Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het eindproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Eindhoven, genaamd “Clematis”, proces-verbaalnummer 46411, gesloten d.d. 4 oktober 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2032.
Rb. Limburg, 23-11-2018, nr. 04/990001-11
ECLI:NL:RBLIM:2018:11040
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
23-11-2018
- Zaaknummer
04/990001-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:11040, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 23‑11‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:3260
Uitspraak 23‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Vastgoedfraude: veroordeling tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor valsheid in geschrift en witwassen. Diverse ontvankelijkheidsverweren verworpen. Overschrijding redelijke termijn: Inhoudelijke behandeling op zitting is pas na bijna 10 jaar na eerste verhoor. Van deze 120 maanden zijn in ieder geval 51 maanden toe te rekenen aan verdachte. De overige 69 maanden dienen te worden meegenomen in de afweging in hoeverre de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is geschonden. Gezien de aard en omvang van het dossier en de samenhang met een erg omvangrijk onderzoek met vele verdachten is de rechtbank van oordeel dat zeker een termijn van 36 maanden daarvan valt binnen de redelijke termijn. De overschrijding van de redelijke termijn is daarmee te stellen op ( maximaal) 33 maanden, dus 2 jaar en 9 maanden. De rechtbank zal met die overschrijding rekening houden bij de bepaling van de op te leggen straf.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 04/990001-11
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M. 't Sas, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 5, 6, 7, 8 en 9 november 2018. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen, behoudens de zitting van 8 november 2018 waarbij [verdachte] niet is verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging, zoals gewijzigd ter zitting van 5 november 2018, is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1: twee overeenkomsten opzettelijk valselijk heeft opgemaakt, dan wel heeft vervalst.
feit 2: feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen door Universum Vastgoed BV.
3. De voorvragen
3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft onder verwijzing naar haar reeds op 21 juni 2018 gevoerde preliminaire verweer haar standpunt herhaald en aangevuld en wederom de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Kort en zakelijk weergegeven heeft de verdediging hiertoe aangevoerd dat niet-ontvankelijkheid dient te volgen wegens een fundamentele inbreuk die het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd in de kern aantast (Karman-criterium), wegens schending van de redelijke termijn en wegens overschrijding van de redelijke termijn in combinatie met overige schendingen en verwijtbaar handelen. De overschrijding van de redelijke termijn leidt er voorts toe dat de verdedigingsrechten zodanig worden beperkt dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces nu niet kan worden aangenomen dat verdachte gelet op het tijdsverloop en de dientengevolge vervagende herinneringen nog in staat zal zijn een adequate verdediging te voeren.
De verdediging onderbouwt dit door te stellen dat er sprake is van een opeenstapeling van onzorgvuldigheden van het Openbaar Ministerie in de diverse artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)-procedures en de door het Openbaar Ministerie geschapen onduidelijkheid met betrekking tot de vraag welke rechtbank bevoegd zou zijn van een verzoek ex artikel 36 Sv kennis te nemen. Aanvullend stelt de verdediging dat de officier van justitie de rechtbank ter zitting van 21 juni 2018 verkeerd heeft voorgelicht met betrekking tot het telefoongesprek dat hij met de voormalig raadsman van verdachte, mr. J.H. Peek, heeft gevoerd. Voorts had het op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om de rechter-commissaris –ook na afsluiting van de onderzoekshandelingen ex artikel 181 Sv- te berichten dat getuige [getuige 1] - die eerder onder andere vanwege een verblijf in het buitenland niet gehoord had kunnen worden- inmiddels teruggekeerd was naar Nederland om daar zijn gevangenisstraf uit te zitten.
Bij de beoordeling van dit verweer betrekt de rechtbank de volgende tijdlijn. De rechtbank heeft hiervoor geput uit de stukken die deel uitmaken van het strafdossier in brede zin en de aan het strafdossier toegevoegde stukken uit de civiele procedure van verdachte tegen de staat (conclusie van eis van 4 oktober 2017 en conclusie van antwoord van 28 februari 2018, beide voorzien van producties). Deze selectie is niet uitputtend.
- -
25 november 2008: mr. Peek stelt zich als raadsman en vraagt de op de zaak betrekking hebbende stukken op. Volgens zijn informatie zou het gaan om artikel 225 Sr met betrekking tot de “overeenkomsten van Universum” en artikel 328 Sr.
- -
3 december 2008: in opdracht van de officier van justitie en ter voorbereiding van het verhoor van 10 (en mogelijk 11 en 12 ) december 2008 worden het aanvangs-proces-verbaal van het onderzoek inclusief bijlagen (ordner 1 en 2) alsmede het proces-verbaal van ambtshandeling met betrekking het project Eurocenter inclusief bijlagen verstrekt.
- -
10 en 11 december 2008: eerste verhoren verdachte.
- -
6 januari 2010: de verdediging verzoekt te RC te Haarlem om te mogen aansluiten bij de verhoren van de getuigen betreffende de gang van zaken met betrekking tot het tappen van geheimhouder-gesprekken in andere Klimop zaken. Bij brief van 8 maart 2010 antwoordt de rechter-commissaris dat dit verzoek wordt afgewezen omdat deze getuigen inmiddels gehoord zijn.
- -
2010: als gevolg van de afwikkeling van het onderzoek Klimop is er niet onmiddellijk ruimte voor onderzoek naar verdachte en aan hem gelieerde ondernemingen. Vanaf medio 2010 wordt het onderzoek opgepakt onder de naam Clematis aan de hand van de bevindingen binnen het Klimop onderzoek. De zaak wordt ter afdoening overgedragen aan officier van justitie mr. G.Th. Sta van het Functioneel Parket Den Bosch.
- -
23 juni 2010 – 5 januari 2012: 22 vorderingen tot het verstrekken van gegevens
- -
23 juni 2010- begin 2012 destilleren gegevens uit het Klimop onderzoek en verwerken en analyseren van de gevorderde (financiële) informatie.
- -
6 september 2010: telefoongesprek tussen mrs. Peek en Sta over de afdoening van de gerezen verdenking jegens verdachte, dat per brief van 10 september 2010 door mr. Peek wordt bevestigd. Mr. Peek geeft hierin aan dat hij uit andere hoofde beschikt over meer recente stukken van het Klimop onderzoek, o.a. 4-OPV (opmerking rechtbank: dit betreft het onderzoek naar project Eurocenter).
- -
15 oktober 2010: telefoongesprek tussen mrs. Peek en Sta over hetzelfde onderwerp, dat per brief van dezelfde datum door mr. Peek wordt bevestigd.
- -
26 januari 2011: mr. Peek verzoekt mr. Sta om aan te geven bij welke rechtbank (Haarlem, Den Bosch of Amsterdam) hij namens cliënt een verzoek ex artikel 36 Sv kan indienen. Dit verzoek wordt op 18 februari 2011 herhaald.
- -
13 mei 2011 indiening verzoek ex 36 Sv bij rechtbank Den Bosch.
- -
15 juli 2011: brief waarin het Openbaar Ministerie aangeeft dat het zal overgaan tot vervolging.
- -
27 januari 2012: behandeling verzoek ex 36 Sv door de rechtbank Den Bosch (standpunt Openbaar Ministerie: Den Bosch niet bevoegd)
- -
31 januari 2012: telefoongesprek tussen mrs. Peek en Sta over de vraag welke rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
- -
7 februari 2012: het Openbaar Ministerie geeft schriftelijk aan dat bij nader inzien de rechtbank Den Bosch wel bevoegd is, omdat Eindhoven een van de pleegplaatsen zou kunnen zijn.
- -
9 maart 2012: Rechtbank Den Bosch acht zich bevoegd en verzoekt het Openbaar Ministerie om nadere informatie.
- -
21 september 2012: nadere zitting.
- -
19 oktober 2012: De rechtbank Den Bosch acht zich bij nader inzien alsnog onbevoegd nu er nog Klimop-zaken aanhangig zijn bij de rechtbank Haarlem. Zij verwijst de zaak naar de rechtbank Haarlem.
- -
25 oktober 2012: cassatieberoep verdachte tegen deze beslissing van de rechtbank Den Bosch.
De rechtbank Haarlem houdt hangende cassatieberoep de behandeling van het door de rechtbank Den Bosch verwezen verzoek ex artikel 36 Sv aan.
- -
25 juni 2013: Hoge Raad oordeelt cassatieberoep niet ontvankelijk
- -
4 oktober 2013: eindproces-verbaal Clematis toegezonden naar RC Limburg
- -
19 november 2013: indiening verzoek ex 36 Sv door mr. Peek bij rechtbank Limburg
- -
21 november 2013: Aanvulling 1 op eindproces-verbaal ontvangen door RC
- -
25 november 2013: de rechtbank Noord-Holland (voorheen Haarlem) heeft na de niet-ontvankelijk verklaring van het cassatieberoep het verzoek behandeld. Zij acht zich onbevoegd hiervan kennis te nemen (alle Klimopzaken zijn inmiddels afgehandeld).
- -
2 december 2013: verzoek van het Openbaar Ministerie aan de rechter-commissaris Limburg om onderzoek ex 181 Sv te openen en regiezitting te bepalen.
- -
5 december 2013: brief mr. Peek aan rechter-commissaris Limburg met het verzoek om eerst de beslissing van de rechtbank Limburg op het verzoek ex artikel 36 Sv af te wachten, waarop de rechter-commissaris geen regiezitting heeft belegd.
- -
13 maart 2014: behandeling van het verzoek door de rechtbank Limburg.
- -
2 april 2014: afwijzing van dit verzoek door de rechtbank Limburg.
- -
9 april 2014: brief OM aan RC om zo spoedig mogelijk regiezitting te plannen.
- -
28 april 2014: Aanvulling 2 op eind-proces-verbaal Clematis wordt ontvangen door de rechter-commissaris.
- -
29 april 2014: verdachte doet aangifte bij de hoofdofficier van justitie te Maastricht wegens schending ambtsgeheim door mrs. Ter Hart en Leijen, advocaten-generaal en mrs. Sta en Loos, officieren van justitie.
- -
8 mei 2014: rechter-commissaris verleent machtiging tot leggen conservatoir beslag tot een maximum van € 1.326.000,--.
- -
15 augustus 2014: opgave onderzoekswensen door verdediging.
- -
15 augustus 2014: indiening beklag ex artikel 12 Sv tegen weigering vervolging van de hiervoor genoemde advocaten-generaal en officieren van justitie.
- -
21 augustus 2014: regiebijeenkomst rechter-commissaris.
- -
16 september 2014: beschikking rechter-commissaris naar aanleiding van regiebijeenkomst. Verzoek tot horen van vier bij het onderzoek Klimop betrokken zaaksofficieren wordt afgewezen.
- -
1 oktober 2014 bezwaar 182/183 Sv ingediend door mr. Peek tegen deze afwijzing
- -
7 november 2014: mr. G.G.J. Knoops neemt de zaak over van mr. Peek en verzoekt de rechtbank vanwege een in te dienen derde verzoek artikel 36 Sv de behandeling van het bezwaar aan te houden.
- -
12 november 2014: mr. Knoops dient een nieuw verzoek ex artikel 36 Sv in, onderzoek rechter-commissaris komt stil te liggen.
- -
20 november 2014 het door mr. Peek op 1 oktober 2014 ingediende bezwaarschrift wordt door mr. Knoops ingetrokken.
