Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/15.2.1
15.2.1 Art. 3:13 BW
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS376720:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 4 augustus 1955, NJ 1956, 215; Pres. Rb. 's-Gravenhage 20 oktober 1977, NJ 1978, 93; Pres. Rb. Groningen 31 december 1986, KG 1987, 56; Pres. Rb. Amsterdam 25 april 1985, KG 1985, 151; Pres. Rb. Zutphen 29 april 1993, KG 1993, 231; Vzngr. Rb. Haarlem 22 januari 2004, rolnrs. 97883/KG ZA 03-646 en 97759/KG ZA 03-638; Pres. Rb. Zutphen 17 februari 1999, KG 1999, 79. De laatste uitspraak is met name opmerkelijk: na vaststelling dat het verbod in casu niet was overtreden, had de conclusie dienen te zijn dat mitsdien geen dwangsommen waren verbeurd en dus de bevoegdheid tot executie ontbrak, en niet dat gedaagde misbruik van bevoegdheid zou maken door executie van dwangsommen aan te vangen.
In de praktijk hebben dwangsomdebiteuren meer dan eens ten overstaan van de executierechter met een beroep op misbruik van bevoegdheid de verplichting tot het betalen van dwangsommen afgewend.1 Welke omstandigheden aanleiding kunnen geven tot het oordeel dat van misbruik van bevoegdheid sprake is, bepaalt art. 3:13 BW.2 Op grond van art. 3:13 lid 2 jo. 3:15 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt indien deze wordt uitgeoefend (i) met geen ander doel dan de ander te schaden, (ii) met een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, of (iii) in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.