NJ 2018/419
EEX-Verordening. Rechterlijke bevoegdheid; vordering tot schadevergoeding van belegger jegens bank wegens prospectusaansprakelijkheid; alternatieve bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad; plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen als bedoeld in art. 5 punt 3; bepaling ‘Erfolgsort’.
HvJ EU 12-09-2018, ECLI:EU:C:2018:701 (Löber)
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
12 september 2018
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, C.G. Fernlund, J.-C. Bonichot, S. Rodin, E. Regan
- Zaaknummer
C-304/17
- Conclusie
A-G M. Bobek
- Noot
Red. Aant.
- Roepnaam
Löber
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS167818:1
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:2018:701, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 12‑09‑2018
ECLI:EU:C:2018:310, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 08‑05‑2018
- Wetingang
Art. 5 punt 3 Brussel I
Essentie
Verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens art. 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 10 mei 2017.
EEX-Verordening. Rechterlijke bevoegdheid; vordering tot schadevergoeding van belegger jegens bank wegens prospectusaansprakelijkheid; alternatieve bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad; plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen als bedoeld in art. 5 punt 3; bepaling ‘Erfolgsort’.
Samenvatting
Art. 5 punt 3 EEX-Verordening moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie als in het hoofdgeding, waarin een belegger tegen een bank — die een certificaat heeft uitgegeven waarin deze belegger heeft belegd — een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.