Ook de verdachte in de samenhangende zaak is eerder onherroepelijk veroordeeld maar eveneens uitsluitend ter zake van feiten die zijn begaan ná de feiten waarvoor hij in de onderhavige samenhangende zaken is veroordeeld. Ook dat wijst erop dat de laatste volzin geen ‘kopieerfout’ is door deze over te nemen uit de samenhangende zaak, maar een kennelijke verschrijving betreft.
HR, 27-06-2017, nr. 15/04923
ECLI:NL:HR:2017:1282, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-06-2017
- Zaaknummer
15/04923
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1282, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑06‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:603, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:603, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1282, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0310
Uitspraak 27‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Verwijzing naar eerdere veroordelingen t.z.v. strafbare feiten, terwijl uit uittreksel JD blijkt dat die feiten zijn begaan na bewezen verklaarde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van opzettelijk een geschrift a.b.i. art. 225.1 Sr afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst (meermalen gepleegd). ’s Hofs vaststelling dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en dat dit hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen, waarmee tot uitdrukking is gebracht dat die veroordelingen t.t.v. het tlgd. onherroepelijk waren, is niet z.m. begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt. Samenhang met 15/04456. CAG: anders.
Partij(en)
27 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/04923
MD/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 september 2015, nummer 22/000566-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
2.2.
De verdachte is ter zake van "medeplegen van valsheid in geschrift" en "medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en een geldboete van € 50.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 285 dagen hechtenis. De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 augustus 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen."
2.3.
De vaststelling dat "de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen", waarmee tot uitdrukking is gebracht dat die veroordelingen ten tijde van het tenlastegelegde onherroepelijk waren, is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt.
De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2017.
Conclusie 16‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Verwijzing naar eerdere veroordelingen t.z.v. strafbare feiten, terwijl uit uittreksel JD blijkt dat die feiten zijn begaan na bewezen verklaarde medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van opzettelijk een geschrift a.b.i. art. 225.1 Sr afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst (meermalen gepleegd). ’s Hofs vaststelling dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en dat dit hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen, waarmee tot uitdrukking is gebracht dat die veroordelingen t.t.v. het tlgd. onherroepelijk waren, is niet z.m. begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt. Samenhang met 15/04456. CAG: anders.
Nr. 15/04923 Zitting: 16 mei 2017 (bij vervroeging) | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 17 september 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens onder 1 “medeplegen van valsheid in geschrift” en onder 2 “medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en een geldboete van € 50.000,-, te vervangen door 285 dagen hechtenis.
2. Er bestaat samenhang met de zaak tegen [medeverdachte], nr. 15/04456. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft namens de verdachte een schriftuur houdende drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring niet door de gebezigde bewijsmiddelen wordt gedragen. Uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander een bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag heeft opgemaakt of laten opmaken, aldus de steller van het middel.
5. Uit de toelichting op het middel blijkt dat het middel betrekking heeft op het onder 1 ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feit. Het verwijt houdt in dat
“hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 2 maart 2009 Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een (elektronische) aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2008 en/of een bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag zijnde een geschrift die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt of laten opmaken immers hebben hij, verdachte en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op/in die/dat elektronische aangifte en/of bezwaarschrift een te hoog bedrag aan terug te vragen BTW (voorbelasting) opgenomen of laten opnemen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.”
6. Het middel gaat eraan voorbij dat de bewezenverklaring betrekking heeft op “een (elektronische) aangifte omzetbelasting vierde kwartaal 2008 en/of een bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag”. Het hof behoefde geen keuze te maken tussen hetzij de valsheid van de aangifte, hetzij de valsheid van het bezwaarschrift tegen de opgelegde aangifte, omdat dit onderscheid voor de strafrechtelijke kwalificatie niet van betekenis is.
7. In zoverre merk wijs ik ten overvloede op de samenhangende zaak, waarin was aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een aangifte in de zin van de wet. Het hof heeft in het arrest in de samenhangende zaak overwogen “dat ofwel sprake is van een zodanige aangifte ofwel – als dat niet zo is – van een als bezwaarschrift aan te merken stuk”. Hiermee kan worden verklaard waarom het hof ook in de onderhavige zaak geen keuze heeft gemaakt tussen de valsheid van de aangifte of die van het bezwaarschrift tegen de opgelegde aangifte.
8. Het middel faalt.
9. Het tweede middel klaagt over de strafmotivering. Het hof heeft daarbij ten onrechte acht geslagen op onherroepelijke veroordelingen van de verdachte die hem er niet van zouden hebben weerhouden de bewezenverklaarde feiten te begaan, terwijl die overweging volgens de steller van het middel niet kan volgen uit het uittreksel justitiële documentatie.
10. Met betrekking tot de strafoplegging heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 augustus 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.”
11. Uit het uittreksel justitiële documentatie waarnaar het hof verwijst blijkt wel dat de verdachte eerder wegens misdrijven onherroepelijk is veroordeeld, maar blijkt eveneens dat al die feiten zijn begaan ná de ten laste van de verdachte bewezen verklaarde feiten.1.In zoverre is de strafmotivering (inderdaad) niet begrijpelijk. Tot cassatie behoeft dit evenwel niet te leiden omdat de laatste volzin een kennelijke verschrijving betreft. Uit het uittreksel blijkt dat de verdachte eerder wegens strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Het hof heeft kennelijk bedoeld te overwegen dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Indien de laatste volzin wordt weggelaten, is de strafmotivering niet onbegrijpelijk.
12. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
13. Het derde middel behelst de klacht dat het hof heeft verzuimd aan te geven dat het artikel 63 Sr heeft toegepast althans ervan blijk te geven te hebben nagegaan of het moest worden toegepast.
14. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en een geldboete van € 50,000,- te vervangen door 285 dagen hechtenis. Ter zake van de feiten die het hof ten laste van de verdachte bewezen heeft verklaard, had het hof, gelet op het bepaalde in artikel 57, tweede lid, Sr, de verdachte een gevangenisstraf kunnen opleggen van ten hoogste negen jaren en een geldboete van de vijfde categorie.
15. Ter terechtzitting van het hof van 3 september 2015 heeft de verdachte aangegeven dat hij eerder ter zake van huiselijk geweld is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren. Uit het uittreksel justitiële documentatie gedateerd 20 augustus 2015, waarnaar het hof in zijn arrest verwijst, blijkt dat het feit is begaan op 2 februari 2015 terwijl de feiten ter zake waarvan de verdachte in de onderhavige zaak is veroordeeld, zijn gepleegd vóór die strafoplegging. Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr had het hof daarom geen hogere straf mogen opleggen dan overeenkomt met het genoemde strafmaximum verminderd met de taakstraf.2.Het hof is daar ver onder gebleven. In de schriftuur is niet aangegeven welk belang de verdachte heeft bij de toepassing van artikel 63 Sr, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
16. Het middel faalt.
17. De middelen falen. Het eerste en derde middel kan worden afgedaan met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑05‑2017
HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5556, NJ 2006/10, m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 3.6. onder b.