- -
8 januari 2015: Brief Openbaar Ministerie aan rechter-commissaris met het verzoek om zodra de weg daartoe openstaat voortvarend de regietaak weer op te pakken
- -
4 maart 2015: verzoek ex artikel 36 Sv afgewezen
- -
20 maart 2015: verdediging laat weten aan de rechter-commissaris dat de bijstand zich tot dusverre heeft geconcentreerd op de derde artikel 36 Sv procedure en maar ten dele kennis heeft genomen van het dossier en dus onvoldoende ingelezen om binnen de door de rechter-commissaris gegeven termijn onderzoekswensen te kunnen indienen. Verzoek nadere termijn door de rechter-commissaris afgewezen.
- -
16 april 2015 verdediging dient enkele voorlopige onderzoekwensen in
- -
23 april 2015: beschikking rechter-commissaris ex artikel 182 Sv: toewijzing verzoek horen getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 5] .
- -
19 en 25 augustus, 23 september 2015: horen getuigen door rc.
- -
4 september 2015: afwijzing klacht ex 12 Sv door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. (Verdachte werd gehoord als getuige in zaken van andere Klimop- verdachten en had zich daar op zijn verschoningsrecht beroepen. Het hof oordeelt dat de door de betrokken advocaten-generaal en officieren van justitie uitgewisselde informatie over het verloop van de procedure ex artikel 36 Sv en over de omvang van de verdenking tegen verdachte op dat moment niet anders kan worden uitgelegd dan het functioneel geven van informatie ter beoordeling van het door verdachte gedane beroep op zijn verschoningsrecht.)
- -
18 november 2015: nogmaals tevergeefs getracht [getuige 1] te horen.
- -
12 februari 2016: verzoek verdediging 7 aanvullende getuigen te horen.
- -
3 maart 2016: beschikking rechter-commissaris ex 182 Sv, toewijzing verzoek horen getuigen [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] , [getuige 10] , [getuige 11] en [getuige 1] .
- -
17 en 18 mei 2016 en 2 juni 2016: getuigen (m.u.v. [getuige 1] ) gehoord door rechter-commissaris.
- -
19 juli 2016: beschikking rechter-commissaris beëindiging onderzoek ex 237 Sv ( [getuige 1] kan niet binnen redelijke termijn worden gehoord).
- -
23 mei 2017: correspondentie rechtbank in verband met planning regiezitting, deze zou september 2017 kunnen plaatsvinden.
- -
31 mei 2017: bericht van de verdediging dat deze pas voorjaar 2018 tijd heeft.
- -
8 juni 2017: mail Openbaar Ministerie waarin het Openbaar Ministerie bezwaar maakt tegen een planning van de zitting op een dergelijke termijn.
Rechtbank plant gelet op verhinderdata verdediging regiezitting op 11 april 2018 en de inhoudelijke behandeling op 5 tot en met 9 november 2018.
- -
2 maart 2018: mr. Knoops trekt zich terug als advocaat.
- -
8 maart 2018: mr. M. ’t Sas stelt zich als advocaat.
- -
11 april 2018: regiezitting wordt aangehouden op verzoek verdediging (ziekte advocaat)
- -
21 juni 2018: regiezitting. Verdediging voert preliminair verweer (Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk) en verzoekt subsidiair tot het horen van getuige [getuige 1] .
- -
9 juli 2018: beslissing op preliminair verweer (Openbaar Ministerie ontvankelijk) en toewijzing horen getuige [getuige 1] .
- -
5 tot en met 9 november 2018: inhoudelijke behandeling.
Karman
Met betrekking tot de artikel 36 Sv procedures overweegt de rechtbank dat er in dit verband een aantal procedures zijn gevoerd. Het eerste verzoek ex artikel 36 Sv is op 13 mei 2011 ingediend bij de toenmalige rechtbank Den Bosch. Deze rechtbank heeft zich op 12 oktober 2012 onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de toenmalige rechtbank Haarlem. Tegen deze beslissing heeft verdachte op 25 oktober 2012 cassatie in gesteld. Dit cassatieberoep is op 25 juni 2013 door de Hoge Raad niet ontvankelijk verklaard. Vervolgens is de behandeling van het verzoek voortgezet bij (inmiddels) de rechtbank Noord-Holland (voorheen Haarlem) die zich op 25 november 2013 eveneens onbevoegd verklaarde. Zowel op 19 november 2013 als op 12 november 2014 is een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg. De rechtbank Limburg achtte zich telkens bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en heeft het verzoek telkens afgewezen (respectievelijk bij uitspraken van 2 april 2014 en 5 maart 2015).
Door de verdediging is betoogd dat deze gang van zaken te wijten is aan de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie geen duidelijk standpunt heeft willen innemen met betrekking tot de vraag welke rechtbank bevoegd zou zijn om van een verzoek ex artikel 36 Sv kennis te nemen en voorts dat de mededeling van de officier van justitie ter zitting van 21 juni 2018 gelogenstraft wordt door de schriftelijke stukken in het dossier, waaronder het proces-verbaal van 27 januari 2012 van de behandeling van het verzoekschrift ex artikel 36 Sv bij de rechtbank Den Bosch en de correspondentie van mr. Peek.
De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel niet aan de officier van justitie is om aan te geven welke rechtbank bevoegd zou kunnen zijn van een verzoek ex artikel 36 Sv kennis te nemen. De bevoegdheid van de rechtbank volgt uit de wet. De verdediging had destijds voldoende informatie over de aard en omvang van de mogelijke verdenking om zelf te kunnen inschatten welke rechtbanken bevoegd zouden kunnen zijn. Op 25 november 2008 was het mr. Peek kenbaar dat de verdenking te maken had met Universum. Namens het Openbaar Ministerie zijn op 3 december 2008 aan mr. Peek stukken verstrekt ter voorbereiding van het verhoor van verdachte van 10 december 2008. Verdachte is alstoen verhoord over zijn betrokkenheid bij en de gang van zaken binnen Universum Vastgoed BV. Uit de brief van mr. Peek van 10 september 2010 blijkt dat hij reeds uit anderen hoofde de beschikking had over het dossier 4-OPV, zijnde het Eurocenter dossier. Universum Vastgoed BV had haar statutaire zetel in het toenmalige arrondissement Roermond en ook het kantooradres van verdachte (en daarmede een mogelijke pleegplaats) was gelegen binnen het arrondissement Roermond, hetgeen aanknopingspunten waren voor de bevoegdheid van de rechtbank aldaar. De strafzaken van in het dossier Eurocenter genoemde medeverdachten zoals [getuige 5] , [getuige 2] en [getuige 3] liepen al in de rechtbank Haarlem, hetgeen wederom een aanknopingspunt was voor de bevoegdheid van de rechtbank aldaar. Desondanks en om haar moverende redenen kiest de verdediging er voor het verzoek in te dienen bij de rechtbank Den Bosch. Pas een diepgaandere bestudering van de gang van zaken rond de gewraakte constructie en overeenkomsten binnen Eurocenter/Universum leert dat er mogelijk besprekingen zijn geweest op plaatsen gelegen in het arrondissement Den Bosch waaruit mogelijk een pleegplaats is af te leiden, maar voor de hand ligt dit niet. Dat de verdediging om haar moverende redenen voor Den Bosch heeft gekozen, komt voor rekening van de verdediging. Deze keuze is in elk geval niet te wijten aan onjuiste informatie of zwalkend gedrag zijdens het openbaar ministerie, zoals is aangevoerd door de verdediging.
In haar beslissing van 9 juli 2018 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden had te twijfelen aan de door de officier van justitie gegeven toelichting dat hij in de aanloop naar het allereerste verzoek ex artikel 36 Sv aan de toenmalige raadsman van de verdachte heeft aangegeven dat in zijn ogen in elk geval de rechtbank Haarlem of de rechtbank Roermond bevoegd zouden zijn om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft in haar overweging de verklaring van de officier kort weergegeven en geparafraseerd. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 21 juni 2008 heeft de officier het volgende verklaard:
“De raadsman schetst vandaag dat de het Openbaar Ministerie heeft gezwalkt, met name over de bevoegdheid van de rechtbank, hetgeen tot vertraging heeft geleid. Er is destijds door de verdediging een verzoek tot beëindiging van de strafzaak ingediend. Er heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de toenmalige raadsman en mij. Toen heb ik gezegd dat de rechtbank Den Bosch volgens mij niet bevoegd was en dat het Roermond of Haarlem moest zijn. (…) Dit is mijn herinnering aan die zaken. De rechtbank Roermond zou bevoegd zijn vanwege de woonplaats van verdachte en de rechtbank te Haarlem zou bevoegd zijn vanwege de samenhang met de zaken in het Klimop onderzoek. Ik heb van meet af aan gezegd: volgens mij zit je verkeerd. Ik heb tegen de toenmalige raadsman gezegd: u bent rechtsgeleerde, het is uw keuze. (…) “De gedachtengang van de toenmalige raadsman was dat er in Haarlem geen rechter te vinden zou zijn die niet besmet of onbevangen is in deze zaak. De Klimopzaak liep immers al jaren in die rechtbank. Voorts wilde hij ook niet kiezen voor Roermond, maar voor Den Bosch.”
Uit hernieuwde lezing van deze verklaring van de officier van justitie volgt dat de conclusie van de rechtbank zoals verwoord in haar beslissing van 9 juli 2018 onjuist was voor zover zij begrepen heeft dat dit telefoongesprek tussen de officier van justitie en mr. Peek heeft plaatsgevonden voordat het eerste verzoek ex artikel 36 Sv is ingediend. Uit de door mr. Peek (de toenmalige raadsman) ter terechtzitting van 7 november 2018 afgelegde getuigenverklaring in combinatie met de door hem geraadpleegde gespreksaantekeningen volgt dat er wel degelijk een telefoongesprek heeft plaatsgevonden zoals de officier van justitie zich dat herinnert en dat dat het gesprek van 31 januari 2012 is geweest, hangende de behandeling van het verzoekschrift bij de rechtbank Den Bosch.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de officier van justitie de rechtbank niet verkeerd heeft voorgelicht.
De rechtbank herhaalt haar oordeel dat het niet aan de opstelling van het Openbaar Ministerie te wijten is dat de door de verdediging geëntameerde elkaar opvolgende artikel 36 Sv procedures een zo lange tijd in beslag hebben genomen. Uit de opstelling en de mededelingen van het Openbaar Ministerie in de eerste verzoekschriftprocedure blijkt dat het Openbaar Ministerie voornemens was de vervolging voort te zetten en dat daartoe ook concreet sinds medio 2010 het onderzoek weer was opgepakt en werd voortgezet. Het Openbaar Ministerie heeft deze intentie geformaliseerd in zijn brief van 15 juli 2011 waarin het Openbaar Ministerie aangeeft dat het zal overgaan tot vervolging. Dat het Openbaar Ministerie heeft gewacht met dagvaarden was gelegen in de omstandigheid dat er voor gekozen is om de uitkomst van de artikel 36 Sv procedures af te wachten. Het Openbaar Ministerie was hiertoe niet verplicht en had hangende een dergelijke procedure de dagvaarding uit kunnen brengen. Het gegeven dat het Openbaar Ministerie dit niet heeft gedaan, maakt echter niet dat de tijd die gemoeid is geweest met de diverse artikel 36 Sv procedures, te wijten is aan de opstelling van het Openbaar Ministerie. Overigens valt het door de verdediging in deze aan het Openbaar Ministerie gemaakte verwijt moeilijk te rijmen met de opstelling van de verdediging in een latere fase. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hierboven is gerelateerd, in het bijzonder ten aanzien van de data 5 december 2013, 7 november 2014, 12 november 2014 en 20 maart 2015 (verzoeken uitstel). Daarbij komt dat het de verdediging vrij had gestaan - indien zij het wenselijk hadden geacht dat gedurende de artikel 36 Sv procedure zou worden gedagvaard - daar bij het Openbaar Ministerie op aan te dringen, hetgeen niet is gebeurd.
