Hof 's-Hertogenbosch, 10-07-2007, nr. 20-003583-06
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA9107, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
10-07-2007
- Zaaknummer
20-003583-06
- LJN
BA9107
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA9107, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑07‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BI3874, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BI3874
Uitspraak 10‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Dodelijke steekpartij te Dinteloord
Partij(en)
Parketnummer: 20-003583-06
Uitspraak : 10 juli 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 18 september 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-800160-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1987,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- -
verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 8503,30 subsidiair 170 dagen hechtenis;
- -
de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot datzelfde bedrag.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2006 tot en met 29 januari 2006 te Dinteloord, gemeente Steenbergen en/of te Roosendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes een of meermalen in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 januari 2006 te Dinteloord, gemeente Steenbergen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de borst van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
- i.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep nopens de feitelijke gang van zaken op 28 januari 2006 het volgende verklaard:
Hij zou die dag met de bus naar Steenbergen gaan om vervolgens samen met een vriend naar Parijs te gaan. Toen hij bij de bushalte op de bus stond te wachten, kwamen er drie auto's aanrijden die vlak bij het bushokje, waar hij stond te wachten, stopten. Vervolgens kwamen er drie of vier jongens op hem af lopen. Hij heeft vervolgens het bushokje verlaten omdat hij zich bedreigd voelde door die groep jongens. Op enig moment stopte er een bus voor de halte en hij vroeg aan de chauffeur of hij naar Steenbergen ging. Tijdens zijn gesprek met de chauffeur werd er door een van de jongens, die vlak daarvoor op hem af was komen lopen, iets naar hem geroepen, waarop hij zich omdraaide en aan die jongen vroeg wat er aan de hand was. Direct daaropvolgend kreeg hij van een van die jongens zonder aanleiding een klap in zijn gezicht. Als gevolg van deze klap, viel hij op zijn knieën. Toen hij op zijn knieën zat, werd hij door andere jongens van de groep - in haar totaliteit bestaande uit 10 tot 15 jongens - geslagen en geschopt. Uiteindelijk pakte hij tijdens dat op hem uitgeoefende geweld zijn mes en maakte daarmee wild in het rond zwaaiende bewegingen, waarbij hij het slachtoffer [slachtoffer] in het lichaam raakte. Als gevolg van de opgelopen steekverwonding kwam [slachtoffer] voornoemd te overlijden.
ii.
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het navolgende aan feiten en omstandigheden vast.
- -
op 28 januari 2006 stond verdachte bij een bushalte te Dinteloord in een bushokje te wachten op de bus die hem naar Steenbergen zou brengen;
- -
op enige afstand van die halte stond een groep jongens, waartoe o.a. [betrokkene] en het latere slachtoffer [slachtoffer] behoorden;
- -
[betrokkene] en [slachtoffer] voornoemd namen op enig moment het initiatief om naar het bushokje te lopen en namen vervolgens plaats in dat bushokje, waar verdachte op dat moment naast stond;
- -
vervolgens maakten de overige jongens van de groep, die nog steeds op enige afstand van het bushokje stonden, aanstalten om in de richting van het bushokje te lopen;
- -
op hetzelfde moment ontstond bij het bushokje een confrontatie tussen verdachte enerzijds en [betrokkene] en [slachtoffer] anderzijds, waarbij [betrokkene] een opmerking maakte in de richting van verdachte en waarop verdachte als reactie het petje van [betrokkene] afpakte en deze met kracht terug op het hoofd van die [betrokkene] zette; [betrokkene] gaf verdachte daarop een duw;
- -
[slachtoffer] gaf vervolgens een klap in het gezicht van verdachte;
- -
verdachte deinsde daardoor achteruit, pakte vervolgens zijn mes en stak [slachtoffer] daarmee in het lichaam;
- -
[slachtoffer] overleed enige tijd later aan de als gevolg van dat steken opgelopen verwondingen.
iii.
Voor de door verdachte gestelde toedracht is uit het onderzoek ter terechtzitting geen steun te putten. De door hem betrokken stelling, dat hij, voordat hij het mes ter hand nam en daarmee [slachtoffer] dodelijk verwondde, door ongeveer 15 jongens werd geslagen en geschopt, is dan ook geenszins aannemelijk geworden.
iv.
Het hof heeft geconstateerd, dat het evenbesproken standpunt van verdachte niet spoort met hetgeen nopens de toedracht door zijn raadsman is gesteld.
- v.
