Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken, randnummer 3.6, ECLI:NL:PHR:2018:102. Van hem wordt enig nadenken over de hem beschikbare gegevens over het goed verlangd. Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee, randnummer 12, ECLI:NL:PHR:2012:BX5562.
HR, 26-06-2018, nr. 16/03481
ECLI:NL:HR:2018:1009
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-06-2018
- Zaaknummer
16/03481
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1009, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:435
ECLI:NL:PHR:2018:435, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1009
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Schuldheling bij aankoop boot, art. 417bis.1.a Sr. Is verdachte in die mate tekortgeschoten in onderzoeksplicht dat hij met voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
26 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/03481
ARA/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 juni 2016, nummer 20/002458-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1935.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot constatering dat de redelijke termijn is overschreden en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018.
Conclusie 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Schuldheling boot, art. 417bis Sr. Klacht o.m. over de vraag of de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De plv. AG stelt zich op het standpunt dat het beroep in cassatie dient te worden verworpen.
Nr. 16/03481 Zitting: 15 mei 2018 (bij vervroeging) | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 30 juni 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch ter zake van in eerste aanleg gevoegde strafzaken wegens (parketnummer 01-192637-13 onder 4.) “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en (parketnummer 01-151986-13) “schuldheling”, veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven verdovende middelen (38 gram hennep).
Namens de verdachte is cassatie ingesteld en mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van schuldheling van een boot.
Ten laste van de verdachte is, voor zover voor beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
“hij op 12 maart 2013 te Drunen, gemeente Heusden, in elk geval in Nederland, een boot (merk Stingray) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die boot redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 oktober 2012 (pg. 25-26), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1]:
Tussen 22 oktober 2012 te 15:00 uur en 24 oktober 2012 te 08:15 uur werd op de [a-straat 1] te [plaats] diefstal van een vaartuig gepleegd. Hetgeen is weggenomen behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming dit goed weg te nemen en zich toe te eigenen.
Op 17 oktober 2012 had ik mijn speedboot met kenteken [AA-00-BB] uit het water gehaald en op de aanhanger geplaatst met kenteken [CC-00-DD]. Ik parkeerde mijn boot op het terrein van de jachthaven [A] aan de [a-straat 1] te [plaats].
Op 23 oktober 2012 omstreeks 08:15 uur werd ik gebeld door de havenmeester [betrokkene 2]. Ik hoorde hem zeggen dat mijn speedboot was gestolen. Hij had mijn speedboot op 22 oktober 2012 omstreeks 15:00 uur nog gezien op het terrein van de jachthaven.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2013 (pg. 5-7), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 12 maart 2013 begaf ik mij samen met collega [verbalisant 2] naar het woonwagenkamp aan de [b-straat] te Drunen in de gemeente Heusden. Op het perceel met nummer 7 zagen wij een snelle motorboot staan op een trailer. De motorboot was van het merk Stingray. Ik ging samen met collega [verbalisant 2] aan bij [verdachte], ingeschreven aan de [b-straat] te Drunen. Desgevraagd deelde hij ons mede dat de snelle motorboot van het merk Stingray zijn eigendom was. Desgevraagd toonde hij de registratiepapieren van de boot, die afgegeven waren aan [betrokkene 3] (hof: blijkens de kopie van het registratiebewijs op pagina 32 heeft de tenaamstelling plaatsgevonden op 22 december 2012). De registratiepapieren waren afgegeven aan een snelle motorboot van het merk Stingray, registratienummer [001], voorzien van een motor van het merk Mercruiser nummer [002], afgegeven aan het kenteken [EE-00-FF].
Op 30 maart 2013 ging ik over tot inbeslagname van de snelle motorboot van het merk Stingray, voorzien van het kenteken [EE-00-FF].
3.
Het proces-verbaal voertuig en vaartuig identificatie d.d. 2 mei 2013 (pg. 34-44), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Op 3 april 2013 heb ik een onderzoek ingesteld naar de juiste identiteit van het onder hoofdstuk 1.3 genoemde voertuig.
