Rb. Breda, 06-11-2009, nr. 05/1894
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK3756
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
06-11-2009
- Zaaknummer
05/1894
- LJN
BK3756
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK3756, Uitspraak, Rechtbank Breda, 06‑11‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8781, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 06‑11‑2009
Inhoudsindicatie
De Belgische belastingdienst is in het bezit gekomen van gegevens van bankrekeningen van de KB Lux en heeft fotokopieën van microfiches die deze gegevens bevatten, gezonden naar de Nederlandse belastingdienst. Op basis van deze gegevens is de FIOD een onderzoek gestart (het rekeningenproject). De Belastingdienst heeft belastingplichtigen benaderd van wie uit dit onderzoek naar voren is gekomen dat zij buitenlandse bankrekeningen hebben verzwegen. Erflater X is zo’n belastingplichtige. In de bezwaarfase verstrekken zijn erven gegevens van de buitenlandse bankrekeningen van X. Op basis van die gegevens bereiken de inspecteur en de erven overeenstemming voor wat betreft de hoogte van de opgelegde navorderingsaanslagen. In navolging van Gerechtshof Amsterdam van 2 juli 2009, 04/03329, oordeelt de rechtbank dat, zelfs indien de fotokopieën op strafrechtelijk onrechtmatige wijze door de Belgische autoriteiten zouden zijn verkregen, de gegevens door de Nederlandse fiscus niet zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. Tevens oordeelt de rechtbank dat een situatie als deze valt onder de eerste door het HvJ in zijn arrest van 11 juni 2009, C-155/08, geschetst situatie. De inspecteur heeft dan in dit geval terecht gebruik gemaakt van de verlengde navorderingstermijn van 12 jaar.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1894
Uitspraakdatum: 6 november 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
de erven van de heer [X],
eisers,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg,
verweerder.
Eisers worden hierna belanghebbenden genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 mei 2005 op de bezwaarschriften van belanghebbenden tegen de aan [X] opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1989, premie volksverzekeringen 1989, inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1991, 1992 en 1994 en vermogensbelasting 1990, 1992, 1993 en 1995.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbenden [naam], alsmede namens de inspecteur [namen].
1.Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep ongegrond;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 805;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.In 1994 zijn door voormalige medewerkers van de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise (hierna: KB Lux) microfiches met informatie over rekeninghouders bij de KB Lux ontvreemd. Deze gegevens zijn, althans een deel ervan is, vervolgens in handen gekomen van de Belgische autoriteiten.
2.2.Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie te België op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan het Ministerie van Financiën, Belastingdienst/FIOD/Haarlem Internationaal, bestaande uit fotokopieën van microfiches (hierna: de fotokopieën) met gegevens over financiële rekeningen bij KB Lux op naam van inwoners van Nederland.
2.3.Naar aanleiding van deze inlichtingen is door de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Het onderzoek richtte zich onder meer op het vaststellen van de identiteit van de Nederlandse rekeninghouders waarvan de gegevens waren vermeld op de fotokopieën en op de door hen mogelijk- verzwegen inkomens- en vermogensbestanddelen. Het Rekeningenproject is eind 2001 van start gegaan.
2.4.Belanghebbenden zijn de erfgenamen van wijlen [X]. Erflater is op [datum] 1996 overleden. Nader onderzoek van de fotokopieën door de FIOD-ECD en de Belastingdienst heeft het vermoeden opgeleverd dat erflater en zijn weduwe houder waren (geweest) van op de fotokopieën vermeld rekeningnummers. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen in het kader van het Rekeningenproject heeft de inspecteur ten aanzien van erflater en zijn weduwe een renseignement ontvangen van een aantal bankrekeningen bij de KB Lux met rekeningnummers en saldi per 31 januari 1994. Naar aanleiding van het renseignement heeft de inspecteur met dagtekening 31 mei 2003 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.
2.5.In de bezwaarfase heeft de weduwe op 24 september 2003 volledige openheid van zaken gegeven aan de Nederlandse belastingdienst omtrent bij de Züricher Kantonalbank, de KB Lux en de Bank Leu aangehouden bankrekeningen van haarzelf en wijlen haar echtgenoot. De tegoeden op deze bankrekeningen waren tot op dat moment nooit betrokken in hun aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en vermogensbelasting.
2.6.Nadat de inspecteur en belanghebbenden volledige overeenstemming hadden bereikt voor wat betreft de hoogte van de navorderingsaanslagen –de navorderingsaanslagen waren eerder te laag dan te hoog vastgesteld– heeft de inspecteur op 19 mei 2005 uitspraak op de bezwaarschriften gedaan.
2.7.Nadat belanghebbenden tegen die uitspraak beroep hadden ingesteld, heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1989, premie volksverzekeringen 1989 en vermogensbelasting 1990 bij beschikkingen van 29 september 2009 verminderd. Omdat de inspecteur hiermee voor die aanslagen volledig aan belanghebbenden tegemoet is gekomen, hebben belanghebbenden het beroep voor zover het is gericht tegen die drie navorderingsaanslagen bij brief van 12 oktober 2009 ingetrokken met het verzoek om een proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 8:75a Awb.
2.8.Tussen partijen is thans nog in geschil of de inspecteur de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1991, 1992 en 1994 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1992, 1993 en 1995 heeft mogen opleggen. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
Met betrekking tot de belasting:
- 1.
Mag de inspecteur voor de onderbouwing van de navorderingsaanslagen gebruik maken van de fotokopieën?