De rechtbank herhaalt voorts haar oordeel dat het haar niet gebleken is dat het Openbaar Ministerie een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot de aard van het onderzoek. Uit het dossier komt naar voren dat het voor alle betrokken partijen van meet af aan duidelijk was dat Clematis een uitloper was van dan wel een vervolg op Klimop. De stelling van de verdediging dat het Openbaar Ministerie door het medio 2011 ‘omkatten’ van de naam van het onderzoek de reeds verlopen redelijke termijn heeft willen wegpoetsen wordt voldoende weerlegd door de toelichting van de officier van justitie mr. Sta dat in de ogen van het Openbaar Ministerie gelet op de vaste jurisprudentie in dezen de redelijke termijn een aanvang neemt ter gelegenheid van het eerste verhoor van verdachte, zijnde in casu op 10 december 2008, en dat de in eerdere procedures genoemde datum van 15 juli 2011 de datum van de brief is waarin het Openbaar Ministerie zich op het standpunt stelt dat het Openbaar Ministerie zal overgaan tot vervolging, hetgeen relevant was in het kader van de beoordeling van de artikel 36 Sv verzoeken. De rechtbank voegt hier aan toe dat zelfs als het Openbaar Ministerie een incorrect juridisch standpunt zou hebben ingenomen, dit tegen de achtergrond van de omstandigheden in deze zaak niet maakt dat er sprake is van enige schending van enig beginsel van het recht op een eerlijk proces.
Ditzelfde geldt voor het door de verdediging aan het Openbaar Ministerie gemaakte verwijt over de zoektocht naar getuige [getuige 1] . De rechter-commissaris heeft [getuige 1] als getuige opgeroepen voor 25 augustus 2015, 18 november 2015 en 2 juni 2016. Telkens heeft [getuige 1] via zijn raadsman laten weten dat hij niet in staat was om aan deze oproeping gevolg te geven. Voor de oproepingen in 2015 gold hiervoor dat de getuige (hoewel op een adres in Nederland ingeschreven) zich in de Verenigde Staten bevond en dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat was om te vliegen. Voorts liet de getuige weten dat zijn eigen strafzaak nog niet onherroepelijk was en dat hij daarom voornemens was zich op zijn zwijgrecht te beroepen. In 2016 verwees de getuige enkel nog naar zijn gezondheidstoestand. Daarop - en nadat alle andere toegewezen onderzoekshandelingen waren verricht - heeft de rechter-commissaris het onderzoek op 19 juli 2016 beëindigd. De verdediging heeft haar verzoek om [getuige 1] als getuige te horen herhaald op de regiezitting van 21 juni 2018. Inmiddels was duidelijk geworden dat [getuige 1] weer in Nederland was. Dit verzoek is toegewezen en [getuige 1] is op 9 augustus 2018 door de rechter-commissaris gehoord. De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat de verdediging het Openbaar Ministerie verwijt dat het na de sluiting van het onderzoek door de rechter-commissaris niet actief is blijven monitoren of de getuige [getuige 1] weer was teruggekeerd naar Nederland en vervolgens ambtshalve de rechter-commissaris heeft verzocht het onderzoek te heropenen en de getuige te horen. Geen rechtsregel van geschreven of ongeschreven aard verplicht het Openbaar Ministerie tot het blijven monitoren of een getuige zich inmiddels in Nederland bevindt. Voorts is na de sluiting van het onderzoek door de rechter-commissaris de (regie)zitting het volgende moment waarop wederom onderzocht kan worden of het horen van een getuige mogelijk is. Hetgeen in deze zaak ook is geschied.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat -op grond van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht- niet gebleken is van een fundamentele inbreuk die het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd, in de kern aantast.
Redelijke termijn
In het overzichtsarrest van 17 juni 2008 (ECLI:HR:2008:BD2578) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot een niet ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De Hoge Raad heeft deze lijn nogmaals nadrukkelijk herhaald in zijn arrest van 17 april 2018 (ECLI:HR:2018:558). Gelet op deze vaste jurisprudentie kan de enkele overschrijding van de redelijke termijn niet leiden tot niet-ontvankelijkheid.
De verdediging heeft aangevoerd dat het tijdsverloop er toe geleid heeft dat de rechten van de verdediging beperkt zijn nu zij getuigen eerst jaren na dato heeft kunnen ondervragen en een aantal van deze getuigen heeft aangeven dat zij zich niet alles meer herinneren of niet meer kunnen aangeven of hun wetenschap dateert van destijds, of dat ze dat in het dossier hebben gelezen. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheid niet een dergelijke schending van de rechten van de verdediging oplevert, dat deze zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dit zou slechts anders zijn indien de procedure in zijn geheel niet zou voldoen aan de eisen die artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank overweegt in dit verband dat het door de verdediging gestelde nadeel conform de door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 29 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX5539) uitgezette lijnen beoordeeld kan worden. Dit is niet anders indien het tijdsverloop een complicatie heeft gevormd bij de vergaring en waardering van het bewijsmateriaal.
Nu de rechtbank, zoals hierboven reeds is weergegeven, voorts niet gebleken is van enige schending van het recht op een eerlijk proces, wordt het verweer verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- -
is gebleken dat de dagvaarding geldig is;
- -
is voorts gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het tenlastegelegde kennis te nemen;
- -
is niet van het bestaan van feiten of omstandigheden gebleken, welke een grond vormen voor de schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben, zoals vervat in het schriftelijke requisitoir, zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de overgelegde schriftelijke pleitnotities, zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen en dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 3] niet betrouwbaar zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank1.
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is en baseert haar oordeel op de volgende feiten en omstandigheden.
4.3.1
Het project Eurocenter
Het project Eurocenter betreft een samenwerkingsverband tussen Stichting Philips Pensioenfonds (hierna: Philips Pensioenfonds of Philips) als eindbelegger en Bouwfonds Vastgoed Ontwikkeling BV (hierna: Bouwfonds) als projectontwikkelaar. In 2001 is deze samenwerking vastgelegd in een ontwikkelovereenkomst, die is ondertekend door [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) namens Philips.2.Philips Pensioenfonds heeft opdracht gegeven aan Bouwfonds voor de herontwikkeling van het complex Boelelaan gelegen aan de Drentestraat te Amsterdam, bekend als Eurocenter. Door omstandigheden is de ontwikkeling van het project Eurocenter gewijzigd van opzet en dit heeft in december 2003 geresulteerd in een nieuwe ontwikkelovereenkomst tussen Philips Pensioenfonds en Bouwfonds.
Het project Eurocenter betreft sloop van oude gebouwen en nieuwbouw van een appartementen- en kantoorcomplex van minimaal 30.000 m2 en maximaal 40.000 m2 bruto vloeroppervlak, een parkeergarage in 2004 en de oplevering heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 2007.3.
Bouwfonds heeft de opdracht voor de bouw van het project Eurocenter voor een aanneemsom van 53.986.000,- verstrekt aan Drentepark, zijnde een specifiek voor dit project opgerichte vennootschap onder firma tussen [naam bedrijf x] en [naam bedrijf y] .4.
In het kader van het beheer van pensioengelden is een deel van het vermogen van Philips Pensioenfonds belegd in onroerend goed. Het feitelijk beheer van de onroerend goed portefeuille is vanaf 1 januari 2002 door Philips Pensioenfonds ondergebracht bij Schootse Poort Onroerend Goed BV, vanaf 1 juni 2004 genoemd Philips Real Estate Management (hierna PREIM). Schootse Poort en later PREIM zijn volledig gevolmachtigd door Philips Pensioenfonds.5.
[getuige 2] was van 1 juni 1986 tot 15 januari 2002 procuratiehouder van Philips Pensioenfonds en van 1 januari 2002 tot 1 februari 2007 statutair bestuurder van Schootse Poort en later PREIM. Hij was uit dien hoofde mede verantwoordelijk voor de aan- en verkoop en exploitatie van het vastgoed van (onmiddellijk dan wel middellijk) Philips Pensioenfonds.6.
Er is door de FIOD onderzoek verricht binnen het project Eurocenter dat was gericht op de verdenking dat een aantal bij dit project bepalende of beslissingsbevoegde personen zichzelf, en/of hun rechtspersonen en/of specifieke derden, heeft bevoordeeld met gelden die (in)direct afkomstig zijn van Bouwfonds.7.
Universum Vastgoed BV en Universum Holding BV zijn twee van de bedrijven waarnaar in het project Eurocenter onderzoek is gedaan.
4.3.2
Universum Vastgoed BV en Universum Holding BV
Op 2 april 1999 is [vastgoedbedrijf 1] opgericht en op dat moment was [vastgoedbedrijf 2] enig aandeelhouder. Op 8 mei 2000 heeft een statutenwijziging plaats gevonden waarbij de naam is gewijzigd in Universum Vastgoed BV. Daarnaast heeft de volgende wijziging plaats gevonden in het aandelenbezit:
- -
Universum Holding BV verkrijgt een deelname van 69%;
- -
[verdachte] verkrijgt een deelname van 26%;
- -
[getuige 3] verkrijgt een deelname van 5%.8.
Op 19 mei 2000 is er een overeenkomst9.gesloten tussen [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en [getuige 10] (hierna: [getuige 10] ) waarbij het economisch eigendom van 2% van de aandelen van Universum Vastgoed BV door [verdachte] en [getuige 3] aan [getuige 10] wordt overgedragen. Hiervoor dragen [verdachte] en [getuige 3] ieder het economisch eigendom van 1% van hun aandelen van Universum Vastgoed BV over aan [getuige 10] . In tegenspraak met deze overeenkomst draagt [verdachte] uiteindelijk slechts 0,5% van zijn economisch eigendom van zijn aandelenbezit over. Hierdoor worden de respectievelijke (economische) aandelenverhoudingen als volgt:
- -
Universum Holding BV: 69%;
- -
[verdachte] : 25,5%;
- -
[getuige 3] : 4%;
- -
[getuige 10] : 1,5%.
De alleen/zelfstandig bevoegde directeuren van Universum Vastgoed BV waren van 19-5-2000 tot 2-1-2006 [getuige 3] en [verdachte] .10.
Op 2 april 1999 is [vastgoedbedrijf 3] opgericht en op dat moment was [vastgoedbedrijf 2] enig aandeelhouder. Op 8 mei 2000 heeft een statutenwijziging plaatsgevonden waarbij de naam is gewijzigd in Universum Holding BV. Daarnaast heeft de volgende wijziging plaats gevonden in het aandelenbezit:
- -
[getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) verkrijgt 99 % van de aandelen;
- -
[getuige 3] verkrijgt 1% van de aandelen.11.
Op 6 september 2001 vindt er een aandelentransactie plaats waarbij [getuige 2] en [getuige 3] hun aandelen van Universum Holding BV verkopen aan [BV getuige 3] en waarbij op dezelfde dag middels een notariële akte het economisch eigendom van deze aandelen door [BV getuige 3] weer overgedragen worden aan [getuige 2] (99%) en [getuige 3] (1%).
Door de overdracht van het economisch eigendom van de aandelen komen de baten van Universum Holding BV voor rekening van [getuige 2] en [getuige 3] . In openbare bronnen zoals de Kamer van Koophandel staat echter geregistreerd dat [BV getuige 3] enig aandeelhouder is. Door deze constructie is in openbare bronnen niet zichtbaar dat [getuige 2] (99%) en [getuige 3] (1%) de uiteindelijke begunstigden zijn.12.
