Vgl. HR 20 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3162, NJ 2009/324 m.nt. P.A.M. Mevis.
HR, 06-10-2015, nr. 14/03235
ECLI:NL:HR:2015:2922
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2015
- Zaaknummer
14/03235
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2922, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1760, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1760, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2922, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑10‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
6 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/03235
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 mei 2014, nummer 20/002759-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat te Heerlen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.
Conclusie 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/03235 Zitting: 30 juni 2015 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoekster = verdachte] |
1. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 28 mei 2014 – onder bevestiging van het vonnis van de Rechtbank Limburg van 20 augustus 2013 behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en met aanvulling van de motivering van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege - verzoekster wegens “1 primair: poging tot doodslag” en “3: diefstal”, ontslagen van alle rechtsvervolging en de terbeschikkingstelling van verzoekster gelast, met verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof beslist op de vordering van de benadeelde partij, één en ander op de wijze vermeld in het arrest.
2. Namens verzoekster heeft mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat te Heerlen, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt erover dat het Hof meerdere door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten heeft verworpen, terwijl die verwerpingen niet of niet voldoende zijn gemotiveerd, althans de motivering die verwerpingen niet kan dragen. De steller van het middel doelt kennelijk op hetgeen door hem ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2014 is aangevoerd omtrent de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, inhoudende:
“(…) In geval van een bewezenverklaring, dient cliënte geheel ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dient niet de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te worden opgelegd maar de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Het gaat beter met cliënte en dat dient te worden meegewogen in de op te leggen straf of maatregel.
(…)
Met betrekking tot de vraag of aan cliënte, in geval van een bewezenverklaring, een maatregel dient te worden opgelegd, wil ik volgende naar voren brengen. De deskundigen hebben twee keer gesproken met cliënte. Cliënte staat nu al langer onder behandeling en de deskundigen hebben daar conclusies aan kunnen verbinden. Wie zijn wij om dat tegen te spreken? In de eerste rapporten was het al een dubbeltje op zijn kant of terbeschikkingstelling moest volgen. Die rapporten zijn nu verder aangevuld en de conclusie is dat een opname in een psychiatrische kliniek voldoende waarborgen biedt voor de maatschappij en voor het slachtoffer. Cliënte zal niet buiten komen voordat ze is genezen. Dat cliënte het liefst thuis zou zijn, is begrijpelijk. Ze wil liever in de buurt van haar familie behandeld worden. Dat zal haar herstel ook zeker ten goede komen. Het is ook een reële mogelijkheid, nu er een psychiatrische kliniek in Heerlen is. Ik ben van mening dat het hof de conclusies van de deskundigen dient te volgen.”
4. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak naar aanleiding van het aangevoerde als volgt overwogen:
“(…) Voorts komt het hof ten aanzien van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege nog tot een aanvullende overweging, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
In hoger beroep is de vraag aan de orde gekomen of - indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen - aan verdachte, die volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zou moeten worden opgelegd dan wel dat de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zou moeten worden gelast.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De deskundigen J.L.M. Dinjens, psychiater, en F. Van Nunen, psycholoog, hebben hun in eerste aanleg uitgebrachte rapportage op respectievelijk 14 en 17 april 2014 aangevuld. Beide deskundigen concluderen thans, met enig voorbehoud, tot plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis.
In het rapport van Dinjens, d.d. 14 april 2014 wordt - zakelijk weergegeven - het volgende gesteld.
“De diagnostiek blijkt ten opzichte van rapportage van eigen hand (d.d. 10 april 2013) ongewijzigd. Betrokkene lijdt overduidelijk aan een procespsychose, in concreto schizofrenie van het ongedifferentieerde type.
Betrokkene heeft een blijvende kwetsbaarheid en het doormaken van nieuwe psychotische episodes kan niet worden uitgesloten."
In het rapport van Van Nunen, d.d. 17 april 2014, wordt - zakelijk weergegeven - het volgende gesteld.
"Er blijft bij betrokkene sprake van aanmerkelijke psychopathologie. Betrokkene kan beschouwd worden als een psychiatrische patiënt, die psychisch erg kwetsbaar is en die onder stress al snel de grip op de realiteit kan verliezen. Betrokkene is een psychische zeer kwetsbare en raakbare vrouw, die hulp en steun nodig heeft. Onder teveel stress kan ze psychisch desintegreren met sterke angst en paranoïde getinte psychotische wanen (bijvoorbeeld achtervolgingswaan).
Betrokkene is erg raakbaar en gevoelig voor spanningen en bedreigingen van buitenaf. Ze is een psychisch kwetsbare patiënt, die intensieve en duurzame behandeling behoeft."
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent het recidiverisico en mede gelet op vorenstaande bevindingen van de deskundigen Dinjens en Van Nunen acht het hof - evenals de rechtbank en anders dan thans de deskundigen - het risico op herhaling van de feiten als bewezen verklaard nog steeds dusdanig, dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is, en derhalve niet kan worden volstaan met plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. De gewijzigde situatie, de persoon van verdachte betreffende, leidt niet tot een ander oordeel.”
5. Ik meen dat het Hof hiermee op afdoende en geenszins onbegrijpelijke wijze heeft gerespondeerd op hetgeen door de raadsman is aangevoerd. Het Hof waardeert de aanvulling van de gedragsdeskundigen Dinjens en Van Nunen anders dan de verdediging dat doet. Dat is gelet op de inhoud van die aanvulling en de inhoud van hun eerder uitgebrachte rapportage geenszins onbegrijpelijk. Het stond het Hof vrij om op de door hem vermelde gronden in afwijking van het meest recente advies van de genoemde gedragsdeskundigen toch de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.1.
6. Het middel faalt en kan worden afgedaan op de voet van art. 81, eerste lid, RO.
7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2015