Hof Den Haag, 11-11-2014, nr. 200.107.790/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:4298
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
11-11-2014
- Zaaknummer
200.107.790/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:4298, Uitspraak, Hof Den Haag, 11‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:849, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Afwikkeling van een samenleving tussen partijen. Geen samenlevingsovereenkomst. Vordering tot nakoming tot betaling van door de vrouw ondertekende schuldbekentenissen. Verdeling van stelplicht en bewijslast. Ontzenuwen van een voorshands oordeel. Toelating tot bewijslevering.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel
Rolnummer : 200.107.790/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 380136/HA ZA 10-3972
arrest van de familiekamer d.d. 11 november 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] Teylingen,
appellante,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
advocaat: mr. B.D.W. Martens te Den Haag,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de man],
advocaat: mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk.
Het geding
[de vrouw] is bij exploot van 22 mei 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 augustus 2011 en 29 februari 2012, gewezen tussen [de man] als eiser en [de vrouw] als gedaagde, hierna: de bestreden vonnissen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daarover in de bestreden vonnissen is vermeld.
Bij tussenarrest van dit hof van 10 juli 2012 is een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Partijen zijn daar met hun advocaten verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De zaak is verwezen naar de rol van 27 november 2012 voor memorie van grieven.
Ter rolzitting van 5 februari 2013 heeft [de vrouw] een memorie van grieven ingediend, die acht grieven bevat.
Ter rolzitting van 27 mei 2014 heeft [de man] een memorie van antwoord ingediend.
Partijen hebben hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals de rechtbank deze onder 2 in het bestreden vonnis van 17 augustus 2011 heeft vastgesteld is geen grief gericht, zodat het hof van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende. Partijen hebben van 2001 tot 2007 een affectieve relatie met elkaar gehad. Er is geen samenlevingsovereenkomst opgesteld tussen partijen. Tijdens de relatie van partijen zijn bedragen onttrokken aan de door [de man] gedreven vennootschappen: [naam vennootschap] en [naam vennootschap]. Op 2 maart 2006, 9 juni 2008 en 24 februari 2009 heeft [de vrouw] schuldbekentenissen ondertekend, waarin zij verklaart bedragen verschuldigd te zijn aan [de man] van respectievelijk € 500.000, -, € 20.000, - en € 660.000, -. [de vrouw] heeft op 1 juli 2008 een bedrag van € 1.000, - aan [de man] betaald. [de man] heeft in de procedure een bedrag gevorderd van [de vrouw] van € 391.801,61, vermeerderd met rente en kosten. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of aan de door [de vrouw] ondertekende schuldbekentenissen (een) overeenkomst(en) van geldlening ten grondslag ligt/liggen, zoals [de man] stelt en of [de vrouw] gehouden is geldbedragen aan [de man] te betalen.
3. In het bestreden vonnis van 17 augustus 2011 heeft de rechtbank [de vrouw] toegelaten, bij wijze van tegenbewijs, te bewijzen dat zij geen overeenkomsten van geldlening heeft gesloten met [de man]. Vervolgens heeft [de vrouw] getuigen doen horen, hebben partijen nog stukken overgelegd en hebben zij geconcludeerd na enquête. Bij het bestreden vonnis van 29 februari 2012 heeft de rechtbank de vordering in het incident van [de vrouw], strekkende tot het verstrekken van een bevel ex respectievelijk 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), 162 Rv en 22 Rv aan [de man] om stukken over te leggen/open te leggen, afgewezen. De rechtbank heeft [de vrouw] veroordeeld om aan [de man] een bedrag van € 391.801,61 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening. Het vonnis is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
4. [de vrouw] vordert dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen, de incidentele vordering van [de vrouw] alsnog zal toewijzen en [de man] zal gelasten om de gevraagde stukken alsnog in het geding te brengen alvorens verder te beslissen, en in alle gevallen de vorderingen van [de man] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [de man] in de kosten van de procedure in beide instanties.
5. [de man] concludeert tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [de vrouw] in de proceskosten in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 mei 2012, dan wel vanaf een door het hof te bepalen datum, alsmede zo mogelijk te vermeerderen met nakosten.
6. In de eerste grief stelt [de vrouw] dat de rechtbank ten onrechte het verweer van [de vrouw] - dat sprake is geweest van onttrekkingen aan de vennootschappen van [de man] en dat [de man] daarom niet in privé gerechtigd is bedragen te vorderen - heeft gepasseerd. De becijfering komt uitsluitend van [de man], terwijl op de schuldbekentenis wisselende bedragen staan. Evenmin is aangetoond dat de rekening-courantschuld is doorgeboekt aan [naam vennootschap] De vordering is slechts onderbouwd met een lijst van opnamen en stortingen, opgesteld door de boekhouder van [de man]. Er zit geen enkele specificatie bij. [de man] dient van ieder bedrag te bewijzen dat, zoals hij stelt, [de vrouw] dit bedrag van hem heeft geleend of hem dat anderszins afhandig heeft gemaakt. Ten onrechte is aangenomen dat [de man] in privé een vordering op [de vrouw] heeft.