Op 2 januari 2006 vindt er een buitengewone vergadering van aandeelhouders plaats waarin wordt besloten tot liquidatie van Universum Vastgoed BV. Volgens de notulen13.zijn bij deze vergadering enkel [verdachte] als voorzitter en [getuige 3] als secretaris aanwezig. Volgens deze notulen is het volledig geplaatste kapitaal vertegenwoordigd. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] namens zichzelf deelneemt aan de aandeelhoudersvergadering en [getuige 3] zowel namens zichzelf als (middels [BV getuige 3] ) namens Universum Holding BV. [getuige 3] wordt aangewezen als vereffenaar en bewaarder, onder verlening van volmacht tot het verrichten van alle (rechts)handelingen noodzakelijk of wenselijk teneinde de liquidatie van de vennootschap te bewerkstelligen, het verrichten van uitkeringen aan de zittende aandeelhouders ten laste van het in de vennootschap aanwezige vermogen. De notulen zijn ondertekend te Haelen op 13 februari 2006.
In de notulen is de liquidatie-uitkering per aandeelhouder opgenomen en hieruit blijkt dat aan [verdachte] een bedrag van € 1.356.265,- wordt uitgekeerd zulks ten titel als liquidatie-uitkering bij voorbaat, zijnde 25,5 % van € 5.319.078,-.14.
In de administratie van Universum Vastgoed BV is een bankafschrift aangetroffen waaruit blijkt dat er op 30 maart 2005 een voorschot op de liquidatie-uitkering is betaald van
€ 1.326.000,- t.n.v. [verdachte] , bankrekeningnummer [rekeningnummer] met als omschrijving “voorschot liquidatie universum vastgoed bv”.15.
Voorts bevindt zich in het dossier een rekeningafschrift van Universum Vastgoed BV waaruit blijkt dat op 29 mei 2006 een bedrag van € 23.005,- is overgemaakt onder vermelding van slotuitkering liquidatie saldo op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] .16.
Het totaalbedrag aan door verdachte ontvangen liquidatie uitkering komt hiermee op
€ 1.349.005,-.
4.3.3
De geldstroom van € 2.000.000 van Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV
In een brief van 23 mei 2000 komen [getuige 5] namens Bouwfonds en [verdachte] namens Universum Vastgoed BV overeen dat Universum Vastgoed BV recht heeft op 25% van de projectwinst van het herontwikkelingsproject De Boelelaan te Amsterdam, oftewel het project Eurocenter. Volgens deze brief zullen de diensten van Universum Vastgoed BV hoofdzakelijk bestaan uit activiteiten op het gebied van de coördinatie en verhuur van het project.17.
De rechtbank constateert dat deze brief is opgemaakt kort nadat [getuige 2] op 8 mei 2000 een aandelenbelang krijgt in Universum Holding en daarmede indirect in Universum vastgoed BV.
In een brief van 30 oktober 2003 bericht [getuige 4] namens Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV dat er een nieuwe herontwikkelingsovereenkomst tussen Philips en Bouwfonds tot stand is gekomen en dat door deze gewijzigde situatie de vergoeding van 25% van de projectwinst die Bouwfonds verschuldigd was aan Universum Vastgoed BV komt te vervallen. In plaats daarvan is Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV een aanbreng- en verkoopcourtage verschuldigd van € 2.000.000 exclusief BTW. Volgens deze brief heeft Universum Vastgoed BV recht op dit bedrag voor de door haar verrichte bemiddeling en activiteiten op het gebied van de ontwikkelingsovereenkomst en verhuur.18.
Door middel van een factuur van 16 januari 2004 brengt Universum Vastgoed BV een bedrag van € 2.000.000,- (exclusief BTW) (zijnde € 2.380.000,- inclusief BTW) in rekening bij Bouwfonds. In deze factuur wordt verwezen naar de brief van 30 oktober 2003.19.
In de inbeslaggenomen administratie van Universum Vastgoed BV werd een bankafschrift aangetroffen van rekeningnummer 65.84.55.494 ten name van Universum Vastgoed BV waaruit blijkt dat op rentedatum 11 februari 2004 een bedrag van € 2.380.000,- is ontvangen van rekeningnummer 52.12.63.182 ten name van Bouwfonds.20.
Uit onderzoek naar de inbeslaggenomen administratie van Universum Vastgoed BV komt naar voren dat in deze administratie niets is aangetroffen dat duidt op een daadwerkelijke bouwclaim van Universum Vastgoed BV in het project Eurocenter of op activiteiten die zouden zijn verricht ten aanzien van de bemiddeling ten behoeve van de ontwikkelingsovereenkomst van Eurocenter.21.
4.3.4
Overeenkomst tussen Universum Vastgoed BV en Durell Holding BV (onder ‘A’)
Op 28 oktober 2003 is er een overeenkomst gesloten tussen Universum Vastgoed BV en Durell Holding BV. De overeenkomst is namens Durell Holding BV voorzien van een paraaf en ondertekend door [getuige 9] en namens Universum Vastgoed BV door [verdachte] en [getuige 3] . Het betreft een overeenkomst waarin Durell Holding BV een bemiddelingsfee van een bedrag van € 136.134,- dient te betalen aan Universum Vastgoed BV.22.
De tekst van deze overeenkomst luidt, onder meer, als volgt:
“Komen overeen als volgt:
1. voor het tot stand komen van de (ontwikkelings)overeenkomst tussen Schootse Poort en het Bouwfonds is een bedrag door Durell aan Universum verschuldigd van
€ 136.134 (f 300.000) zegge: honderd zesendertigduizend honderd vierendertig euro, welk bedrag wordt verhoogd met de wettelijke BTW; uiterlijk te voldoen voor
1 november 2003.
2. nadat de (ontwikkelings)overeenkomst tussen Schootse Poort en het Bouwfonds is getekend maakt Durell zich sterk en spant zich ervoor in dat de aangewezen aannemer een verplichting aangaat met Universum, welke verplichting wordt vastgelegd in een nadere overeenkomst tussen de aannemer en Universum, welke overeenkomst wordt gerealiseerd op het moment dat de aannemingsovereenkomst tussen de aannemer en het Bouwfonds wordt getekend.
3. In de nader te sluiten overeenkomst tussen de aannemer en Universum zullen onder meer de navolgende punten (3.1 en 3.2) opgenomen dienen te worden.
3.1.
De aannemer is aan Universum verschuldigd:
a) Bij start bouw van de woontoren/parkeergarage van de eerste fase is een bedrag verschuldigd van € 1.225.207 (f 2.700.000) zegge: één miljoen tweehonderd vijfentwintig duizend tweehonderd en zeven euro, welk bedrag wordt verhoogd met de wettelijke BTW;
b) Bij start bouw van de kantoortoren, zijnde de tweede fase (14.000 ,2 BVO) is een bedrag verschuldigd van € 680.670 (f 1.500.000) zegge: zeshonderd tachtigduizend zeshonderd en zeventig euro, welk bedrag wordt verhoogd met de wettelijke BTW;
c) Bij start bouw van de kantoortoren, zijnde de derde fase (10.000 m2 BVO) is een bedrag verschuldigd van € 680.670 (f 1.500.000) zegge: zeshonderd tachtigduizend zeshonderd en zeventig euro, welk bedrag wordt verhoogd met de wettelijke BTW.
[…]
Aldus overeengekomen en getekend in tweevoud te Roermond op 28 oktober 2003.”
In het dossier bevindt zich een factuur d.d. 28 oktober 2003 die verwijst naar de overeenkomst d.d. 28 oktober 2003. Het gefactureerde bedrag is € 136.134,- (exclusief BTW) (zijnde € 161.999,46 inclusief BTW) .23.
Uit een bankafschrift van rekeningnummer 65.84.55.494 ten name van Universum Vastgoed BV blijkt dat met rentedatum 1-11-2003 een bedrag van € 161.999,46 door middel van een spoedoverboeking is overgeboekt van Durell Holding BV naar de bankrekening van Universum Vastgoed BV.24.
Uit onderzoek naar de inbeslaggenomen administratie van Universum Vastgoed BV komt naar voren dat in deze administratie niets is aangetroffen dat erop wijst dat Universum Vastgoed een bemiddelende rol zou hebben gespeeld bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen Philips Pensioenfonds en Bouwfonds in het project Eurocenter.25.
4.3.5
Overeenkomst tussen Universum Vastgoed BV en Drentepark VOF (onder ‘B’)
In 2004 sluit Drentepark VOF een overeenkomst met Universum Vastgoed BV met betrekking tot de afwikkeling van een bouwclaim ten bedrag van € 2.586.547,-. Deze overeenkomst is namens Universum Vastgoed BV voorzien van een paraaf en op 30 maart 2004 ondertekend door [verdachte] en [getuige 3] . De overeenkomst is namens Drentepark VOF voorzien van een paraaf en op 15 april 2004 ondertekend door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .26.
Deze overeenkomst bevat, onder meer, de volgende tekst:
“In aanmerking nemende:
- -
dat met bemiddeling en inspanning van Universum een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen Schootse Poort, gevestigd te Eindhoven en Bouwfonds Ontwikkeling BV, gevestigd te Hoevelaken, hierna te noemen “Bouwfonds”;
- -
dat Universum Vastgoed BV de in haar bezit zijnde bouwclaim terzake van het project Eurocenter te Amsterdam te gelde wenst te maken;
- -
dat deze bouwclaim voorziet in de bouw van:
a. een woontoren van 81 appartementen met bijbehorende parkeergarage, nader aan te duiden als fase 1;
b. een kantoortoren van ca. 14.000 m2 BVO, nader aan te duiden met fase 2;
c. een kantoortoren van ca. 10.000 m2 BVO, nader aan te duiden met fase 3;
- -
-dat Bouwfonds de gehele bouwopdracht als hiervoor bij a, b en c is vermeld, heeft verstrekt aan Drentepark;
- -
dat Universum en Drentepark de afhandeling van de bouwclaim in een overeenkomst wensen vast te leggen.
Komen overeen als volgt:
- Drentepark heeft zich tegenover Universum verplicht terzake een bedrag te vergoeden ad € 2.586.547,- (f 5.700.000,-) zegge twee miljoen vijfhonderd zesentachtigduizend vijfhonderd zevenenveertig euro, exclusief BTW en wel als volgt:
Bij start van de bouw:
a. van de woontoren en / of parkeergarage van de eerste fase is een bedrag door Drentepark verschuldigd van € 1.225.207,-- (f 2.700.000,--) zegge, één miljoen tweehonderd vijfentwintigduizend tweehonderd zeven euro, welk bedrag wordt verhoogd met de wettelijke BTW;
b. van de kantoortoren, zijnde de tweede fase (14.000 m2 BVO) is een bedrag door Drentepark verschuldigd van € 680.670,-- (f 1.500.000,--) zegge: zeshonderd tachtigduizend zeshonderd zeventig euro, welk bedrag wordt verhoogd met de wettelijke BTW;
c. van de kantoortoren, zijnde de tweede fase (10.000 m2 BVO) is een bedrag door Drentepark verschuldigd van € 680.670,-- (f 1.500.000,--) zegge: zeshonderd tachtigduizend zeshonderd zeventig euro, welk bedrag wordt verhoogd met de wettelijke BTW.”
In de inbeslaggenomen administratie van Universum Vastgoed BV zijn drie kopiefacturen aangetroffen.27.Deze kopiefacturen zijn afkomstig van Universum Vastgoed BV en zijn gericht aan Drentepark VOF. De facturen zijn gedateerd 1 juli 2004, 15 oktober 2004 en 15 december 2004 en verwijzen naar de overeenkomst d.d. 30 maart 2004 en/of 15 april 2004 inzake project Eurocenter. De gefactureerde bedragen zijn respectievelijk € 1.225.207,-, € 680.670,- en € 680.670,- (exclusief 19% BTW).
In de inbeslaggenomen administratie van Universum Vastgoed BV werden ook enkele bankafschriften aangetroffen van rekeningnummer 65.84.55.494 ten name van Universum Vastgoed BV.28.Aan de hand van deze bankafschriften blijkt dat op de rentedata 20-07-2004, 12-11-2004 en 19-01-2005 een bedrag van respectievelijk € 1.457.996,23, € 809.997,30 en
€ 809.997,30 is overgeboekt van Drentepark VOF naar de bankrekening van Universum Vastgoed BV, zijnde de hiervoor voormelde factuurbedragen vermeerderd met BTW.
Uit onderzoek naar de inbeslaggenomen administratie van Universum Vastgoed BV komt naar voren dat in deze administratie niets is aangetroffen dat duidt op een bouwclaim van Universum Vastgoed BV in het project Eurocenter of op activiteiten die zouden zijn verricht ten aanzien van de bemiddeling ten behoeve van de ontwikkelingsovereenkomst van Eurocenter.29.
4.3.6
Verklaringen [verdachte] :
[verdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
“ [getuige 3] is ongeveer 20 jaar mijn registeraccountant geweest. Vanaf 2005 heb ik geen zakelijke relatie meer met [getuige 3] .
[getuige 2] is directeur van Philips Pensioenfonds en in deze hoedanigheid heb ik met [getuige 2] te maken gehad. In 1995 is deze relatie met [getuige 2] ontstaan. De relatie [verdachte] -Philips was als volgt. Philips kocht nieuwbouwwoningprojecten van ons.
Ik heb [getuige 5] in totaal 3 of 4 keer gezien. Het contact dat ik met [getuige 5] had was in ieder geval namens Universum. Met [vastgoedbedrijf 4] deed ik geen zaken met [getuige 5] .
Ik heb wat vennootschappen aan [getuige 3] verkocht en hij heeft de naam gewijzigd in onder meer Universum Vastgoed. Ik weet niet meer welke vennootschappen dit precies waren. Volgens mij is een andere vennootschap nog omgedoopt in Universum Holding. Ik had een belang in Universum Vastgoed van, ik dacht, 24%. U zegt mij 26%, dan zal dat wel kloppen. De andere aandeelhouders van Universum Vastgoed waren: ik dacht de heer [getuige 3] en Universum Holding. Volgens mij had [getuige 10] ook een belang. In 2006 is Universum geliquideerd maar dat hadden we al in 2005 besloten.
Met betrekking tot D-003630., zijnde een overeenkomst Universum Vastgoed en Drentepark, kan ik verklaren dat ik deze overeenkomst ondertekend heb.
Met betrekking tot D-86031., zijnde een overeenkomst tussen Universum Vastgoed en Durell Holding, kan ik verklaren dat ik deze overeenkomst ook mede ondertekend heb.
In 2005 hebben wij besloten om Universum Vastgoed te liquideren omdat de harmonie tussen [getuige 2] en mij weg was. Universum Holding was aandeelhouder van Universum Vastgoed en Universum Holding was mijnheer [getuige 2] .
Ik zie aan de initialen dat [getuige 3] de brief van 23 mei 2000, zijnde de overeenkomst tussen Universum Vastgoed en Bouwfonds (D-1658)32., heeft opgemaakt. Ik zie verder dat ik deze brief ondertekend heb. Ik zie ook dat verder in deze brief verwezen wordt naar gesprekken die hebben plaats gevonden. [getuige 5] is ook wel eens bij ons op kantoor geweest hiervoor. Wij zouden gewoon 25% van de winst krijgen. Gebruikelijk is dat in projectontwikkeling 10 tot 15% winst behaald wordt.
[vastgoedbedrijf 4] is nooit in beeld geweest in het project Eurocenter. Als [vastgoedbedrijf 4] heb ik nooit onderhandelingen gevoerd met Bouwfonds in het project Eurocenter. Wel als Universum Vastgoed, ik verwijs hierbij naar de overeenkomst die u mij zojuist heeft getoond.
Bouwfonds heeft het contract afgekocht voor 2 miljoen.33.
Ik deed met de [verdachte] Groep ook zaken met Bouwfonds. Ik had contacten met [betrokkene 3] , directeur Financieringen. Wij hadden toen een kredietlijn van een paar honderd miljoen bij Bouwfonds. Misschien dat dit een rol heeft gespeeld.
In het kader van reciprociteit kreeg ik een uitnodiging van Philips als zij weer onroerend goed wilden verkopen. Bij Philips had ik met betrekking tot onroerendgoedtransacties gesprekken met [getuige 7] , [getuige 2] en [betrokkene 4] . Deze gesprekken vonden niet altijd met zijn drieën plaats. Soms met [getuige 7] / [betrokkene 4] , [getuige 2] / [betrokkene 4] of [getuige 2] / [getuige 7] . Dat was afhankelijk van het project.”34.
Ter terechtzitting van 6 november 2018 heeft [verdachte] onder meer het volgende verklaard:
“U jongste rechter vraagt mij of ik in de periode van 1988-2000 met [getuige 2] heb gesproken over de Zuidas. Ik antwoord hierop dat ik in die tijd vaker met [getuige 2] sprak over projecten en ik toen [getuige 2] heb laten weten dat ik geïnteresseerd was in dat stuk grond. Toen heeft [getuige 2] gezegd : Philips verkoopt dat niet.”
4.3.7
Verklaringen [getuige 5] , [getuige 3] en [getuige 9]
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de hierna opgenomen verklaringen van [getuige 5] en [getuige 3] voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Deze verklaringen vinden immers op essentiële onderdelen steun in de verklaringen van [verdachte] en de overige gegevens in het dossier.
[getuige 5] heeft onder meer het volgende verklaard:
“U vraagt mij hoe Bouwfonds betrokken is geraakt bij Eurocenter. Ik dacht dat wij
gestart zijn in 1998, toen heette het nog Drentepark. Op dat moment waren drie partijen
doende om een project op die locatie te realiseren. [partij 1] , Bouwfonds
en HBG waren daar onafhankelijk van elkaar aan het werk. Er stond een shabby kantoorgebouw dat voor sloop in aanmerking kwam en de locatie leende zich voor nieuwbouw. De gemeente Amsterdam had wel interesse omdat de locatie dicht bij
de Zuidas lag. Op enig moment besloot de gemeente hier de start van de Zuidas te
maken. De grond was van de gemeente maar de erfpachter was Philips Pensioenfonds.
Wat je dus ook wilde op die locatie, je kon niet buiten Philips Pensioenfonds om. De
drie partijen ondernamen los van elkaar pogingen om enerzijds met Philips Pensioenfonds aan tafel te komen en anderzijds de gemeente te bewegen de bestemming van de grond te veranderen. De houding van het Pensioenfonds, waar [getuige 2] directeur was, was uitermate star. Geen van de partijen kwam aan tafel. In mijn herinnering is het project niet van de grond gekomen tot ik benaderd werd door een zekere [verdachte] . Hij was een grote klant van Bouwfonds Financiering en een grote naam in het vak. Ik heb hem begin 1998 een keer ontmoet via een introductie door [getuige 9] . Een jaar later ontmoette ik hem weer. [verdachte] legde bij mij op tafel dat ik geen moer verder kwam bij Philips Pensioenfonds tenzij ik met hem zou willen gaan samenwerken. Dan zou hij zorgen dat ik bij het Pensioenfonds aan tafel kwam. Ik heb ja gezegd. Ik ben teruggegaan naar [getuige 1] en HBG en we hebben de koppen bij elkaar gestoken. Ik heb gemeld dat [verdachte] een deel van de winst wilde en dat hij daarvoor de deur bij Philips Pensioenfonds zou openen. [verdachte] heeft mij aangeboden om de deur bij Philips Pensioenfonds voor mij te openen. Met de komst van [verdachte] werd het mogelijk het project te realiseren. [verdachte] had een belangrijke functie en claimde de bouwclaim voor zijn bijdrage. U vraagt mij of ik daarbij het oog heb op de brief van 23 mei 2000. Ja.
Ik wist alleen dat Universum een voormalige B.V. van [verdachte] was die een andere naam had gekregen. [getuige 3] kende ik niet tot 2003. Ik dacht zaken te doen met [verdachte] . Ik
had daarbij maar één belang voor ogen: aan tafel komen bij Philips Pensioenfonds en
het project ontwikkelen.”35.
Ik heb [getuige 3] in 2003 leren kennen als een accountant die goed is in financieringsconstructies, maar die geen verstand heeft van onroerend goed. Een dergelijke deal kon hij nooit maken. De onderhandelingen zijn met [verdachte] gevoerd. Ik vermoed dat dit rond de jaarwisseling van 2000 is geweest. Het was in ieder geval enige tijd voor de brief van 23 mei 2000.36.
Over de brief van 30 oktober 2003:
In die periode heb ik [getuige 3] leren kennen. Ik heb er geen herinnering aan dat hij deelnam aan de gesprekken. Het was zelfs zo dat hij op de gang moest wachten. Dat het winstrecht van 25% wordt omgezet in een vast bedrag heb ik tussen [getuige 4] en de partijen geregeld en dat zette [getuige 3] op papier waarna hij [getuige 9] een kopie stuurde die dat voor mij bewaarde. De principe afspraak werd met [verdachte] gemaakt. Wezenlijke afspraken over geld en bouwzaken maakte ik alleen met [verdachte] .37.
[getuige 3] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Eind 1999 stelde [verdachte] mij voor aan [getuige 2] . En toen zei [verdachte] ik ben van plan of kun jij een BV voor ons tweeën optuigen. Toen heb ik gezegd dat wil ik wel doen. Toen volgde een gesprek en zou er een BV moeten worden opgetuigd, waarbij het zo was dat er al een bv in de [verdachte] kast hing die daarvoor in aanmerking zou komen. Het kwam er hier op neer dat er een verhouding 30% ( [verdachte] ) en 70% ( [getuige 2] ) was afgesproken.
Toen zei [verdachte] luister ik vind ook dat jij voor een bepaald gedeelte mag meedoen en vroeg aan [getuige 2] hoe zullen we dat doen. Uiteindelijk was [getuige 2] bereid 1% af te staan en [verdachte] 4% zodat de aandelenverhouding werd 69% [getuige 2] , 26% [verdachte] en 5% ik. Nadat de BV was opgetuigd meen ik mij te herinneren is in een schrijven de afspraak vastgelegd inzake de verdeling projectwinst 25/75%.38.
De eerste constructie had betrekking op Universum Vastgoed BV, dat was een bestaande vennootschap met toen nog andere naam. [verdachte] heeft de naam van deze vennootschap gewijzigd in Universum Vastgoed BV, tegelijkertijd met wijziging van de naam van een andere vennootschap in Universum Holding BV. De aandelenoverdracht aan [getuige 2] heeft op instigatie van [verdachte] plaatsgevonden. Ik heb [getuige 2] ontmoet vlak voor de Kerst van 1999. Hij is toen aan mij voorgesteld door [verdachte] . [getuige 2] en [verdachte] vroegen of ik daarvoor een besloten vennootschap kon optuigen. Hieraan ging nog vooraf dat [verdachte] mij vroeg om directeur in de vennootschap te worden. Ik zou dan 5% van de aandelen krijgen voor mijn directeurschap. Mijn werkzaamheden zouden niet gericht zijn op het ontwikkelen van onroerend goed maar op de administratieve afhandeling. Ik heb mij ook alleen met de administratieve afhandeling bemoeid. Ik deed alleen wat op initiatief van [getuige 2] of [verdachte] . Ik heb geen bemoeienis gehad met de afspraak tot de betaling van het bedrag van € 136.134,-. Gelet op het bedrag moet dit nog uit het guldentijdperk zijn. Ik had daar geen invloed op omdat de afspraken er al lagen. [verdachte] voerde de onderhandelingen en ik heb de administratieve aspecten gedaan.39.
