaar feit is veroordeeld. Het moet de steller van het middel toegegeven worden dat het opleggen van de maximale gevangenisstraf voor doodslag een zeldzaamheid is. De strafoplegging wekt echter niet reeds daarom verbazing. Voor zover de steller van het middel suggereert dat de zwarte huidskleur / het buitenlandse uiterlijk van de verdachte en de omstandigheid dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, van invloed zijn geweest op de opgelegde straf, faalt de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag.
- 4.5.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende omtrent de feitelijke toedracht van de bewezenverklaarde doodslag. Op de dag van het bewezenverklaarde verliet het slachtoffer - de nieuwe partner van verdachtes ex-vriendin/vrouw - 's ochtends vroeg de woning van zijn vriendin om naar zijn werk te gaan. Verdachte, die nabij het huis van zijn ex in zijn auto zat, is uitgestapt en naar het slachtoffer toegelopen. Tussen verdachte en het slachtoffer is een ruzie ontstaan, waarop de verdachte een mes heeft gepakt waarmee hij het slachtoffer heeft verwond. Het slachtoffer heeft nog gepoogd de verdachte tot bedaren te brengen, blijkens zijn woorden: "we hoeven het niet zo te doen" (bewijsmiddel 12). Desalniettemin is een worsteling ontstaan waarbij de verdachte het slachtoffer heeft gestoken. Op een gegeven moment is het slachtoffer op de grond terecht gekomen. De verdachte is met zijn voet op de rug van het slachtoffer gaan staan, heeft diens hoofd achterover getrokken en hem de keel doorgesneden, "op een manier waarop je in Kenia een kip slacht" (bewijsmiddel 12). Uit het pathologie onderzoek is gebleken dat het slachtoffer bij leven 26 steek- en/of steeksnijletsels heeft opgelopen in het gelaat, de borst, de nek, de linkerarm en het linkerbovenbeen. De ernstigste letsels waren die in de nek en de hals, te weten een klieving van de halsspieren, het strottenhoofd (tot in de achterwand van de keelholte) en twee perforaties vanuit de nek door de halswervelkolom tot in het halsruggenmerg met klieving van het halsruggenmerg (bewijsmiddel 2).
- 4.6.
Het uitgangspunt bij de beoordeling van het middel moet zijn dat de Hoge Raad de feitenrechter bij de straftoemeting een grote vrijheid toekent, ook wat de keuze van de "vertrekpunten" betreft. Dat men zich in dit geval de oplegging van een lagere straf dan de maximale had kunnen voorstellen (vanwege in het bijzonder het ontbreken van een strafblad en het feit dat het om een delict in de relationele sfeer gaat, terwijl omtrent het recidivegevaar niets is vastgesteld), maakt dan ook niet dat de strafmotivering onbegrijpelijk is. Het Hof heeft bij zijn strafoplegging in het bijzonder rekening gehouden met de "zeer gruwelijke wijze" waarop de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Gelet op hetgeen de bewijsmiddelen hieromtrent inhouden en in aanmerking genomen dat ter zake amper verweer is gevoerd, heeft het Hof mijns inziens de opgelegde straf toereikend gemotiveerd.
- 4.7.
Het middel faalt.
5.
Het tweede middel
- 5.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
- 5.2.
Namens verdachte is op 9 mei 2011 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 15 maart 2012 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de hier geldende inzendtermijn van zes maanden met ruim vier maanden is overschreden. Wellicht mede daardoor zal de Hoge Raad naar het zich laat aanzien niet binnen zestien maanden na het instellen van het beroep uitspraak doen. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
- 5.3.
Het middel slaagt.
6.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Uitspraak 23‑10‑2012
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO. Overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
23 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/02325
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2011, nummer 23/005810-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde straf van vijftien jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer W.F. Groos als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 oktober 2012.