1.3
Gegevens voertuig
Het betrof hier een aanhangwagen, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
Merk: | Freewheel |
Type: | onbekend |
VIN: | weggeslepen |
Kenteken: | niet aanwezig |
Typeplaatje: | verwijderd |
Bij nader onderzoek was gebleken van het V.I.N. weg was geslepen. Het V.I.N. was zodanig weggeslepen dat het van fabriekswege ingeslagen V.I.N. niet kon worden herleid.
4.
De bijlage proces-verbaal vaartuig d.d. 9 april 2013 (pg. 45-47), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5]:
Op 5 april 2013 stelden wij een onderzoek in naar de juiste identificatie van een vaartuig. Wij zagen een vaartuig met de volgende identiteitskenmerken:
Merk: | Stingray |
Type: | 556ZP |
Romp kleur: | wit |
Registratieteken: | geen |
CIN: | [003] |
Het CIN van een vaartuig is een fabrieksmatig aangebracht uniek nummer dat krachtens wettelijk voorschrift vast en onverbrekelijk in of op de romp van vaartuigen is aangebracht. Het CIN op een vaartuig is zodanig aangebracht dat deze niet zonder opzet te verwijderen is.
Wij zagen dat het CIN [003] op het door ons onderzochte vaartuig, op de plaats, maar niet op de wijze was aangebracht zoals de fabrikant van Stingray dat standaard doet.
Wij zagen dat de vorm van het CIN afweek van de CIN’s die Stingray gewoonlijk aanbrengt. Uit informatie van de fabrikant van Stingray zagen wij dat het CIN [003] niet was afgegeven voor een door hun gefabriceerd vaartuig.
Op grond van deze bevindingen stellen wij dat het CIN [003] op het door ons onderzochte voertuig, vervalst dan wel valselijk aangebracht is.
Wij zagen dat het vaartuig was voorzien van een Mercruiser binnenboordmotor en dat op de motor de volgende gegevens vermeld stonden:
Motor merk: Mercruiser
Motor type: 3.0LX Alpha One
Motor serienummer: verwijderd
Transom serienummer: [002]
Drive serienummer: [004]
Het is ons bekend dat door de fabrikant van Mercruiser motoren, in dan wel aan de motor, een ander kenmerk wordt aangebracht waaruit de juiste identiteit van de motor kan worden herleid. Dit kenmerk is zodanig aangebracht dat deze niet zonder opzet te verwijderen is. Wij zagen dat dit kenmerk op de plaats en wijze was aangebracht zoals de fabrikant van Mercruiser dit standaard doet en dat dit kenmerk hoort bij een Mercruiser motor voorzien van het motor serienummer [005].
Uit informatie van de fabrikant van Stingray zagen wij dat de motor met het motornummer [005] hoort bij een Stingray 556ZP voorzien van het CIN [003].
Wij zagen in de politiesystemen dat er een vaartuig van het merk Stingray, type 556ZP, als gestolen stond gesignaleerd met de volgende kenmerken:
Merk: | Stingray |
Type: | 556ZP |
Romp kleur | wit |
Registratieteken | [AA-00-BB] |
CIN: | [003] |
Motor merk: | Mercruiser |
Motor type | 3.OLX Alpha One |
Motor serienummer: | [005] |
Transom serienummer: | [002] |
Drive serienummer: | [004] |
Gelet op bovenstaande bevindingen kan gesteld, dat het door ons onderzochte vaartuig, inclusief binnenboordmotor, dezelfde zijn, als het vaartuig met binnenboordmotor, waarvan op 24 oktober 2012 aangifte van diefstal is gedaan bij de Regiopolitie Gelderland-Zuid.
5.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
De speedboot van het merk Stingray is van mij. Ik heb die speedboot samen met de trailer gekocht.”
6. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 17 juni 2016 houdt in dat de raadsman het woord ter verdediging heeft gevoerd. Het pleidooi houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Ten aanzien van de boot valt me op dat, op het moment dat cliënt werd bevraagd over spullen die in de tuin staan die overduidelijk niet in orde zijn, hij zegt dat die niet van hem zijn en dat ze de spullen mee mogen nemen. Maar over de boot is hij heel duidelijk geweest. Die is van hem en die wilde hij terug. Er is zelfs een klaagschrift ingediend. Zijn intenties met betrekking tot die boot waren goed. Hij wilde bij de politie niet zeggen voor welk bedrag hij die boot gekocht had, maar dat wil niet zeggen dat het daarom niet in orde was. Die punten zijn niet getoetst. Dit kan ook niet leiden tot de conclusie dat hij redelijkerwijs moest vermoeden dat die boot gestolen was. Degene die de boot op zijn naam had heeft gezet, [betrokkene 3], heeft verklaard dat cliënt niet kan lezen en schrijven. Die persoon zegt ook dat er papieren bij zaten die klopten. Er was geen reden om te vermoeden dat het niet in orde was. Het rapport ten aanzien van de trailer is veel belastender, maar die staat niet op de tenlastelegging. Ten aanzien van de boot is het veel minder duidelijk. De politie schrijft dat ze zagen dat het CIN-nummer wel op de juiste plaats stond, maar niet op de wijze was aangebracht zoals de fabrikant dat placht te doen. Dat vereist gedetailleerde kennis die is voorbehouden aan experts. Ik citeer verder uit het rapport dat agenten, nadat zij informatie hadden ingewonnen bij de fabrikant Stingray, middels technisch hulpmiddel het originele registratieteken hebben waargenomen, maar dat het met het blote oog niet zichtbaar was.
Kort en goed, de kenmerken die bij de boot worden gezien als aanwijzingen dat de boot gestolen is, zijn niet kenbaar geweest voor cliënt als gewone koper. Ik vraag u daarom mijn cliënt vrij te spreken voor dit feit.”
7. Het hof heeft in zijn arrest dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij wordt vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 01-151986-13 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het voor verdachte niet kenbaar was en dat hij ook niet redelijkerwijze hoefde te vermoeden dat de boot die hij voor handen had van diefstal afkomstig was. Alleen voor een deskundige was te zien dat er op de boot een Craft Identification Number (CIN) stond dat niet door de fabrikant was aangebracht terwijl het originele registratieteken alleen met behulp van een technisch hulpmiddel zichtbaar kon worden gemaakt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de wettige bewijsmiddelen in het dossier maakt het hof op dat de onder verdachte aangetroffen boot van het merk Stingray was geplaatst op een boottrailer c.q. aanhangwagen. De politie heeft bij onderzoek vastgesteld dat het zogenaamde Voertuig Identificatie Nummer (VIN) van deze aanhangwagen was weggeslepen, dat daarop geen kenteken aanwezig was en dat ook het typeplaatje was verwijderd. Naar het oordeel van het hof moet dit ook voor de verdachte zichtbaar zijn geweest op het moment dat hij de boot met trailer/aanhangwagen voorhanden kreeg. Het had daarom op zijn weg gelegen om nader onderzoek te doen en zich ervan te vergewissen dat de boot niet van enig misdrijf afkomstig was. Dat de wijziging van het CIN van de boot zelf voor een niet deskundige niet kenbaar was, doet daar niet aan af.
Gelet op het hier voorstaande had de verdachte naar het oordeel van het hof ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot redelijkerwijs moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het verweer wordt verworpen.”
