ABRvS, 17-05-2017, nr. 201602047/2/A1
ECLI:NL:RVS:2017:1288
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-05-2017
- Zaaknummer
201602047/2/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:1288, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑05‑2017; (Hoger beroep)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RVS:2017:227
- Vindplaatsen
AB 2017/220 met annotatie van T.N. Sanders
Uitspraak 17‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden in verband met de gedempte Ringsloot bij het perceel [locatie 1] te Nieuwkoop, afgewezen.
201602047/2/A1.
Datum uitspraak: 17 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nieuwkoop,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2016 in zaak nr. 14/8413 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden in verband met de gedempte Ringsloot bij het perceel [locatie 1] te Nieuwkoop, afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en de erven van [overledene] hebben een schriftelijke uiteenzetting te geven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door C. Chang, zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens gehoord de erven van [overledene], bij monde van [gemachtigde].
Bij tussenuitspraak van 1 februari 2017 heeft de Afdeling het college opgedragen het in het besluit van 17 september 2014 geconstateerde gebrek te herstellen door een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 13 maart 2017 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist en dat bezwaar, voor zover van belang, ongegrond verklaard.
[appellant] heeft een zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] woont op het perceel [locatie 2]. Zijn perceel grenst aan de achterzijde aan de Ringsloot. Hij heeft het college verzocht handhavend op te treden en het deel van de Ringsloot bij het perceel [locatie 1] te laten verbreden door het door [overledene] gedempte deel weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
2. In de tussenuitspraak is overwogen dat het college niet heeft gemotiveerd waarom het door [appellant] gemeten verschil van 0,80 m tussen de feitelijke oevergrens en de grens zoals die op de verbeelding bij het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" is weergegeven zo minimaal is, dat daarom geen aanleiding bestaat om handhavend op te treden. De Afdeling heeft het college opgedragen dit gebrek te herstellen.
3. Het college heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak op 13 maart 2017 een nieuw besluit genomen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
4. Het college heeft zich in het besluit van 13 maart 2017 op het standpunt gesteld dat handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen zodanig onevenredig is, dat het daarvan in dit geval afziet. Het heeft daarbij van belang geacht dat de feitelijke situatie een afwijking vertoont van 0,80 m met de bestemmingsgrens en de doorvaart in de Ringsloot door de overtreding van het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" niet wordt belemmerd. Volgens het college is slechts sprake van een geringe afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft verder van belang geacht dat handhavend optreden ertoe zal leiden dat alle beschoeiingen achter de woningen in de Dorpsstraat, die nu op dezelfde lijn liggen als de beschoeiing van [overledene] moeten worden verwijderd, grond moet worden afgegraven en nieuwe beschoeiingen moeten worden geplaatst. Volgens het college is het onevenredig om dit van de eigenaren van de woningen in de Dorpsstraat die zijn gelegen aan de Ringsloot te verlangen, nu de situatie ter plaatse in ieder geval sinds 2004 bestaat en het tevens zal bewerkstelligen dat de afwijking in een nieuw bestemmingsplan zal worden gelegaliseerd. Het college heeft voorts van belang geacht dat [appellant] in 2010 de woning op het perceel [locatie 2] heeft gekocht en aldus van de situatie ter plaatse op de hoogte was. Dat hij met een bredere boot wil kunnen aanmeren en dit volgens hem wordt belemmerd wegens de beperkte ruimte, is dan ook niet te wijten aan [overledene] of aan de andere bewoners van woningen in de Dorpsstraat die zijn gelegen aan de Ringsloot. Volgens het college dienen de gevolgen van de beslissing van [appellant] om een brede boot aan te schaffen voor zijn rekening te blijven en niet te worden afgeschoven op de bewoners van de Dorpsstraat. De kosten, het verlies aan grond en het moeten afbreken van beschoeiingen en bouwwerken om een strook grond af te graven, weegt volgens het college niet op tegen het persoonlijke belang van [appellant] om met een bredere boot te kunnen aanmeren.
4.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoort te worden afgezien. Het college heeft daarbij in redelijkheid kunnen betrekken dat de overtreding van het bestemmingsplan gering is. De Ringsloot is ter plaatse weliswaar smaller dan op de verbeelding bij het bestemmingsplan is aangegeven, maar het college heeft erop gewezen dat de doorvaart door de overtreding niet wordt belemmerd. Het college heeft bij zijn standpunt voorts in redelijkheid kunnen betrekken dat handhavend optreden in dit geval met zich zou brengen dat [overledene], en met hem andere bewoners van woningen die grenzen aan de Dorpsstraat, de beschoeiingen achter hun woningen moeten verwijderen, grond moeten afgraven, eventuele bouwwerken ter plaatse moeten verwijderen en nieuwe beschoeiingen moeten plaatsen, en daarbij van belang kunnen achten dat de bereidheid bestaat de afwijking in een nieuw bestemmingsplan te legaliseren. Dat, zoals [appellant] in zijn zienswijze aanvoert, niet bij alle woningen aan de Dorpsstraat die grenzen aan de Ringsloot sprake is van strijd met het bestemmingsplan en de kosten voor [overledene] gering zijn, omdat hij timmerman is, leidt niet tot een ander oordeel. Dit doet niet af aan het feit dat de door het college opgesomde werkzaamheden dienen te worden verricht. Hoewel [appellant] terecht stelt dat geen concreet zicht op legalisering bestaat omdat nog geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd waarin de strijdige situatie wordt gelegaliseerd, heeft het college in dit geval van belang kunnen achten dat de bereidheid is uitgesproken de strijdige situatie te legaliseren. Gelet hierop zou het onevenredig zijn te verlangen dat de beschoeiingen achter de woningen moeten worden verwijderd, grond moeten worden afgraven, eventuele bouwwerken ter plaatse moeten worden verwijderd en nieuwe beschoeiingen moeten worden geplaatst teneinde de situatie in overeenstemming te brengen met het thans geldende bestemmingsplan.
Het college heeft bij zijn standpunt kunnen betrekken dat [appellant] in 2010 bij de aankoop van het perceel wist wat de beschikbare ruimte voor het aanmeren van boten in de Ringsloot was. Dat er, zoals [appellant] aanvoert, bij de aankoop van zijn woning geen problemen waren, omdat destijds bij het perceel van [overledene] een smallere boot aangemeerd lag, die later is vervangen door een bredere, leidt niet tot een ander oordeel. Tussen [appellant] en [overledene] is afgesproken dat bij het perceel van [overledene], ter hoogte van het perceel van [appellant], alleen een smalle boot wordt aangemeerd. Ter zitting van de Afdeling heeft het college medegedeeld dat [overledene] zich aan deze afspraak houdt, hetgeen [appellant] niet heeft bestreden.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het algemeen belang in dit geval niet is gediend bij handhaving. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien.
5. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak, onder 3.5, is overwogen, is het hoger beroep van [appellant] tegen de aangevallen uitspraak gegrond. Die uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 17 september 2014 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. Het beroep tegen het besluit van 13 maart 2017 is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2016 in zaak nr. 14/8413;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop van 17 september 2014, kenmerk 14.18940;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 13 maart 2017, kenmerk C-2012-0165/17.02599, ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.227,50 (zegge: tweeduizend tweehonderdzevenentwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 416,00 (zegge: vierhonderdzestien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017
473.