Hof 's-Hertogenbosch, 06-01-2009, nr. HD 103.005.830
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI4009
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-01-2009
- Magistraten
Mrs. Bod, Waaijers, Koster-Vaags
- Zaaknummer
HD 103.005.830
- LJN
BI4009
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BI4009, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑01‑2009
Uitspraak 06‑01‑2009
Mrs. Bod, Waaijers, Koster-Vaags
Partij(en)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 'S‑HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
derde kamer, van 6 januari 2009,
gewezen in de zaak van:
SILVER LINING FINANCE S.A.,
gevestigd te Luxemburg,
appellante bij exploot van dagvaarding van 14 november 2007,
advocaat: mr. J.C.B.C. Geerts,
tegen
PERSTORP WASPIK B.V.,
voorheen PERSTORP FRANKLIN B.V.,
gevestigd te 's‑Hertogenbosch,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen in het incident van 1 augustus 2007 en 12 september 2007 tussen appellante — verder te noemen Silver Lining — als eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident en geïntimeerde — Perstorp Waspik (destijds genaamd Perstorp Franklin B.V.) — als gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 170835/HA ZA 07-244)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij appeldagvaarding heeft Silver Lining onder overlegging van vijf producties zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vordering van Perstorp Waspik in het incident tot onbevoegdverklaring en tot terugwijzing van de hoofdzaak naar de rechtbank Breda.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft Perstrop Waspik de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben daarna ter terechtzitting van dit hof van 27 oktober 2008 hun standpunten doen bepleiten aan de hand van pleitnota's.
Partijen hebben ten pleidooie voorts producties in het geding gebracht.
2.4.
Partijen hebben fotokopieën van de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven strekken ten betoge dat de rechtbank ten onrechte de incidentele vordering van Perstorp Waspik tot onbevoegdverklaring gedeeltelijk heeft toegewezen en ten onrechte haar beslissing in de hoofdzaak heeft aangehouden.
4. De beoordeling
4.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
- a.
Met ingang van 20 of 28 april 2005 was Silver Lining statutair lid van het bestuur van Perstorp Waspik, te zamen met drie andere bestuurders [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (prod. 1 inl. dagv.).
- b.
Silver Lining was voor Perstorp Waspik werkzaam op basis van een tussen haar en Franklin Holding BV (destijds de statutaire naam van Perstorp Waspik) gesloten managementovereenkomst d.d. 11 maart 2005, getiteld Management Consultancy Agreement: verder MCA of managementovereenkomst(prod. 2 incidentele conclusie d.d. 21 maart 2007). Partijen hebben in de MCA gekozen voor toepassing van het Nederlandse recht (art. 10.1 MCA).
- c.
Bij brief van 3 november 2006 heeft Perstorp Waspik aan Silver Lining medegedeeld dat zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.2. en 8.3. van de MCA met onmiddellijke ingang deze overeenkomst met Silver Lining beëindigt en zich het recht voorbehoud Silver Lining aansprakelijk te houden voor schade als gevolg van onrechtmatig handelen (prod. 3 inl. dagv.).
- d.
Bij besluit van de Algemene vergadering van aandeelhouders van Perstorp Waspik van 27 november 2006 is Silver Lining als statutair bestuurder van Perstorp Waspik ontslagen. Silver Lining was ter vergadering aanwezig, vertegenwoordigd door [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. (prod. 4 incidentele conclusie d.d. 21 maart 2007).
- e.
Ten tijde van het besluit van 27 november 2006 was Perstorp Holding BV enig aandeelhouder van Perstorp Waspik.
- f.
In de periode voor 1 april 2005 (in welke maand Silver Lining statutair bestuurder werd van Perstorp Waspik) werden alle aandelen van Perstorp Waspik gehouden door Silver Lining. Bij overeenkomst van 11 maart 2005 (prod. 1 incidentele conclusie d.d. 21 maart 2007) heeft Silver Lining deze aandelen verkocht aan Perstorp AB, gevestigd te Perstorp (Zweden). Partijen hebben in deze overeenkomst gekozen voor toepassing van het recht van Zweden (art. 14 van de overeenkomst).