8. In art. 417bis Sr is de zogeheten schuldheling strafbaar gesteld. Deze culpoze tegenhanger van de in art. 416 Sr strafbaar gestelde opzetheling, stelt onder meer de persoon strafbaar die een goed verwerft of voorhanden heeft, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen, kunnen een onderzoeksplicht doen ontstaan naar de herkomst van dat goed. Dit is het geval indien elk weldenkend mens op grond van die omstandigheden argwaan zou moeten krijgen.1.Is dat het geval, dan mag hij zonder nader onderzoek niet handelen.2.Hij dient dan door te vragen of nader onderzoek te verrichten. Als degene op wie een onderzoeksplicht rust daarin vervolgens in die mate tekortschiet dat hij met aanmerkelijke of grove onvoorzichtigheid handelt, valt hij onder het bereik van de strafbaarstelling van art. 417bis Sr.3.Voor zover een dergelijk tekortschieten uit de bewijsmiddelen blijkt, kan dan immers bewezen worden dat de verdachte bij het verwerven of voorhanden krijgen van het goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen. Het strafbare verwijt dat deze persoon wordt gemaakt is dat hij door zijn onvoorzichtigheid misdrijven begunstigt en bevordert.4.
9. In HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3263 had de verdachte via de website marktplaats.nl een motorboot gekocht.5.Deze boot was eerder gestolen. Het hof veroordeelde de verdachte voor schuldheling. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen bleek dat de verdachte de vraagprijs “een koopje” vond en dat hij “er niets aan doe[t]” om te voorkomen dat hij een gestolen boot kocht. De Hoge Raad casseerde en overwoog daartoe dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. De Hoge Raad wees er vervolgens op dat het hof niets had overwogen omtrent de in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de verdachte als koper te vergen controle van de herkomst van de boot, bijvoorbeeld aan de hand van het Craft Identification Number (hierna: CIN).6.Daarnaast had het hof niets overwogen ten aanzien van de staat van de boot in relatie tot de betaalde koopprijs en de marktwaarde van de boot ten tijde van het voorhanden krijgen, terwijl de enkele omstandigheid dat het hof de verklaring van de verdachte met betrekking tot de periode van aankoop van de boot ongeloofwaardig heeft geacht, nog niet duidelijk maakte dat de verdachte had moeten vermoeden dat de boot van misdrijf afkomstig was. Ook werd erop gewezen dat de verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte de boot heeft gekocht voor een prijs die gangbaar was, dat de verkoper een plausibele verklaring voor de verkoop had gegeven en dat de boot beschadigd was.
10. Ook in de onderhavige zaak heeft het hof de verdachte wegens schuldheling van een boot veroordeeld. Het hof heeft het verweer dat het voor de verdachte niet kenbaar was dat de boot die hij voorhanden had van diefstal afkomstig was en dat hij dit ook niet redelijkerwijs hoefde te vermoeden, verworpen. Daarbij wijst het hof erop dat de in de tenlastelegging (en bewezenverklaring) genoemde boot bij aankoop geplaatst was op een boottrailer c.q. aanhangwagen (hierna aangeduid als trailer).7.Het zogeheten Voertuig Identificatie Nummer (hierna: VIN) van de trailer was weggeslepen, een kenteken ontbrak en ook het typeplaatje was daarvan verwijderd. Dit had voor de verdachte ook zichtbaar moeten zijn geweest dat op het moment dat hij de boot op deze trailer voorhanden kreeg. Gelet hierop had het volgens het hof op de weg van de verdachte gelegen om nader onderzoek te doen en zich ervan te vergewissen dat de boot niet van enig misdrijf afkomstig was. De omstandigheid dat het CIN van de boot zelf voor een niet-deskundige niet kenbaar was, doet daaraan niet af.