7. [de man] stelt dat [de vrouw] zelf ook vond dat [de man] gerechtigd was om terugbetaling te vorderen. Zij heeft de schuldbekentenissen aan [de man] als vaststellingsovereenkomsten getekend. Niet van belang is hoe een en ander boekhoudkundig is verwerkt en op welke wijze de curator (in de faillissementen van de vennootschappen) zich heeft opgesteld.
8. Het hof overweegt dat [de vrouw] schuldbekentenissen heeft ondertekend waarin zij verklaart geldbedragen aan [de man] verschuldigd te zijn. Anders dan [de man] meent, zijn de schuldbekentenissen niet aan te merken als vaststellingsovereenkomsten. Uit de tekst van de schuldbekentenissen volgt niet dat deze zijn opgesteld ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of een geschil tussen partijen. De schuldbekentenissen betreffen eenzijdige verklaringen van [de vrouw], dat zij een geldsom aan hem is verschuldigd. Weliswaar zijn deze door [de man] ondertekend, maar dat betekent niet dat de eenzijdige verklaring daarmee als vaststellingovereenkomst is aan te merken. Uit niets blijkt hoe het daarop vermelde bedrag tot stand is gekomen en of hieraan voorafgaand daarover tussen partijen een debat is gevoerd.
9. Voor wat betreft het bedrag van € 20.000, -, waarvan [de vrouw] in een schuldbekentenis van 9 juni 2008 verklaart dit aan [de man] schuldig te zijn, staat vast dat [de vrouw] dit bedrag van [de man] heeft geleend. Dit heeft zij erkend ter comparitie van partijen in eerste aanleg. [de man] heeft toen verklaard dat hij dit bedrag in privé aan haar heeft geleend. Nu niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat van dit bedrag een bedrag van € 1.000, - is afgelost door [de vrouw] – en niet meer dan dat – staat vast dat [de vrouw] ter zake nog een bedrag van € 19.000, - aan [de man] dient te betalen.
10 Het hof ziet aanleiding vervolgens eerst de grieven 5 en 8 te behandelen. [de vrouw] stelt daarin aan de orde dat de overweging van de rechtbank, dat weliswaar aan de schuldbekentenissen geen dwingend bewijs kan worden ontleend voor de stelling van [de man], dat sprake is van geldleningen, maar dat voorshands aannemelijk is dat [de man] aan [de vrouw] geldsommen heeft geleend en dat [de vrouw] op grond van die overeenkomsten van geldlening is gehouden het door [de man] gevorderde bedrag aan hem terug te betalen, onjuist is. De rechtbank had [de man] moeten opdragen met het bewijs te komen dat sprake was van een lening. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [de vrouw] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Gelet op hetgeen de getuigen [naam] en [naam] hebben verklaard, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van geldleningen. Ook in zijn verhoor in de strafzaak spreekt [de man] niet over geldleningen aan [de vrouw]. Eerst na het einde van de relatie heeft [de man] [de vrouw] de schuldbekentenissen laten tekenen.
11 [de man] voert gemotiveerd verweer waarop hierna waar nodig zal worden ingegaan.
12 Het hof overweegt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat, uitgaande van de onaantastbaarheid van de door [de vrouw] ondertekende schuldbekentenissen, daarmee nog niet vast staat dat [de vrouw] gehouden is de in die schuldbekentenissen genoemde bedragen aan [de man] te betalen en dat vast moet komen te staan dat sprake is van een aan de betalingsverplichting ten grondslag liggende titel, te weten, zoals [de man] stelt, een overeenkomst van geldlening. Nu de door [de vrouw] ondertekende schuldbekentenissen zijn aan te merken als een onderhandse akte, is terecht geoordeeld dat [de vrouw] is belast met het leveren van tegenbewijs.
13 Het hof is van oordeel, anders dan de rechtbank, dat [de vrouw] er deels - ten aanzien van het meerdere boven een bedrag van € 19.000, - - in is geslaagd om het voorshandse oordeel, dat sprake is geweest van geldleningen van [de man] aan [de vrouw], te ontzenuwen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
14 De schuldbekentenissen spreken over verschillende geldbedragen. Twee schuldbekentenissen behelzen bedragen van respectievelijk € 500.000, - en
€ 660.000, -. Niet duidelijk is of door de laatste schuldbekentenis de eerdere is vervallen. Door [de man] is een overzicht overgelegd (productie 1 bij dagvaarding) waarin opnamen staan vermeld tot een bedrag van € 757.121,61, waarvan een bedrag van € 384.320, - zou zijn bijgestort, zodat resteerde (kennelijk en zijns inziens door [de vrouw] te voldoen) een bedrag van € 372.801,61. Het zou gaan om opnamen en stortingen in de periode 2004 tot en met 2007. Op de lijst staan geen data vermeld en evenmin met welke pinpas de geldbedragen zijn opgenomen. De getuige [naam] verklaart dat [de man] hem heeft verteld dat de onttrekkingen geldbedragen betroffen die [de man] aan [de vrouw] had uitgeleend. [naam] ‘gaat er van uit de onttrekkingen als geldleningen te hebben geboekt’. Geldleningovereenkomsten heeft hij niet gezien.[naam] weet niet of [de vrouw] in gesprekken met hem heeft gesproken over geldleningen maar hij weet wel dat zij gezegd heeft dat alles terugbetaald zou worden. [naam] denkt dat het over meer dan € 100.000, - gaat. De bedragen zouden terug te vinden zijn in de rekening-courant van [naam vennootschap]. en niet bij[naam vennootschap].
Getuige [naam] verklaart van zowel [de man] als [naam] te hebben gehoord dat de hoogte van de stand van de rekening-courant te verklaren was door geldleningen aan [de vrouw]. Zowel [de man] als [de vrouw] had een bankpas van de rekening van [naam vennootschap]. Aan de pasnummers was zichtbaar wie de opname had gedaan. [naam] verklaart vervolgens niet te hebben gecontroleerd of bedragen die van de rekening van [naam vennootschap].V. naar een andere privérekening zijn gegaan, daadwerkelijk door [de vrouw] zijn opgenomen. Er zijn wel eens bedragen teruggeboekt vanaf een privérekening van [de man] en geboekt in aflossing op ‘lening [de vrouw]’.
[de vrouw] verklaart veel geld te hebben betaald voor verblijfsvergunningen voor haar kinderen, in totaal een bedrag van € 170.000, -. Dit geld werd ook van derden geleend. [de vrouw] verklaart verder dat de bedragen op de schuldbekentenissen niet zijn berekend. Het bedrag van € 500.000,- heeft [de man] bepaald en het bedrag van
€ 660.000, - heeft [de vrouw] bepaald, aldus [de vrouw].
15 Uit de hiervoor weergegeven verklaringen volgt dat de boekhouders van de vennootschappen van [de man] slechts van [de man] hebben gehoord over geldleningen. Beide partijen beschikten over een pinpas. Getuige [naam] heeft verklaard dat van de opnamen niet is gecontroleerd of de geldbedragen daadwerkelijk door [de vrouw] zijn opgenomen. Hieruit kan dan ook niet volgen dat [de vrouw] gelden heeft geleend, anders dan het eerder vermelde bedrag van € 19.000, -. [de vrouw] heeft weliswaar aan [naam] verklaard dat alles terugbetaald zou worden, maar welke bedragen dit betreft en wie de terugbetaling zou doen, volgt niet uit deze verklaring. Bovendien heeft [de man] ook nog bedragen betaald aan zijn vennootschap en heeft [naam] verklaard dat het om een bedrag van ongeveer € 100.000, - zou gaan. [de vrouw] verklaart zelf voor de visa/verblijfsvergunningen voor haar kinderen in totaal een bedrag van € 170.000, - te hebben betaald, waarvoor zij evenwel ‘ook geld van derden heeft geleend’. [de vrouw] heeft niet erkend dat, voor zover van genoemd bedrag al gelden van [naam vennootschap] afkomstig waren, hieraan overeenkomsten van geldlening ten grondslag lagen. Gelet hierop en op de verklaringen van de andere getuigen, acht het hof [de vrouw] geslaagd in het tegenbewijs. Daardoor is niet komen vast te staan dat [de vrouw], naast het in punt 9 genoemde bedrag ad € 19.000, -, nog gelden is verschuldigd aan [de man].
16 Nu [de vrouw] deels is geslaagd in het ontzenuwen van het voorshandse oordeel, is het de vraag of [de man] alsnog moet worden toegelaten tot bewijslevering. [de man] heeft zijn stellingen, dat geldopnamen tot het gevorderde bedrag daadwerkelijk door [de vrouw] zijn opgenomen, tot heden niet met stukken onderbouwd, dit terwijl dit wel op zijn weg had gelegen, gelet op de gemotiveerde betwisting door [de vrouw]. Hij doet thans een bewijsaanbod maar specifieert niet welke getuigen hij nog zou willen horen en over welke punten. Onder deze omstandigheden zal het hof [de man] niet toelaten tot bewijslevering en passeert het hof zijn bewijsaanbod.
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof niet toe aan de vordering van [de vrouw], [de man] te bevelen om stukken over te leggen.
18. Het hof passeert de tweede, derde en vierde grief van [de vrouw]. Als al bij de ondertekening door [de vrouw] van schuldbekentenissen sprake zou zijn geweest van misbruik van omstandigheden dan wel bedreiging van de zijde van [de man], dan wel de schuldbekentenissen niet van waarde zijn omdat de feiten niet correct zouden zijn weergegeven, dan laat dit onverlet dat als vaststaand kan worden aangenomen dat [de vrouw] een bedrag van € 19.000, - van [de man] heeft geleend.
19. De slotsom is dat de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd, voor zover [de vrouw] daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 391.801,61. [de vrouw] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 19.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening.
20 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld en het hof overigens geen gronden aanwezig acht om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Deze grond acht het hof evenmin aanwezig voor de procedure in eerste aanleg.
Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [de vrouw] om aan [de man] een bedrag van € 19.000, - (negentienduizend euro) te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 5 maart 2009 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel voor wat betreft de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.E. Sutorius-van Hees en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.