Tussen Perstorp AB en Silver Lining is medio 2006 een arbitrageprocedure te Stockholm gestart, zulks op basis van een in genoemde koopovereenkomst opgenomen arbitragebeding (art. 15.1.). Deze arbitrageprocedure liep nog toen de rechtbank de onderhavige vonnissen wees, maar is intussen geëindigd met een arbitraal vonnis van 20 december 2007.
Silver Lining heeft op 20 maart 2008 bij het Zweedse Gerechtshof te Stockholm een verzoek in gediend tot vernietiging van deze arbitrale uitspraak (prod. 6 bij pleitnota van Silver Lining).
4.2.
In het onderhavige geding in de hoofdzaak heeft Silver Lining — kort gezegd — het volgende gevorderd:
- I.
nietigverklaring, althans vernietiging van het ontslagbesluit van 3 november 2006 en veroordeling van Perstorp Waspik tot (door)betaling van de overeengekomen management-fee over de periode 3 november 2006 tot de rechtsgeldige beëindiging van de MCA;
- II.
voor recht te verklaren dat het ontslagbesluit van Perstorp Waspik d.d. 27 november 2006 vernietigbaar is en dit besluit — zo nodig — te vernietigen;
- III.
Perstorp Waspik te veroordelen tot betaling van
- a.
een bedrag als schadevergoeding wegens onregelmatige beëindiging van de MCA per 3, althans 27 november 2006, overeenkomende met de management-fee, verschuldigd over de periode vanaf 27 november 2006 tot 31 maart 2008 (einddatum MCA);
- b.
alle overige schade als gevolg van het nietige besluit van 3 november 2006, het vernietigbare besluit van 27 november 2006 en de onregelmatige beëindiging van de MCA;
- IV.
Perstorp Waspik te veroordelen tot betaling van de achterstallige management-fee over de periode tot 1 november 2006 (inl. dagv. punt 26).
4.3.
Perstorp Waspik heeft de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen en gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van Silver Lining in de hoofdzaak.
4.3.1.
Perstorp Waspik heeft daartoe — onder meer — aangevoerd dat in de MCA een arbitragebeding is overeengekomen (art. 10.2) op grond waarvan — kort gezegd — geschillen en vorderingen voortvloeiende uit of verband houdende met de MCA of de beëindiging daarvan door middel van arbitrage zullen worden beslist, welke arbitrage dient plaats te vinden te Malmö (Zweden).
Een arbitrageprocedure is intussen aanhangig te Malmö tussen Silver Lining en Perstorp Waspik.
4.4.
De rechtbank heeft het volgende beslist:
- I.
De rechtbank is onbevoegd kennis te nemen van het geschil met betrekking tot de (rechtsgeldigheid van de) beslissing tot beëindiging van de MCA, en de vordering van Silver Lining tot nakoming van de MCA;
- II.
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Silver Lining voorzover betrekking hebbend op het (vermeende) ontslagbesluit van 3 november 2006 en het ontslagbesluit van 27 november 2006;
- III.
De rechtbank houdt de beslissing in de hoofdzaak aan totdat de arbiters te Stockholm en Malmö hebben beslist.
4.5.
De rechtbank heeft haar — hierboven in 4.4. onder I vermelde — onbevoegdheid als volgt gemotiveerd:
- a.
Het geschil met betrekking tot de (rechtsgeldigheid van de) beslissing tot beëindiging van de MCA is niet een geschil met betrekking tot de rechtsgeldigheid van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon als bedoeld in art. 22, lid 2 EEX-Vo, doch een geschil met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de beëindiging van een contractuele relatie (vonnis 1-8-2007, ro. 2.14);
- b.
Tot kennisneming van laatstgenoemd geschil is ingevolge art. 2 EEX-Verordening de Nederlandse rechter bevoegd (ro. 2.15);
- c.
Partijen zijn in de MCA (art. 10.2) arbitrage overeengekomen. Niet betwist is dat het onder b. genoemde geschil op zichzelf onder het bereik van de arbitrageclausule valt (ro. 2.18);
- d.
Deze arbitrageclausule is niet nietig of vernietigbaar (ro. 2.24. en 2.25) en is van toepassing op het onder b. genoemde geschil (ro. 2.26).
- e.