Ik heb deze overeenkomsten (opmerking rechtbank D-060 en D-061) getekend als een van de directeuren van Universum Vastgoed BV. Ik tekende bij het kruisje. Het zijn allemaal afspraken uit het guldentijdperk. Toen kende ik [getuige 5] ook nog niet. [verdachte] was de man die de feitelijke afspraken maakte.40.
Ik kan mij herinneren dat in mei 2000 wij gebruik maakten van enkele BV’s die bij [verdachte] in de kast lagen. Wij wijzigden de naam van één van die BV’s in Universum Vastgoed BV.
[getuige 2] wist van de winstafspraak die er lag met betrekking tot Eurocenter. Dat was 25 % van de uiteindelijke projectwinst. Ook [verdachte] wist daarvan. Ik wist dat er een afspraak lag tussen [verdachte] en [getuige 5] over de ontwikkeling van Eurocenter.
Over de rol van [verdachte] kan ik alleen maar zeggen dat die afspraak over die 6 miljoen gulden door [verdachte] overeengekomen is. Hij was er dus van op de hoogte. Die afspraak gold tussen Universum en [getuige 5] van Bouwfonds.
Ik neem aan dat [verdachte] van deze factuur (D129-1) op de hoogte was. Ik denk dat hij door mij op de hoogte is gesteld. Dat kan ook niet anders. Deze factuur is door mij ook opgesteld en verzonden. Deze facturen (D131, D132, D133) zijn door mij opgesteld en verzonden. Daar wist [verdachte] uiteraard vanaf. Dat hoorde hij van mij. Ook deze betalingen (bankafschriften D134, D135, D136) zijn binnengekomen. [verdachte] wist hier ook van. Van concrete activiteiten vanuit Universum Vastgoed op het gebied van coördinatie en verhuur van het project heb ik niets gezien. Ook van activiteiten ter zake verrichte bemiddeling en activiteiten op het gebied van de ontwikkelingsovereenkomst en verhuur heb ik niets concreets gezien.”41.42.
[getuige 9] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik heb in 1998 [getuige 5] geïntroduceerd bij [verdachte] .
Op verzoek van [getuige 5] ben ik vanaf 2003 betrokken geraakt bij het project Eurocenter. De eigenlijke partijen waren [getuige 5] en [verdachte] . Ik was erbij betrokken om de papierhandel te regelen in opdracht van [getuige 5] . De inhoud van de overeenkomst van 28 oktober 2003 tussen Universum Vastgoed BV en Durell Holding BV (D061-1) werd besproken door [getuige 5] en [verdachte] . Aan mij werd gevraagd om een concept op te stellen of een concept door te leiden. U moet het zo zien dat [verdachte] en [getuige 5] de twee architecten waren van het geheel waarbij [verdachte] zich op Philips richtte en [getuige 5] op het Bouwfonds. In de tweede helft van 2003 heb ik contact gehad met [getuige 3] . Hij was de waterdrager van [verdachte] en beperkte zich tot de cijfers. [verdachte] was de opdrachtgever. Als ik een concept kreeg van [getuige 5] dan stuurde ik dat door naar [verdachte] . [verdachte] en [getuige 5] waren verantwoordelijk voor het contract D061-1. Er zijn een aantal concepten over en weer gegaan en daarin heb ik een rol gespeeld.
Durell Holding BV en Universum zijn gebruikt om een aantal geldstromen te creëren.”43.
4.3.8
Overwegingen
Uit voormelde bewijsmiddelen volgt dat pas nadat [verdachte] [getuige 5] had aangeboden te willen bemiddelen tussen Bouwfonds en Philips Pensioenfonds in de persoon van [getuige 2] , het [getuige 5] van Bouwfonds lukt om bij [getuige 2] aan tafel te komen en onder voor Bouwfonds acceptabele en gunstige voorwaarden een overeenkomst te sluiten met Philips Pensioenfonds. [verdachte] heeft voor deze tussenkomst een beloning bedongen die hij heeft ingebracht in Universum Vastgoed. Twee weken later komt de brief met de winstdeling van 25% in het kader van het project Eurocenter; het project waarvoor [getuige 5] bij [getuige 2] aan tafel wilde komen. De opbrengsten van Universum Vastgoed komen middels het economisch eigendom van de aandelen van Universum Holding voor ongeveer 69% bij [getuige 2] terecht. Omdat er sprake was van ‘slechts’ economische eigendom en niet van juridische eigendom was het voor buitenstaanders niet kenbaar dat [getuige 2] achter Universum Holding zat. Verdachte wist dat [getuige 2] achter Universum Holding zat en verdachte wist dat [getuige 2] zeggenschap had binnen Philips Pensioenfonds. Universum Vastgoed heeft overeenkomsten gesloten die voortvloeien uit project Eurocenter, zijnde een project van Bouwfonds met als opdrachtgever Philips. Universum Vastgoed heeft geen andere aantoonbare activiteiten verricht dan het sluiten van overeenkomsten en het sturen van facturen (zie hiervoor het onderzoek in de administratie en de verklaring van [getuige 3] ). De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat Universum Vastgoed enkel een vehikel was om de gelden waarmee de inschikkelijke houding van [getuige 2] was gekocht onopgemerkt (via Universum Holding) aan [getuige 2] te doen toekomen. Universum Vastgoed heeft zich zo doende schuldig gemaakt aan witwassen van deze gelden.
Uit de verklaringen van [getuige 5] , [getuige 3] en [getuige 9] blijkt voorts dat [verdachte] binnen Universum Vastgoed de drijvende kracht is geweest. [verdachte] heeft dan ook feitelijk leiding gegeven aan het witwassen door Universum Vastgoed.
Dit brengt tevens met zich mee dat de in het dossier genoemde overeenkomsten waaronder de tenlastegelegde overeenkomsten tussen Universum Vastgoed BV en Durell Holding BV en tussen Universum Vastgoed BV en Drentepark VOF, die door [verdachte] zijn voorzien van een paraaf en zijn ondertekend, valselijk zijn opgemaakt. Zij bevatten niet de werkelijk gemaakte afspraken, maar zijn slechts een middel om het geld via Universum Vastgoed naar [getuige 2] te geleiden, op een voor de buitenwereld niet kenbare wijze. Dit geldt ook voor de brief van 30 oktober 2003.
Van deze overeenkomsten is ook daadwerkelijk gebruik gemaakt, aangezien op basis van deze overeenkomsten en brief facturen zijn opgemaakt, welke facturen aan Universum Vastgoed BV zijn voldaan.
Deze overeenkomsten en de brief van 30 oktober 2013, hebben geleid tot betalingen die zijn ontvangen op de rekening van Universum Vastgoed BV. Hierdoor worden door Universum Vastgoed BV, de navolgende gelden verkregen:
overeenkomst tussen Universum Vastgoed BV en Durell Holding BV : € 136.134,-
overeenkomst tussen Universum Vastgoed BV en Drentepark VOF : € 2.586.547,-
brief van Bouwfonds aan Universum Vastgoed BV : € 2.000.000,-
Totaal : € 4.722.681,-
[verdachte] heeft betwist wetenschap te hebben gehad dat de overeenkomsten en de brief vals waren en hij heeft gesteld dat niet hij maar [getuige 3] de architect was.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit niets blijkt dat [getuige 3] zodanige invloed had dat hij de positie had om met [getuige 2] om de tafel te gaan zitten. Zowel [getuige 5] , [getuige 3] als [getuige 9] verklaren dat [getuige 3] geen verstand had van vastgoed. [verdachte] regelde de vastgoedzaken en [getuige 3] droeg met name zorg voor de administratieve afhandeling. [verdachte] was daarentegen wel in een positie om met [getuige 2] (in diens hoedanigheid bij het Philips Pensioenfonds) zaken te doen. Hij was een grotere speler in de vastgoedwereld en hij verklaart in de periode 1998-1999-2000 met [getuige 2] contacten te hebben gehad en daarbij met [getuige 2] ook te hebben gesproken over de Zuidas, het latere project Eurocenter.
[verdachte] verklaart dat hij slechts passief aandeelhouder is geweest en verder van niets weet. Deze verklaring is strijdig met de hiervoor genoemde verklaringen van [getuige 3] , [getuige 5] en [getuige 9] . Voorts is dit niet te rijmen met een aandeel van 26% in de BV, zijn statutair bestuurderschap van de BV en het daarvoor in rekening gebrachte managementfee van totaal € 32.500,- in de jaren 2003, 2004 en 2006. Deze 26% correspondeert ook niet
met de slechts 5% van [getuige 3] indien deze de grote rol zou hebben gespeeld die [verdachte] hem toedicht. Daarnaar gevraagd heeft [verdachte] voor dit alles geen verklaring gegeven, terwijl dat in de gegeven situatie wel van hem gevergd mocht worden.
De rechtbank acht het voorts niet geloofwaardig dat [verdachte] tegen de achtergrond van het werkelijke doel van Universum Vastgoed, te weten betaling aan [getuige 2] , niet heeft geweten dat de stukken of overeenkomsten die hij heeft getekend vals waren.