11. Uit de overwegingen van het hof blijkt dat niet zozeer de omstandigheden van de boot zelf, als wel die van de trailer waarop de boot werd aangeleverd, de verdachte hadden moeten aanzetten tot onderzoek naar de herkomst van (ook) de boot.8.De trailer had immers zichtbaar geen kenteken, het VIN-nummer was weggeslepen en het typeplaatje was verwijderd. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden waaronder de boot was verkregen mede gelet op de trailer waarop deze bij verkrijging was geplaatst. Op basis van dat geheel van feiten en omstandigheden heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte zich ervan had moeten vergewissen dat de boot niet van enig misdrijf afkomstig was. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de verdachte dit niet of onvoldoende heeft gedaan en dat hij daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Daarbij wijs ik erop dat het (originele) CIN, blijkens bewijsmiddel 4 zijnde [003], voor een niet-deskundige weliswaar niet kenbaar was9., maar dat uit bewijsmiddel 2 naar voren komt dat het CIN volgens de registratiepapieren10.[001] was, terwijl uit bewijsmiddel 4 blijkt dat het CIN zoals weergegeven op de boot [003] was. Reeds uit een vergelijking van beide nummers had daarmee eenvoudig kunnen blijken dat sprake was van een kennelijke vervalsing. Gelet op de bewijsoverweging en de bewijsmiddelen heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld en bewezen kunnen verklaren dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de boot een door misdrijf verkregen goed betrof. De verwerping van het verweer en de bewezenverklaring zijn daarnaast niet onbegrijpelijk en voldoende met redenen omkleed.
12. Het middel faalt.
13. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken van het geding te laat door het hof zijn ingezonden.
14. Het beroep in cassatie is namens de verdachte ingesteld op 4 juli 2016. De Hoge Raad heeft de stukken van het geding blijkens een daarop geplaatst stempel ter griffie ontvangen op 29 september 2017. Dit brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Dat tijdsverlies kan niet meer door een bijzonder voortvarende behandeling in cassatie worden gecompenseerd. Gelet op de hoogte van de opgelegde geldboete kan de Hoge Raad volstaan met de constatering van deze schending.11.
15. Het middel slaagt.
16. Het eerste middel faalt en het tweede middel slaagt.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn is overschreden en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2018
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee, randnummer 12, ECLI:NL:PHR:2012:BX5562.
Zie bijv. HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:611; HR 17 december 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9146, NJ 1986/428 en HR 27 juni 1938, NJ 1939, 124 m.nt. Pompe.
Kamerstukken II 1918/19, 305, nr. 3, p. 3. Vgl. reeds de aanzet die Cort van der Linden voor de strafbaarstelling van schuldheling had gegeven in zijn zogeheten novelle. Zie Kamerstukken II 1900/01, 100, nr. 4, p. 41.
Ik wijs ook op HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3465. Het ging daarbij om de schuldheling van een motorboot en een boottrailer. Het hof had vastgesteld dat de verdachte de tweedehands boot en trailer heeft gekocht van een neef van wie verdachte wist dat hij eerder strafbare feiten had gepleegd, dat verdachte geen aankoopbon heeft ontvangen, dat de boot aanvankelijk niet was voorzien van een registratieteken/rompnummer en dat deze was overgeschilderd. De Hoge Raad deed de zaak af met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
Zie bewijsmiddel 4 in de onderhavige zaak: “Het CIN van een vaartuig is een fabrieksmatig aangebracht uniek nummer dat krachtens wettelijk voorschrift vast en onverbrekelijk in of op de romp van vaartuigen is aangebracht. Het CIN op een vaartuig is zodanig aangebracht dat deze niet zonder opzet te verwijderen is.”
Zie ook bewijsmiddel 5.
Vgl. in het kader van het bestuursrecht CRvB 31 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9689, rov. 4.5, waarin onder meer wordt overwogen: “Zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, had appellant op eenvoudige wijze door middel van het controleren van het volledige originele kentekenbewijs van de trailer (de verkoper, zijn neef F, beschikte niet over het volledige kentekenbewijs) kunnen vaststellen dat aan de rechtmatige herkomst van die trailer en dus ook aan die van de boot moest worden getwijfeld.”
Er is, voor zover ik heb kunnen nagaan, geen website waarop het CIN kan worden ingevuld om de kenmerken van de boot behorende bij dat nummer te achterhalen.
De registratiepapieren van de boot stonden op naam van [betrokkene 3]. Op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2016 heeft de verdachte hierover verklaard: “De boot is inderdaad op naam van een ander gezet, omdat ik de boot om een of andere reden niet op mijn eigen naam kon zetten. Mijn vrouw was overleden. Ik was mijn rijbewijs was kwijt.”
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.6.2 onder C.