De rechtbank is daarom op grond van art. 1074 Rv en art. II, lid 3 van het Verdrag van New York onbevoegd kennis te nemen van dit geschil (ro. 2.28)
- f.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de vordering tot betaling van de achterstallige management-fee, zijnde een vordering tot nakoming van de MCA (ro. 2.29)
4.6.
Het hof merkt op dat ook de onder 4.2. sub I vermelde vordering gedeeltelijk betrekking heeft op een vordering tot nakoming van de MCA. Het hof gaat ervan uit dat ook dat deel van die vordering valt onder de onbevoegdverklaring van de rechtbank.
4.7.
In hoger beroep handhaaft Silver Lining haar standpunt dat het geschil met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de MCA een geschil betreft tot kennisneming waarvan de rechtbank Breda (exclusief) bevoegd is.
4.8.
Het hof oordeelt als volgt.
4.9.
Op 2 november 2006 heeft het bestuur van Perstorp Waspik het besluit genomen tot beëindiging met onmiddellijke ingang van de contractuele relatie tussen Perstorp Waspik en Silver Lining (zie verslag van de bestuursvergadering d.d. 2 november 2006 punt 4.25 (iii): prod. 5 appeldagvaarding). Voorzover grief I strekt tot correctie van rov. 2.6. van het tussenvonnis van 1 augustus 2007 voor wat betreft de datum 3 november in 2 november als zijnde de datum van het bestuursbesluit, is de grief gegrond. Voorzover grief I ziet op correctie van de datum van 28 april 2006 in 28 april 2005, heeft het hof die correctie hierboven verwerkt in de vaststaande feiten (rov. 4.1. sub a.).
4.9.1.
Er moet dus worden uitgegaan van het bestaan van een bestuursbesluit van 2 november 2006 en een opzegging van de contractuele (management) relatie met Silver Lining door Perstorp Waspik van 3 november 2006. Het bestuursbesluit van 2 november 2006 is een besluit van een orgaan van de vennootschap. In zoverre is grief III, waarin dit wordt gesteld, gegrond. Dit besluit is niet aan te merken en is ook niet bedoeld als een besluit van het bestuur tot (onmiddellijke) beëindiging van de vennootschapsrechtelijke relatie tussen Perstorp Waspik en Silver Lining. Met het oog op laatstgenoemde beëindiging heeft het bestuur immers op 2 november 2006 besloten de algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen (zie prod. 5, punt 4.25 (vi) bij appeldagvaarding).
4.9.2.
Ter uitvoering van het (bestuurs)besluit tot beëindiging van de contractuele relatie heeft Perstorp Waspik bij brief d.d. 3 november 2006 aan Silver Lining medegedeeld dat zij de MCA met onmiddellijke ingang beëindigt (prod. 3 inl. dagvaarding).
4.9.3.
De op 27 november 2006 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van Perstorp Waspik heeft vervolgens besloten de vennootschapsrechtelijke relatie tussen Perstorp Waspik en Silver Lining te beëindigen (prod. 4 incidentele conclusie d.d. 21 maart 2007).
4.10.
In haar pleitnota punt 8 en 13 heeft Silver Lining gepreciseerd dat het onderwerp van het geschil (in hoger beroep) het bestuursbesluit van 2 november 2006 is, en niet de daarop voortbouwende opzegging van de MCA bij brief d.d. 3 november 2006. Het hof merkt op dat Silver Lining haar vordering, vermeld onder rov. 4.2. sub I, nog niet op deze precisering heeft aangepast, nu vernietiging wordt gevorderd van het bestuursbesluit van 3 november 2006.
4.10.1.
Uitgaande van deze precisering begrijpt het hof het standpunt van Silver Lining aldus dat zij stelt dat de Nederlandse (overheids)rechter bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen van het geschil met betrekking tot de beeindiging van de contractuele relatie tussen Perstorp Waspik en Silver Lining, omdat de exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot kennisneming van geschillen over de nietigheid/vernietiging van besluiten van organen van vennootschappen en rechtspersonen zich ook uitstrekt over de rechtsgevolgen van die nietigheid/vernietiging, zodat geschillen over die rechtsgevolgen niet aan arbitrage kunnen worden onderworpen.
4.11.