Tot slot is [verdachte] actief betrokken geweest bij de liquidatie van Universum. Dit had geen ander doel dan er voor te zorgen dat de aan Philips Pensioenfonds onttrokken gelden aan de deelnemende betrokkenen werden uitbetaald.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van twee overeenkomsten (feit 1 primair) en aan het feitelijk leiding geven aan het witwassen van een bedrag van € 4.722.681,- door Universum Vastgoed BV (feit 2 primair).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. primair
op tijdstippen in de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand april 2004, in Nederland,
A. een overeenkomst tussen enerzijds Durell Holding B.V. (verder te noemen Durell) en anderzijds Universum Vastgoed B.V. (verder te noemen Universum), terzake - zakelijk weergegeven - (onder meer) een betalingsverplichting en/of een verschuldigdheid van Durell jegens Universum van EUR 136.134,- (fl 300.000,-) voor het tot stand komen van een (ontwikkelings)overeenkomst tussen Schootse Poort en het Bouwfonds (D-061-1) en
B. een overeenkomst tussen enerzijds Drentepark v.o.f. (verder te noemen Drentepark) (vertegenwoordigd door haar vennoten [naam bedrijf y] en [naam bedrijf x] ) en anderzijds Universum (vertegenwoordigd door [verdachte] , zijnde hij, verdachte, en [getuige 3] ), terzake - zakelijk weergegeven - (onder meer) een betalingsverplichting en/of verschuldigdheid van EUR 2.586.547,- (fl 5.700.000,-) van Drentepark jegens Universum voor bemiddeling en inspanning die Universum heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en/of voor de afhandeling van de in het bezit van Universum zijnde bouwclaim terzake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke
bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-060-1),
zijnde telkens een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, alstoen aldaar opzettelijk valselijk
A. genoemde overeenkomst onder A voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en van een van zijn, verdachtes, paraaf (namens Universum) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde, terwijl in die overeenkomst valselijk en in strijd met de waarheid was opgenomen - zakelijk weergegeven – dat
* Universum bemiddeling en inspanning heeft verricht/zal verrichten als gevolg waarvan tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV een overeenkomst tot stand zal komen, terwijl in werkelijkheid Universum geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht/zal verrichten, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht/zal verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV
en
* Durell zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het Bouwfonds aan te wijzen aannemer en/of aannemerscombinatie, terwijl Durell in werkelijkheid geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten, dan wel hij, verdachte, ten tijde van de ondertekening en/of parafering(en) van de overeenkomst wist dat Durell geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten
en
* Universum bij het tot stand komen van de in de overeenkomst bedoelde bouwopdracht aanspraken kan doen gelden op vergoedingen bij de alsdan aangewezen en acterende aannemer, terwijl in werkelijkheid er geen sprake van was dat Universum dergelijke aanspraken kon doen gelden en/of zou kunnen doen gelden
en
* Durell voor het tot stand komen van de (ontwikkelings)overeenkomst tussen Schootse Poort en het Bouwfonds een betalingsverplichting heeft tegenover en/of een bedrag verschuldigd is aan Universum van EUR 136.134,- (fl 300.000,-), terwijl in werkelijkheid Durell terzake geen enkele betalingsverplichting had tegenover Universum en/of terzake geen enkel bedrag verschuldigd was aan Universum
en
B. genoemde overeenkomst onder B voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en van een van zijn, verdachtes, paraaf (namens Universum) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde, terwijl in die overeenkomst valselijk en in strijd met de waarheid was opgenomen - zakelijk weergegeven - dat
* Universum bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen, terwijl in werkelijkheid Universum geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV
en
* Universum een bouwclaim terzake van het project Eurocenter in haar bezit heeft die zij te gelde wenst te maken, terwijl in werkelijkheid Universum geen bouwclaim en/of geen (zakelijke) rechten bezit en/of kan doen gelden terzake van het project Eurocenter
en
* Drentepark, terzake voornoemde bemiddeling en inspanning en/of voornoemde afhandeling van een bouwclaim, tegenover Universum een betalingsverplichting heeft en/of een bedrag verschuldigd is aan Universum van EUR 2.586.547,- (fl 5.700.000,-), terwijl in werkelijkheid Drentepark terzake geen enkele betalingsverplichting had tegenover Universum en/of terzake geen enkel bedrag verschuldigd was aan Universum,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
2 primair
Universum Vastgoed B.V. (verder te noemen Universum) op tijdstippen in de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand februari 2005 in Nederland,
van voorwerpen de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was en die voorwerpen heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen
immers heeft Universum geldbedragen tot een totaal bedrag groot EUR 4.722.681,- excl. BTW bestaande uit (respectievelijk) de bedragen groot EUR 136.134,- en EUR 2.586.547,- en EUR 2.000.000,-, op de bankrekening met nummer 658455494 van Universum ontvangen van respectievelijk Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en Drentepark v.o.f. en
Durell Holding B.V. en vervolgens op voornoemde bankrekening van Universum gehouden als ogenschijnlijk rechtmatige betalingen van factureringen,
terwijl Universum wist dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
feitelijk leiding geven aan witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De straf en/of de maatregel
7.1
De vordering van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van een (1) jaar onvoorwaardelijk.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft uiterst subsidiair verzocht om bij veroordeling te komen tot een schuldigverklaring zonder strafoplegging ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is actief betrokken geweest bij het tot stand komen van de overeenkomst tussen Philips Pensioenfonds en Bouwfonds, door te bemiddelen tussen [getuige 2] , directeur bij Philips Pensioenfonds, en [getuige 5] van Bouwfonds. Gebleken is dat [getuige 2] zich voor het tot stand komen van de overeenkomst onder voor Bouwfonds gunstige voorwaarden rijkelijk heeft laten belonen. Verdachte heeft dat gefaciliteerd middels het ter beschikking stellen van Universum Vastgoed BV, die zoals uit het dossier kan worden afgeleid geen andere activiteiten heeft ontplooid dan het doorsluizen van gelden voor/vanuit het project Eurocenter naar [getuige 2] , zonder dat het als betaling aan [getuige 2] kenbaar was. Deze gelden zijn op de keper beschouwd aan te merken als middels omkoping onttrokken gelden aan Bouwfonds c.q. Philips Pensioenfonds. Verdachte is voor zijn bemoeienissen betaald in de vorm van een aandelenpakket van 25.5 % van de aandelen in Universum Vastgoed B.V., hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in een liquidatie-uitkering van € 1.349.005,--. Dit terwijl verdachte in die tijd, zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard, een winst in zijn ondernemingen genereerde van zo’n 10 à 15 miljoen euro per jaar. Van enig moreel besef ten aanzien van het laakbare van de omkoping, het faciliteren daarvan en het voordeel trekken daaruit is niet gebleken.
Verdachte wijst op wat het Openbaar Ministerie in zijn ogen niet goed heeft gedaan dan wel had moeten doen. Verdachte gaat zo doende volkomen voorbij aan zijn eigen rol en staat in het geheel niet stil bij degenen die de daadwerkelijke slachtoffers zijn in deze zaak, met name het Philips Pensioenfonds.
Er is over een langere periode overleg gevoerd over afdoening buiten de rechter om. Dat heeft niet tot een vergelijk geleid. De rechtbank overweegt in dat kader dat wat ook zij van de stelling van de verdachte dat het Openbaar Ministerie gebonden zou zijn aan het voorgestelde schikkingsbedrag, de rechtbank is daar in ieder geval niet aan gebonden.
Het is juist dat deze zaak lang heeft geduurd voordat die inhoudelijk door de rechtbank werd beoordeeld en uitspraak werd gedaan. Uit het relaas zoals hiervoor opgenomen tijdens de bespreking van het niet ontvankelijkheid-verweer komt genoegzaam naar voren dat het tijdsverloop deels aan het Openbaar Ministerie kan worden toegerekend, maar ook voor een substantieel deel aan verdachte. De rechtbank rekent verdachte over de periode 15 juli 2011 (de datum van de brief waarin het Openbaar Ministerie aangeeft tot vervolging te zullen overgaan) tot 4 oktober 2013 (de datum van het eindproces-verbaal Clematis) zijnde ruim 26 maanden, de helft, derhalve 13 maanden, aan. Dit in het licht van de geëntameerde artikel 36 procedure. De helft komt op het conto van het Openbaar Ministerie nu de rechtbank van oordeel is dat ondanks de artikel 36 Sv procedure meer voortvarendheid betracht had kunnen worden ten aanzien van het eindproces-verbaal. Het tijdverloop van 4 oktober 2013 tot 19 juli 2016 (beschikking rechter-commissaris beëindiging onderzoek ex 237 Sv) is grotendeels toe te schrijven aan verdachte. De rechtbank volstaat in dat kader met verwijzing naar het overzicht. De rechtbank zal over die periode echter zes maanden toerekenen aan het Openbaar Ministerie, gezien de tijd die de rechter-commissaris nodig heeft gehad alvorens de in eerste instantie opgegeven getuigen konden worden gehoord. De rechtbank rekent verdachte wel de tijd toe die nodig is geweest voor het horen van de zijdens de verdachte nader opgegeven getuigen, nu het later opgeven van deze getuigen gelegen is in omstandigheden aan de zijde van verdachte. De rechtbank rekent daarmee een periode van 26 maanden toe aan de verdachte. De rechtbank rekent de verdachte voorts ten dele toe de periode vanaf 23 mei 2017 (correspondentie rechtbank in verband met planning regiezitting september 2017) tot aan de uitspraak 23 november 2018. Van het tijdverloop in deze periode acht de rechtbank het juist om in het kader van de bepaling van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM 7 maanden toe te rekenen aan het Openbaar Ministerie. Op conto van de verdachte komt daarmee een tijdverloop van 11 maanden.
Van het tijdverloop sedert het eerste verhoor van verdachte tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank van 10 jaar, 120 maanden, zijn in ieder geval 51 maanden toe te rekenen aan de verdachte. De overige 69 maanden dienen te worden meegenomen in de afweging in hoeverre de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is geschonden. Gezien de aard en omvang van het dossier en de samenhang met een erg omvangrijk onderzoek met vele verdachten is de rechtbank van oordeel dat zeker een termijn van 36 maanden daarvan valt binnen de redelijke termijn. De overschrijding van de redelijke termijn is daarmee te stellen op
(maximaal) 33 maanden, dus 2 jaar en 9 maanden. De rechtbank zal met die overschrijding rekening houden bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank betrekt ook in de strafmaat de leeftijd van de verdachte en de gevolgen die deze zaak al voor verdachte heeft gehad, zoals ook door verdachte ter zitting naar voren is gebracht en het gegeven dat de verdachte, met uitzondering van een snelheidsovertreding in 2003, niet eerder is veroordeeld.
Ondanks hetgeen hiervoor ten aanzien van de redelijke termijn, zijn leeftijd, het ontbreken van relevante justitiële documentatie en de gevolgen voor de verdachte is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen niet volstaan kan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals door de verdediging is bepleit, maar ook niet met een hoge geldboete in lijn met de schikkingsbedragen die de revue zijn gepasseerd. De rechtbank acht daartoe de bewezenverklaarde feiten en de context waarin deze feiten hebben plaatsgevonden te ernstig. Verdachte heeft voor eigen gewin bijgedragen aan de zelfverrijking van mensen op sleutelposities. Daardoor zijn de rechten van velen, in het bijzonder de deelnemers aan het Philips Pensioenfonds te kort gedaan.
De oriëntatiepunten laten ten aanzien van fraude van een bedrag van € 1.000.000,- of meer een straf ter hoogte van een gevangenisstraf van 2 jaar zien. In dat licht bezien is de eis van het Openbaar Ministerie zeker niet onredelijk. De rechtbank houdt echter, anders dan het Openbaar Ministerie in de eis, rekening met een overschrijding van de redelijke termijn van 2 jaar en 9 maanden.