- 2.
Is de navorderingstermijn van twaalf jaar als bedoeld in artikel 16, vierde lid AWR op grond van het Europees gemeenschapsrecht toegestaan?
Met betrekking tot de heffingsrente:
- 1.
Is de heffingsrente juist berekend?
Het gebruik van de fotokopieën als bewijsmiddel
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.
2.9.Belanghebbenden hebben gesteld dat de fotokopieën niet als bewijs mogen worden gebruikt omdat “deze gegevens zijn ontvreemd”. Dienaangaande oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de onder 2.1 vermelde feiten vloeit naar het oordeel van de rechtbank, in navolging van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juli 2009 met kenmerk 04/03329, voort dat, zelfs indien de fotokopieën op strafrechtelijk onrechtmatige wijze door de Belgische autoriteiten zouden zijn verkregen, de gegevens door de Nederlandse fiscus niet zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. Voorts is niet gebleken dat de Belgische overheid zelf de hand heeft gehad in de gestelde– ontvreemding van de microfiches, noch dat er voor de Nederlandse belastingautoriteiten andere redenen waren om aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo fundamenteel recht van de daarin vermelde personen was geschonden, dat het instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van die gegevens als ontoelaatbaar moet worden geoordeeld. Dit betekent dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nr. 43.050, BNB 2008/159, rechtsoverweging 3.4.2, de inspecteur de fotokopieën als bewijsmiddel mag gebruiken. Het voorgaande houdt in dat de standpunten van belanghebbenden met betrekking tot het gebruik van de fotokopieën moeten worden verworpen.
De verlengde navorderingstermijn
2.10.Belanghebbenden hebben onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ) van 11 juni 2009, C-155/08, VN 2009/29.6, gesteld dat de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar in het onderhavige geval niet is toegestaan.
2.11.Het HvJ heeft in zijn arrest van 11 juni 2009, C-155/08, geoordeeld dat de verlengde navorderingstermijn in beginsel een verboden beperking van zowel het vrij verrichten van diensten als het vrije verkeer van kapitaal vormt. Deze beperking wordt echter in beginsel gerechtvaardigd door de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen en als noodzaak in het kader van de bestrijding van belastingfraude. Bij het antwoord op de vraag of de verlengde navorderingstermijn niet verder gaat dan noodzakelijk onderscheidt het HvJ twee situaties. Indien de belastingautoriteiten geen aanwijzingen hadden over het bestaan van in een andere lidstaat ondergebrachte belastbare bestanddelen, is de verlengde navorderingstermijn niet onevenredig. Indien de belastingautoriteiten wel beschikken over aanwijzingen over een in een andere lidstaat ondergebrachte belastbare bestanddelen, kan geen rechtvaardiging worden gevonden voor een verlenging van de navorderingstermijn die er niet specifiek toe strekt de belastingautoriteiten in staat te stellen op nuttige wijze gebruik te maken van regelingen voor wederzijdse bijstand tussen lidstaten, en die in werking treedt zodra de betrokken belastbare bestanddelen in een andere lidstaat zijn ondergebracht.
2.12.In het onderhavige geval beschikte de inspecteur niet over aanwijzingen over het bestaan van buitenlandse belastbare bestanddelen van erflater. Erflater had de tegoeden op deze bankrekeningen immers nooit in zijn aangiften vermeld en Luxemburg kende toen een fiscaal bankgeheim. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de inspecteur anderszins op de hoogte was van het bestaan van de buitenlandse rekeningen en in staat was een onderzoek daarnaar in te stellen. Eerst nadat het nader onderzoek van de gegevens op de fotokopieën door de FIOD-ECD en de Belastingdienst het vermoeden had opgeleverd dat erflater en zijn weduwe houder waren (geweest) van op de fotokopieën vermeld rekeningnummers, beschikte de inspecteur over aanwijzingen omtrent het bestaan van buitenlandse rekeningen en kon hij daarnaar een onderzoek instellen. Naar het oordeel van de rechtbank valt een situatie als deze onder de eerste door het HvJ geschetst situatie. Hieruit volgt dan dat de inspecteur, gelet op voornoemd arrest van het HvJ, in de onderhavige situatie gebruik heeft kunnen maken van de verlengde navorderingstermijn zonder daarmee in strijd te komen met het gemeenschapsrecht. De stelling van belanghebbenden, zoals ook verdedigd door advocaat-generaal Wattel in zijn conclusie van 18 augustus 2009, nr. 43.050 bis (LJN B9092), dat de eerste situatie logischerwijze over gaat in de tweede situatie, zodra de inspecteur voldoende aanwijzingen verkrijgt, volgt de rechtbank niet.
Heffingsrente
2.13.Uit het vorenoverwogene volgt dat de heffing van de belasting terecht en tot de juiste bedragen heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor de heffingsrente, nu tegen het in rekening brengen daarvan geen zelfstandige gronden zijn aangevoerd en de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat deze onterecht of, gelet op de in het verweerschrift opgenomen berekening, onjuist zou zijn berekend.
2.14.Gelet op vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
Proceskostenvergoeding
2.15.De rechtbank vindt, met betrekking tot het verzoek om proceskostenveroordeling inzake de ingetrokken beroepen, aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep met betrekking tot die drie navorderingsaanslagen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 2). De rechtbank vindt inzake de ingetrokken beroepen eveneens aanleiding te gelasten dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbenden vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. D. Hund en mr. W. Brouwer, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 11 november 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: