ABRvS, 01-02-2017, nr. 201602047/1/A1
ECLI:NL:RVS:2017:227
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-02-2017
- Zaaknummer
201602047/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:227, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑02‑2017; (Hoger beroep)
Herziening: ECLI:NL:RVS:2017:1288
Uitspraak 01‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden in verband met de gedempte Ringsloot bij het perceel [locatie 1] te Nieuwkoop, afgewezen.
201602047/1/A1.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nieuwkoop,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2016 in zaak nr. 14/8413 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden in verband met de gedempte Ringsloot bij het perceel [locatie 1] te Nieuwkoop, afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en de erven van [overledene] hebben een schriftelijke uiteenzetting te geven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door C. Chang, zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens gehoord de erven van [overledene], bij monde van [gemachtigde].
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. [appellant] woont op het perceel [locatie 2]. Zijn perceel grenst aan de achterzijde aan de Ringsloot. Hij heeft het college verzocht handhavend op te treden en het deel van de Ringsloot bij het perceel [locatie 1] te laten verbreden door het door [overledene] gedempte deel weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Volgens [appellant] is de Ringsloot ter plaatse van het gedempte deel versmald en wordt de doorvaart bemoeilijkt als aan beide zijden van de Ringsloot pleziervaartuigen van de eigenaren van de woningen, grenzend aan de Ringsloot, aangemeerd liggen. De door het college voorgeschreven minimale doorvaartbreedte is dan niet 2,20 m.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het verzoek om handhaving op goede gronden heeft afgewezen. Er bestaat een verschil van 0,80 m tussen de feitelijke oevergrens en de grens zoals die op de verbeelding bij het bestemmingsplan "Kern Nieuwkoop" is weergegeven. Dit is ook het verschil tussen het wel of niet aan beide kanten een boot kunnen aanmeren. Dit is een wezenlijk verschil, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op de Ringsloot ter hoogte van het perceel de bestemming "Water".
Artikel 17.1 van de planregels luidt:
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water ten dienste van de waterhuishouding met de daarbij behorende werken en bouwwerken;
b. landschappelijke en aanwezige en potentiële natuurwaarden van het water zover de gronden grenzen aan de bestemming 'Water Plassengebied';
c. ter plaatse van de aanduiding 'brug' op de verbeelding een brug ten behoeve van de ontsluiting van woon- en bedrijfskavels en openbaar gebied, tenzij de gronden direct grenzen aan de bestemming 'Water - Plassengebied';
d. aanleg en instandhouding van kunstwerken;
e. ter plaatse van de aanduiding 'Laad- en losplaats' op de verbeelding, een laad- en losplaats ten behoeve van het naast gelegen bedrijf; hier is ook het afmeren van bedrijfsvaartuigen toegestaan;
f. ter plaatse van de aanduiding 'Ligplaats' op de verbeelding, een ligplaats voor rondvaartboten;
g. ter plaatse van de aanduiding 'Jachthaven' op de verbeelding, een jachthaven met steigers;
h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onderdoorgang' op de verbeelding, een onderdoorgang ten behoeve van een aangrenzende ondergrondse parkeergarage;
met daarbij behorende:
i. groenvoorzieningen;
j. wegen en paden;
k. voorzieningen van algemeen nut;
l. steigers en aanleggelegenheden voor pleziervaartuigen
m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
n. andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.2. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 12 september 2014, op het standpunt gesteld dat de geconstateerde verschillen tussen de oevergrens op de luchtfoto's uit het Geografisch Informatie Systeem en de oevergrens zoals die op de plankaart is aangegeven, minimaal is. Verder dient rekening te worden gehouden met het feit dat het Hoogheemraadschap van Rijnland eigenaar is van de Ringsloot en tegen eventuele dempingen en onrechtmatige handelingen dient op te treden. Het college ziet daarom geen noodzaak op te treden inzake het gedempte deel van de Ringsloot bij het perceel.
In de schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep en ter zitting van de Afdeling heeft het college nader toegelicht dat het door [appellant] gemeten verschil van 0,80 m zo ondergeschikt dan wel onbelangrijk wordt geacht, dat handhavend optreden onevenredig zou zijn in verhouding met de daarmee te dienen belangen. Indien nodig is het college bereid het bestemmingsplan aan te passen aan de feitelijke situatie.
3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat het college erkent dat tussen de feitelijke situatie ter plaatse en hetgeen ingevolge het bestemmingsplan aldaar is toegestaan, een afwijking bestaat. Het college is derhalve bevoegd handhavend op te treden.
3.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gemeten verschil minimaal is en dat daarom geen noodzaak bestaat handhavend op te treden. Het college heeft niet gemotiveerd waarom het door [appellant] gemeten verschil van 0,80 m zo minimaal is, dat daarom geen aanleiding bestaat om handhavend op te treden. Zo blijkt uit het besluit niet of, en zo ja in hoeverre, de doorvaart in de Ringsloot daardoor wordt belemmerd. Evenmin is in het besluit een belangenafweging opgenomen, waarbij het algemeen belang, zoals het belang van een goede doorvaart, is afgewogen tegen het belang van de erven van [overledene] bij het behoud van de tuin. Voor zover het college met de opmerking in zijn schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep, dat het bereid is het bestemmingsplan aan te passen aan de feitelijke situatie, bedoelt dat sprake is van concreet zicht op legalisering geldt dat voor het aannemen van zodanig zicht ten minste vereist is dat een ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Die situatie doet zich hier niet voor.
Het betoog slaagt.
4. Wat de verwijzing van [appellant] naar de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland betreft, waarin onder meer is geregeld in welke gevallen een vergunning nodig is voor het dempen van watergangen, overweegt de Afdeling dat het college niet het bevoegde orgaan is indien wordt gehandeld in strijd met de Keur. Indien [appellant] meent dat is overgegaan tot demping van een watergang zonder de daarvoor in de Keur vereiste vergunning, kan hij een verzoek om handhaving indienen bij het college van dijkgraaf en hoogheemraden.
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen, is de slotsom dat het besluit, waarbij het college van handhavend optreden heeft afgezien, onvoldoende is gemotiveerd.
6. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in het besluit van 17 september 2014 geconstateerde gebrek binnen zes weken te herstellen door een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe dient het college met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen te beoordelen of aanleiding bestaat handhavend op te treden tegen de strijd met het bestemmingsplan. Indien het daartoe geen aanleiding ziet, dient het het besluit te voorzien van een nadere motivering. Indien het alsnog tot handhaving overgaat, dient het college het besluit te wijzigen.
Het college dient de Afdeling de uitkomst mede te delen en het eventueel gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
7. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Nieuwekoop op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
- het besluit van 17 september 2014, kenmerk 14.18940, te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 6;
- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
473.