Silver Lining beroept zich daartoe in de eerste plaats op art. 1020, lid 3 Rv (pleitnota punt 15), stellende dat het arbitrale beding nietig is omdat het — ware het geldig — leidt ‘tot de vaststelling van rechtsgevolgen die niet ter vrije bepaling van partijen staan.’
4.12.
Het hof is van oordeel dat, voorzover op grond van het arbitragebeding de nakoming van de MCA, de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de MCA op grond van de opzegging van 3 november 2006 en de schadevordering wegens onregelmatige beëindiging aan het oordeel van arbiters wordt onderworpen, het arbitraal beding niet leidt tot de vaststelling van rechtsgevolgen welke niet ter vrije bepaling van de partijen staan.
Door te oordelen over voormelde onderwerpen stellen de arbiters immers geen rechtsgevolgen vast waarover partijen niet de vrije beschikking hebben indien de besluiten van 2 november 2006 en/of 27 november 2006 door de overheidsrechter zouden worden vernietigd. Ook als nietigverklaring of vernietiging van die besluiten zou plaatsvinden, staat het partijen immers vrij de rechtsgevolgen daarvan in hun onderlinge relatie te bepalen.
4.13.
Het arrest HR 10 november 2006, JOR 2007/5 (Groenselect), waar Silver Lining zich op beroept, leidt niet tot een ander oordeel. De uitspraak van de overheidsrechter tot nietigverklaring of vernietiging van een besluit van een rechtspersoon heeft weliswaar naar haar aard ten opzichte van eenieder te gelden, maar dat impliceert niet dat het Silver Lining en Perstorp Waspik niet zou vrijstaan te bepalen of in het kader van de door hen aangegane managementovereenkomst de opzegging van 3 november 2006 al dan niet rechtsgeldig is en de rechtsgevolgen daarvan te bepalen.
4.14.
Silver Lining heeft zich voorts beroepen op het arrest HR 30 november 2007, NJ 2008, 81, JOR 2008, 9 (Audilux). In dit arrest heef de Hoge Raad geoordeeld dat de in art. 105 Rv gegeven alternatieve (relatieve) bevoegdheid van de rechter van de woonplaats of plaats van vestiging van de rechtspersoon of de vennootschap mede ziet op ‘een geschil waarin omtrent de externe werking van een besluit slechts kan worden beslist nadat eerst een oordeel is gegeven over de interne werking van dat besluit’. Ook het beroep op dit arrest leidt niet tot een ander oordeel. Art. 105 Rv voorziet immers in een alternatieve bevoegdheid, niet in een exclusieve bevoegdheid. Nu het in het onderhavige geding gaat over de exclusieve bevoegdheid, is het toepassingsbereik van art. 105 Rv. niet maatgevend voor de beoordeling van de vraag of de rechtbank exclusief bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil met betrekking tot de beëindiging van de MCA en haar rechtsgevolgen .
4.15.
Er is geen grond om in aansluiting op voormeld arrest van HR 30 november 2007 de bevoegdheidsregel van art. 22, lid 2 EEX-Verordening ruim op te vatten. Art. 22, lid 2 EEX-Verordening verklaart het gerecht van de lidstaat waarin de vennootschap gevestigd is, bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van geschillen omtrent de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van de besluiten van haar organen. Uit voormeld arrest Blijkt (rov. 3.7. en 3.8.) dat met art. 105 Rv bewust een ruimer toepassingsbereik is beoogd dan waarin de tekst van art. 22, lid 2 EEX-Verordening voorziet. Uit die tekst valt niet af te leiden dat de rechtbank van bedoelde lidstaat ook bij uitsluiting kennisneemt van een geschil omtrent de vraag of geldig is een opzegging van een managementovereenkomst die heeft plaatsgevonden ter uitvoering van een — nietig of vernietigbaar — besluit van (het bestuur van) de vennootschap. Bovendien dient te worden opgemerkt dat art. 22, lid 2 EEX-Verordening ertoe strekt het gerecht van een lidstaat exclusief bevoegd te verklaren ten opzichte van gerechten van andere lidstaten, en er niet toe strekt een toetsingskader te bieden ter beoordeling van de vraag in hoeverre arbitrage toelaatbaar is. Dit gegeven is voor het onderhavige geschil doorslaggevend. Zoals in artikel 1, lid 2 EEX-Verordening is bepaald, is de EEX-Verordening niet van toepassing op de arbitrage.