Alles overwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf van 9 maanden opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 51, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- -
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van negen (9) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs en mr. V.P. van Deventer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2003 en/of op of omstreeks 30 maart 2004, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand april 2004, in de gemeente(n) Roermond en/of Leudal en/of 's-Hertogenbosch en/of Tilburg, althans (elders) in Nederland, (telkens)
A. een overeenkomst tussen enerzijds Durell Holding B.V. (verder te noemen Durell) en anderzijds Universum Vastgoed B.V. (verder te noemen Universum), terzake - zakelijk weergegeven - (onder meer) een betalingsverplichting en/of een verschuldigdheid van Durell jegens Universum van EUR 136.134,- (fl 300.000,-) voor het tot stand komen van een (ontwikkelings)overeenkomst tussen Schootse Poort en het Bouwfonds (D-061-1) en/of
B. een overeenkomst tussen enerzijds Drentepark v.o.f. (verder te noemen Drentepark) (vertegenwoordigd door haar vennoten [naam bedrijf y] en [naam bedrijf x] ) en anderzijds Universum (vertegenwoordigd door [verdachte] , zijnde hij, verdachte, en [getuige 3] ), terzake - zakelijk weergegeven - (onder meer) een betalingsverplichting en/of verschuldigdheid van EUR 2.586.547,- (fl 5.700.000,-) van Drentepark jegens Universum voor bemiddeling en inspanning die Universum heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en/of voor de afhandeling van de in het bezit van Universum zijnde bouwclaim terzake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke
bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-060-1),
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft hij, verdachte, alstoen aldaar (telkens) opzettelijk valselijk
A. genoemde overeenkomst onder A (mede) voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en/of van een of meer van zijn, verdachtes, para(a)f(en) (namens Universum) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde, terwijl in die overeenkomst valselijk en/of in strijd met de waarheid was opgenomen - zakelijk weergegeven – dat
* Universum bemiddeling en inspanning heeft verricht/zal verrichten als gevolg waarvan tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV een overeenkomst tot stand zal komen, terwijl in werkelijkheid Universum geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht/zal verrichten, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht/zal verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV
en/of
* Durell zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het Bouwfonds aan te wijzen aannemer en/of aannemerscombinatie, terwijl Durell in werkelijkheid geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten, dan wel hij, verdachte, ten tijde van de ondertekening en/of parafering(en) van de overeenkomst wist dat Durell geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten
en/of
* Universum bij het tot stand komen van de in de overeenkomst bedoelde bouwopdracht aanspraken kan doen gelden op vergoedingen bij de alsdan aangewezen en acterende aannemer, terwijl in werkelijkheid er geen sprake van was dat Universum dergelijke aanspraken kon doen gelden en/of zou kunnen doen gelden
en/of
* Durell voor het tot stand komen van de (ontwikkelings)overeenkomst tussen Schootse Poort en het Bouwfonds een betalingsverplichting heeft tegenover en/of een bedrag verschuldigd is aan Universum van EUR 136.134,- (fl 300.000,-), terwijl in werkelijkheid Durell terzake geen enkele betalingsverplichting had tegenover Universum en/of terzake geen enkel bedrag verschuldigd was aan Universum
en/of
B. genoemde overeenkomst onder B (mede) voorzien van zijn, verdachtes, handtekening en/of van een of meer van zijn, verdachtes, para(a)f(en) (namens Universum) ter bevestiging van de juistheid van het daarin gestelde, terwijl in die overeenkomst valselijk en/of in strijd met de waarheid was opgenomen - zakelijk weergegeven - dat
* Universum bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen, terwijl in werkelijkheid Universum geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV
en/of
* Universum een bouwclaim terzake van het project Eurocenter in haar bezit heeft die zij te gelde wenst te maken, terwijl in werkelijkheid Universum geen bouwclaim en/of geen (zakelijke) rechten bezit en/of kan doen gelden terzake van het project Eurocenter
en/of
* Drentepark, terzake voornoemde bemiddeling en inspanning en/of voornoemde afhandeling van een bouwclaim, tegenover Universum een betalingsverplichting heeft en/of een bedrag verschuldigd is aan Universum van EUR 2.586.547,- (fl 5.700.000,-), terwijl in werkelijkheid Drentepark terzake geen enkele betalingsverplichting had tegenover Universum en/of terzake geen enkel bedrag verschuldigd was aan Universum,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een ander of anderen te doen gebruiken;
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 28 oktober 2003 en/of op of omstreeks 30 maart 2004, in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand maart 2004, te Herten in de gemeente Roermond en/of te Haelen in de gemeente Leudal en/of in de gemeente(n) 's-Hertogenbosch en/of Tilburg, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens)
A - een overeenkomst tussen enerzijds Durell Holding BV (verder te noemen Durell) en anderzijds Universum Vastgoed BV (verder te noemen Universum), terzake - zakelijk weergegeven - een te betalen vergoeding van EUR 136.134,- (fl 300.000,-) voor de bemiddeling en inspanning die Universum heeft verricht / zal verrichten als gevolg waarvan een (ontwikkelings)overeenkomst tot stand zal komen tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV (D-061-1) en/of
B - een overeenkomst tussen enerzijds Drentepark v.o.f. (vertegenwoordigd door haar vennoten [naam bedrijf y] en [naam bedrijf x] ) en anderzijds Universum (vertegenwoordigd door haar directeuren [verdachte] , zijnde hij, verdachte, en [getuige 3] ) terzake - zakelijk weergegeven - een te betalen vergoeding van EUR 2.586.547,- (fl 5.700.000,-) voor de bemiddeling en inspanning die Universum heeft verricht als gevolg waarvan een ontwikkelovereenkomst tot stand is gekomen tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV en/of voor de in het bezit van Universum zijnde bouwclaim
terzake van het project Eurocenter te Amsterdam, welke bouwclaim voorziet in de bouw van een woontoren en twee kantoortorens (D-060-1),
zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) valselijk en in strijd met de waarheid
A - in genoemde overeenkomst onder A opgenomen dat - zakelijk weergegeven -
- Universum bemiddeling en inspanning heeft verricht / zal verrichten als gevolg waarvan tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV een overeenkomst tot stand zal komen, terwijl in werkelijkheid Universum geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht / zal verrichten, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht / zal verrichten bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Schootse Poort/Philips Pensioenfonds en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV
en/of
- Durell zich zal inspannen dat de bouwopdracht inzake het project Eurocenter wordt verstrekt aan een nader door het Bouwfonds aan te wijzen aannemer en/of aannemerscombinatie, terwijl Durell in werkelijkheid geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten, dan wel Universum en/of haar mededader(s) ten tijde van de opstelling en ondertekening van de overeenkomst onder A voornoemd wist(en) dat Durell geen inspanningen zoals genoemd zou gaan verrichten en/of
B - in genoemde overeenkomst onder B opgenomen dat - zakelijk weergegeven -
- Universum bemiddeling en inspanning heeft verricht als gevolg waarvan tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV een ontwikkelovereenkomst is gesloten, terwijl in werkelijkheid Universum geen enkele bemiddeling en/of inspanning zoals genoemd heeft verricht, dan wel geen bemiddeling en/of inspanning heeft verricht bij de totstandkoming van de ontwikkelovereenkomst tussen Schootse Poort en Bouwfonds Ontwikkeling BV
en/of
- Universum een bouwclaim terzake van het project Eurocenter in haar bezit heeft, terwijl in werkelijkheid Universum geen (zakelijke) rechten kan doen gelden ten aanzien van het project Eurocenter en/of ten overstaan van Drentepark v.o.f., althans geen bouwclaim en/of geen rechten en/of bouwclaim heeft ter waarde van de overeengekomen vergoeding van EUR 2.586.547,- (fl 5.700.000,-),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
artikel 225 lid 1 jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
2.
Universum Vastgoed B.V. (verder te noemen Universum) op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand februari 2005 in de gemeente(n) Roermond en/of Leudal en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was en/of die/dat voorwerp(en) voorhanden had
en/of
(van) die/dat voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of heeft gebruik gemaakt
immers heeft/hebben Universum en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag groot EUR 4.722.681,- excl. BTW of daaromtrent (bestaande uit (respectievelijk) de/het bedrag(en) groot EUR 136.134,- en/of EUR 2.586.547,- en/of EUR 2.000.000,- (p 0052 proces-verbaal), in elk geval een of meer geldbedrag(en), (telkens) op de bankrekening met nummer 658455494 van Universum ontvangen van (respectievelijk) Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en/of Drentepark v.o.f. en/of
Durell Holding B.V. en/of (vervolgens) op voornoemde bankrekening van Universum gehouden als ((een) ogenschijnlijk rechtmatige) betaling(en) van (een) facturering(en) ter nakoming van/naar aanleiding van een of meer valse of vervalste overeenkomst(en) en/of valse of vervalste brieven/brief (D-061-1, D-033 en D-060-1),
terwijl Universum en/of haar medeverdachte(n) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
(art. 420bis, 420quater, 51 Wetboek van Strafrecht)
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Althans indien terzake het vorenstaande onder 2 geen veroordeling zou volgen:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand oktober 2003 tot en met de maand februari 2005 in de gemeente(n) Roermond en/of Leudal en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was en/of die/dat voorwerp(en) voorhanden had
en/of
(van) die/dat voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of heeft gebruik gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n)
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag groot EUR 4.722.681,- excl. BTW of daaromtrent (bestaande uit (respectievelijk) de/het bedrag(en) groot EUR 136.134,- en/of EUR 2.586.547,- en/of EUR 2.000.000,- (p 0052 proces-verbaal), in elk geval een of meer geldbedrag(en), (telkens) op de bankrekening met nummer 658455494 van Universum Vastgoed B.V. (verder te noemen Universum) ontvangen van (respectievelijk) Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en/of Drentepark v.o.f. en/of Durell Holding B.V. en/of (vervolgens) op
voornoemde bankrekening van Universum gehouden, als ((een) ogenschijnlijk rechtmatige) betaling(en) van (een) facturering(en) ter nakoming van/naar aanleiding van een of meer valse of vervalste overeenkomst(en) en/of valse of vervalste brieven/brief (D-061-1, D-033 en D-060-1),
terwijl hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art. 420bis, 420quater, 47 Wetboek van Strafrecht)
art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑11‑2018
D-107 / D-2369, pagina’s 1242 tot en met 1275.
D-007, pagina 283. D-128/AH-0980, pagina 1467.
Pagina 20.
D-128/AH-0980, pagina 1509
AH-0783 uit dossier 4-OPV en AH-0980, pagina 1495.
D-128/AH-0980, pagina 1466.
D-0749 4/8 en 5/8, pagina’s 427 en 428. D-011/AH-0082, pagina’s 432 tot en met 436. D-012 /AH-0737, pagina’s 437 tot en met 441.
D-102 / D-0627, pagina’s 1220 en 1221. D-012 / AH-0737, pagina 437.
D-184, pagina 1940.
D-0749 6/8 en 7/8, pagina’s 429 en 430. D-012 /AH-0737, pagina’s 437 tot en met 441.
D-012 / AH-0737, pagina 438. D-104 / AH-0714, pagina’s 1226 tot en met 1228.
D-109 / D-0748, pagina’s 1276 tot en met 1278.
D-109 / D-0748, pagina 1277.
D-110 / D-0934, pagina 1279.
D-151, D1740, pagina 1859.
D-112-2, pagina’s 1283 en 1284.
D-033/D-0620, pagina’s 444 en 445.
D-137 /D-1656, pagina 1693.
D-138 / D-0746, pagina 1694.
D-047 / AH-0729, pagina’s 558 tot en met 562.
D-061-1, pagina’s 668 en 669. D-007, pagina 296.
D-129-1 /D-1047, pagina 1685.
D-130 / D-2238, pagina 1686.
D-047 / AH-0729, pagina’s 558 tot en met 562.
D-060-1 / D-1994, pagina’s 666 tot en met 667.
D-131 /D-1636, D-132/D-2076 en D-133/D-2078, pagina’s 1687 tot en met 1689.
D-134/D-0745, D-135/D-2077 en D-136/D-2079, pagina’s 1690 tot en met 1692.
D-047 / AH-0729, pagina’s 558 tot en met 562.
Opmerking rechtbank: in dossier Clematis heeft deze overeenkomst documentnummer D-060.
Opmerking rechtbank: in dossier Clematis heeft deze overeenkomst documentnummer D-061.
Opmerking rechtbank: in dossier Clematis heeft deze overeenkomst documentnummer D-112.
D-055, pagina’s 606 tot en met 620.
D-056, pagina’s 621 tot en met 637.
D-144, pagina’s 1764 tot en met 1790.
D-145, pagina 1803.
D-145, pagina 1808.
D-053, pagina’s 593 tot en met 602.
D-185, pagina’s 1943 tot en met 1976.
Verklaring door [getuige 3] afgelegd als verdachte in zijn eigen zaak bij het Hof. Proces-verbaal van de zitting van 12 juni 2014.
Proces‑verbaal van verhoor van getuigen, opgemaakt door mr. A.J.M. Huisman-Kreijn, rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 19 augustus 2015, door de rechter‑commissaris en de griffier ondertekend.
De door [getuige 3] bedoelde facturen en bankafschriften zijn vermeld onder 4.3.5, van dit vonnis.
Proces‑verbaal van verhoor van getuigen, opgemaakt door mr. A.J.M. Huisman-Kreijn, rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 18 mei 2016, door de rechter‑commissaris en de griffier ondertekend.