De raadsman heeft op gronden zoals in de pleitnota verwoord ten verweer betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe is primair aangevoerd dat verdachte het bewezen verklaarde geweld heeft gepleegd uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Immers, verdachte kreeg zonder aanleiding van [slachtoffer] een klap in zijn gezicht, hetgeen als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding aangemerkt moet worden, waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
vi.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, welke aanranding bestond uit het onverhoeds en zonder aanleiding slaan door [slachtoffer] in het gezicht van verdachte.
vii.
Thans ligt ter beantwoording de vraag voor of het bewezen verklaarde handelen van
verdachte - te weten: het steken met een mes - geboden was ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen die ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
viii.
Zijdens de verdachte is dienaangaande nog aangevoerd dat de situatie voor verdachte zeer bedreigend was; immers, nadat verdachte in zijn gezicht werd geslagen, was de bedreiging met meer en verder geweld aanzienlijk, hetgeen als overweldigend op verdachte is overgekomen. Verdachte mocht er vanuit gaan dat de duw van [betrokkene] en de klap van [slachtoffer] slechts het begin waren van jegens de verdachte uit te oefenen geweldplegingen.
Voorts heeft verdachte, gezien het feit dat inmiddels de overige jongens zich in groten getale jegens verdachte keerden en hem van alle kanten naderden, geen mogelijkheid gehad om te vluchten. Om diezelfde reden kan het daadwerkelijk steken met het mes niet als disproportioneel worden aangemerkt.
ix.
Dienaangaande overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat er voor verdachte geen andere mogelijkheid heeft opengestaan dan het bewezen verklaarde handelen. Immers, niet is aannemelijk geworden dat, op het moment dat de confrontatie tussen verdachte enerzijds en [slachtoffer] en [betrokkene] anderzijds escaleerde en verdachte meergenoemde klap kreeg, de overige leden van de groep dermate dicht waren genaderd dat een mogelijkheid om te vluchten heeft ontbroken. Integendeel, uit de inhoud van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is komen vast te staan dat verdachte, voordat hij de fatale steken toebracht, slechts het slachtoffer [slachtoffer] en meergenoemde [betrokkene] voor zich had.
Naar 's hofs oordeel heeft verdachte zich mitsdien kort voor de door hem toegebrachte steken, aan de verdere confrontatie met [slachtoffer] en [betrokkene] kunnen en moeten onttrekken, waardoor de noodzakelijkheid aan zijn verdediging is komen te ontvallen.
Bijgevolg faalt in zoverre reeds het verweer.
- x.
Voorzover het verweer berust op de stelling dat verdachte onder de onder viii. weergegeven feiten en omstandigheden een beroep op putatief noodweer toekomt faalt het eveneens; immers, het hof heeft hierboven vastgesteld dat er sprake was van een daadwerkelijke noodweersituatie.
xi.
Zijdens de verdachte is subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
xii.
Dienaangaande overweegt het hof dat het verweer in zoverre reeds faalt, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door meergenoemde aanranding is veroorzaakt. Verdachte heeft ter zitting op vragen van zijn raadsman zonder voorbehoud verklaard dat hij gedurende het voorval goed kon nadenken en ook overigens is het bestaan van een gemoedsbeweging als hier bedoeld niet aannemelijk geworden.
xiii.
Voorzover het verweer berust op de stelling dat verdachte onder meergenoemde omstandigheden een geldig beroep toekomt op putatief noodweerexces, faalt het eveneens; te weten: op de gronden als het hof hiervoor onder x heeft overwogen.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Doodslag wordt algemeen beschouwd als een van de ernstigste commune delicten in het Wetboek van Strafrecht; verdachte heeft daarmee een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht en groot leed toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare.
Dergelijke gewelddadige delicten zijn feiten waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt en die in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengen.
Mede op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten voordele van verdachte houdt het hof rekening met zijn hierboven weergegeven oordeel nopens de feitelijke situatie vlak voordat de verdachte de fatale steekwonden aan het slachtoffer toebracht; het was immers het slachtoffer zelf die zonder redelijke aanleiding de verdachte heeft aangevallen door hem in het gezicht te slaan.
Voorts houdt het hof ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 april 2007 nog niet eerder terzake van strafbare feiten is veroordeeld.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof oplegging van na te melden straf alleszins passend en geboden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], [woonplaats], als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 8.503,30.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 8.503,30 te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], [woonplaats], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend met een beloop van
EUR 8.503,30. Deze vordering is door de eerste rechter geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg gedane vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Doodslag.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 8.503,30 (achtduizend vijfhonderddrie euro en dertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 170 (honderdzeventig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 8.503,30 (achtduizend vijfhonderddrie euro en dertig cent).
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mrs. J.P.F. Rijken en A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier,
en op 10 juli 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.