Er is dan ook geen grond te concluderen dat art. 23, lid 5 EEX-Verordening meebrengt dat het onderhavige arbitragebeding buiten toepassing moet blijven omdat dat beding inbreuk zou maken op de exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse overheidsrechter ingevolge art. 22, lid 2 EEX-Verordening ten aanzien van de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van de besluiten van organen van in Nederland gevestigde vennootschappen. Met het onderhavige arbitragebeding wordt geen inbreuk gemaakt, voorzover daarin aan arbitrage worden onderworpen geschillen tussen Perstorp Waspik en Silver Lining die voortvloeien uit of verband houden met de tussen partijen gesloten MCA of de beëindiging daarvan, aangezien het rechtens niet noodzakelijk is in het kader van de beslechting van die geschillen uitspraken te doen over de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van besluiten van organen van de vennootschap als bedoeld in art. 22, lid 2 EEX-verordening of over daaraan verbonden rechtsgevolgen die niet ter vrije bepaling van partijen staan.
4.16.
Silver Lining heeft voorts een beroep gedaan op art. 2:241 BW en art. 15, lid 3 BW.
Art. 2:241 BW bepaalt dat de rechtbank kennisneemt van alle rechtsvorderingen betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder.
Artikel 2:241 BW strekt er toe de bevoegdheid van de rechtbank te regelen in relatie tot de rechtsmacht van de kantonrechter, en strekt er niet toe de mogelijkheid van arbitrage te beperken.
Art. 2:15, lid 3 BW schrijft voor dat vernietiging van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon plaatsvindt door een uitspraak van de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon. Art. 2:15, lid 3 BW staat er niet aan in de weg aan arbitrage te onderwerpen de vraag of opzegging ter beëindiging van een managementovereenkomst met een bestuurder, gedaan ter uitvoering van een besluit van de vennootschap, gelet op de inhoud van die managementovereenkomst rechtsgeldig en/of onregelmatig is. Het is immers rechtens niet noodzakelijk dat arbiters in het kader van de beantwoording van die vraag uitspraken doen over de vernietiging van een besluit van een orgaan van de vennootschap als bedoeld_in art. 15, lid 3 BW, of over daaraan verbonden rechtsgevolgen die niet ter vrije bepaling van partijen staan.
4.17.
De stelling van Silver Lining in de pleitnota (punt 10) dat het bestuursbesluit van 2 november 2006 nietig is omdat de bestuurders van Perstorp Waspik niet rechtsgeldig zijn benoemd, behelst een nieuwe feitelijke grondslag en dient, nu deze stelling pas bij pleidooi wordt aangevoerd, reeds daarom buiten beschouwing te blijven (HR 20 juni 2006, LJN BC4959). Bovendien leidt die stelling niet tot het oordeel dat het arbitragebeding ongeldig zou zijn. De stelling is overigens gebaseerd op onduidelijke feitelijke informatie van Perstorp Waspik in punt 5 memorie van antwoord en is derhalve ook feitelijk onvoldoende onderbouwd.
4.18.
Op bovenstaande gronden falen de grieven II tot en met V. Hetgeen Silver Lining in de toelichting op die grieven verder aanvoert leidt niet tot een ander oordeel
4.19.
In grief VI stelt Silver Lining dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat in de arbitrageprocedure te Stockholm de vraag voorligt of de MCA rechtsgeldig door Perstorp Waspik is beëindigd.
4.19.1.
Bij deze grief heeft Silver Lining geen belang, aangezien voor de beoordeling van de vraag of de rechtbank bevoegd is niet van belang is of genoemde vraag in de arbitrageprocedure te Stockholm voorligt. Overigens erkent Silver Lining in punt 25 appeldagvaarding dat die vraag in de arbitrageprocedure te Stockholm voorlag, nu zij stelt dat zij een (tegen)vordering heeft ingesteld ‘wegens het onrechtmatig beëindigen van de MCA (…)’.
4.20.
In grief VII stelt Silver Lining dat de rechtbank haar beslissing in de hoofdzaak ten onrechte heeft aangehouden in afwachting van de uitkomsten van de arbitrageprocedures tegen Perstorp AB te Stockholm en de arbitrageprocedure tegen Perstorp Waspik te Malmö.
4.21.
Wat betreft de aanhouding in afwachting van de uitslag van de arbitrageprocedure te Stockholm heeft Silver Lining geen belang bij deze grief, aangezien inmiddels in de arbitrageprocedure te Stockholm op 20 december 2007 tussen Silver Lining en Perstorp AB vonnis is gewezen. Aanhouding is daarom niet meer aan de orde. Dit arbitraal vonnis is bovendien gewezen in een geschil tussen Silver Lining en Perstorp AB, waarbij Perstorp Waspik derhalve geen partij is.
4.22.
Wat betreft de aanhouding van de zaak in afwachting van de uitslag van de arbitrageprocedure te Malmö overweegt het hof het volgende.
4.22.1.
Er is grond voor aanhouding van de zaak in afwachting van het oordeel van arbiters over de vraag of Perstorp Waspik al dan niet terecht gebruik heeft gemaakt van haar in art. 8.2 en 8.3. van de MCA toegekende bevoegdheid de MCA op te zeggen met onmiddellijke ingang en of Perstorp Waspik dusdoende binnen het contractuele kader van de MCA correct heeft gehandeld. Immers kennisneming van dit oordeel is mede van belang in het kader van de beoordeling door de rechtbank van de vorderingen van Silver Lining tot nietigverklaring/vernietiging van de besluiten van 2 en 27 november 2006.
4.22.2.
Voor het overige bestaat voor aanhouding geen grond.
Integendeel, voorzover Silver Lining zich in de arbitrageprocedure zou beroepen op de ongeldigheid of onregelmatigheid van de opzegging op grond van het argument dat het bestuursbesluit van 2 november 2006 nietig althans vernietigbaar is, zal eerst de rechtbank een oordeel dienen te geven over de vraag of dat besluit naar Nederlands vennootschapsrecht nietig of vernietigbaar is, alvorens arbiters kunnen oordelen over de rechtsgevolgen daarvan (naar Nederlands recht) ten aanzien van de rechtsgeldigheid en/of onregelmatigheid van de opzegging. Ook als de opzegging van 3 november 2006 geheel in overeenstemming met de contractuele bepalingen van de MCA heeft plaatsgevonden, kan immers een daaraan ten grondslag liggend besluit van een orgaan van de vennootschap op vennootschapsrechtelijke gronden nietig zijn dan wel worden vernietigd met rechtsgevolgen voor de contractuele relatie tussen partijen.
Grief VII treft dus gedeeltelijk doel.
4.23.
De beslissing tot aanhouding dient te worden vernietigd en de vonnissen dienen voor het overige te worden bekrachtigd.
De hoofdzaak dient te worden aangehouden in afwachting van de beslissing van arbiters te Malmö op de vraag of de opzegging door Perstorp Waspik van de MCA in overeenstemming met de contractuele bepalingen van de MCA heeft plaatsgevonden.
Zodra partijen hierover een beslissing van arbiters hebben verkregen, kan Perstorp Waspik die beslissing overleggen bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak. De rechtbank dient daartoe de zaak naar de rol te verwijzen.
4.24.
Het hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank te Breda ter verdere afdoening met inachtneming van dit arrest.
4.25.
Nu de grieven grotendeels falen, dient Silver Lining te worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van Perstorp Waspik gevallen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen d.d. 1 augustus 2007 en 12 september 2007 waarvan beroep, behoudens voorzover de rechtbank daarin heeft beslist tot aanhouden van haar beslissing in de hoofdzaak in afwachting van de uitslag van de arbitrages in Stockholm en Malmö en de hoofdzaak heeft verwezen naar de parkeerrol van 2 april 2008;
en, met vernietiging van die vonnissen in zoverre, opnieuw rechtdoende,
bepaalt dat de hoofdzaak wordt aangehouden in afwachting van de beslissing van arbiters te Malmö op de vraag of de opzegging door Perstorp Waspik van de MCA in overeenstemming met de contractuele bepalingen van de MCA heeft plaatsgevonden;
wijst de zaak terug naar de rechtbank te Breda ter verdere afdoening met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt Silver Lining in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Perstorp Waspik tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 2.235,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Waaijers en Koster-Vaags en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 januari 2009.
griffier
rolraadsheer