Einde inhoudsopgave
Richtlijn 92/96/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG
Artikel 22
Geldend
Geldend vanaf 21-11-1992
- Bronpublicatie:
10-11-1992, PbEG 1992, L 360 (uitgifte: 09-12-1992, regelingnummer: 92/96/EEG)
- Inwerkingtreding
21-11-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-11-1992, PbEG 1992, L 360 (uitgifte: 09-12-1992, regelingnummer: 92/96/EEG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
1.
De Lid-Staat van herkomst bepaalt dat elke verzekeringsonderneming van de tegenover haar technische voorzieningen staande activa niet meer mag beleggen dan:
- a)
10 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in één bepaald terrein of gebouw dan wel in verscheidene terreinen of gebouwen die zich voldoende dicht bij elkaar bevinden om de facto als één belegging te worden beschouwd;
- b)
5 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren, obligaties en andere geldmarkt- en kaitaalmarktinstrumenten[lees: kapitaalmarktinstrumenten] van één bepaalde emittent of in leningen aan één bepaalde kredietnemer, te zamen genomen, waarbij niet als leningen in aanmerking worden genomen leningen aan een centrale, regionale of lokale overheid, dan wel aan een internationale organisatie waarvan een of meer Lid-Staten deel uitmaken. Dit plafond kan tot 10 % worden verhoogd, mits de verzekeringsonderneming niet meer dan 40 % van haar bruto technische voorzieningen belegt in leningen aan of waardepapieren van emittenten en kredietnemers waarin zij meer dan 5 % van haar activa belegt;
- c)
5 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in niet-gegarandeerde leningen, waarvan 1 % in één enkele niet-gegarandeerde lening, andere dan die welke zijn toegekend aan kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, voor zover artikel 8 van Richtlijn 79/267/EEG dit toestaat, en beleggingsondernemingen die in een Lid-Staat zijn gevestigd. Deze limieten kunnen, krachtens een per geval door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst genomen besluit, worden verhoogd tot respectievelijke[lees: tot respectievelijk] 8 % en 2 %;
- d)
3 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in kasmiddelen;
- e)
10 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in aandelen, andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, en obligaties die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld.
2.
Dat er in lid 1 geen beperkingen worden gesteld aan het beleggen in een bepaalde categorie van activa, betekent niet dat de activa van deze categorie onbeperkt moeten worden toegestaan als dekking van de technische voorzieningen. De Lid-Staat van herkomst stelt nadere regels vast waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden bepaald. Hij neemt bij het vaststellen en toepassen van deze regels in het bijzonder de volgende beginselen in acht:
- i)
de activa die als dekking fungeren van de technische voorzieningen moeten voldoende gediversifieerd en gespreid zijn om te waarborgen dat er geen buitensporige afhankelijkheid van een bepaalde categorie van activa, een specifieke beleggingssector of een specifieke belegging optreedt;
- ii)
beleggingen in activa die een hoog risico dragen, hetzij vanwege hun intrinsieke kenmerken, hetzij vanwege de hoedanigheid van de emittent, dienen tot een voorzichtig niveau beperkt te blijven;
- iii)
bij de beperkingen met betrekking tot specifieke categorieën van activa moet rekening worden gehouden met de behandeling van de herverzekering voor het berekenen van de technische voorzieningen;
- iv)
wanneer de activa betrekking hebben op een belegging in een dochteronderneming die, voor rekening van de verzekeringsonderneming, alle of een deel van de beleggingen van deze verzekeringsonderneming beheert, houdt de Lid-Staat van herkomst voor de toepassing van de regels en beginselen van dit artikel rekening met de onderliggende activa in het bezit van de dochteronderneming; hij mag dezelfde behandeling toepassen op de door andere dochterondernemingen gehouden activa;
- v)
het percentage van de tegenover de technische voorzieningen te stellen activa die voor niet-liquide beleggingen zijn aangewend, dient tot een voorzichtig niveau te worden beperkt;
- vi)
wanneer de activa ten dele bestaan uit leningen aan of obligaties uitgegeven door bepaalde kredietinstellingen, mag de Lid-Staat van herkomst bij de toepassing van de in dit artikel vervatte regels en beginselen rekening houden met de door deze kredietinstellingen gehouden onderliggende activa. Deze behandeling mag slechts worden toegepast voor zover de kredietinstelling haar hoofdkantoor heeft in een Lid-Staat, exclusief in handen is van die Lid-Staat en/of van de lokale overheden van die Lid-Staat, en haar werkzaamheden statutair bestaan in het door haar tussenkomst verstrekken van leningen aan de Staat of de lokale overheden of van door deze Staat of overheden gegarandeerde leningen, dan wel het verstrekken van leningen aan nauw met de Staat of de lokale overheden verbonden instanties.
3.
In het kader van de nadere regels waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden vastgesteld, past de Lid-Staat een strengere behandeling toe op:
- —
leningen die niet voorzien zijn van een bankgarantie, een garantie toegekend door een verzekeringsonderneming, een hypotheek of een andere vorm van zekerheid, dan op leningen die daar wel van zijn voorzien,
- —
icbe's die niet zijn onderworpen aan de coördinatie van Richtlijn 85/611/EEG (1) en andere beleggingsfondsen, dan op icbe's die wel aan die coördinatie zijn onderworpen;
- —
waardepapieren die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, dan op waardepapieren die wel op een gereglementeerde markt worden verhandeld;
- —
obligaties en andere geldmarkt- en kapitaalmarktinstrumenten van andere emittenten dan Staten, regionale of lokale overheden van die Staten of ondernemingen die behoren tot zone A als bedoeld in Richtlijn 89/647/EEG (2), of waarvan de emittenten internationale organisaties zijn waartoe geen Lid-Staat van de Gemeenschap behoort, dan op die zelfde financiële instrumenten uitgegeven door emittenten die wel deze kenmerken vertonen.
4.
De Lid-Staten mogen het maximum van lid 1, onder b), op 40 % stellen voor bepaalde obligaties die zijn uitgegeven door een kredietinstelling die haar hoofdkantoor in een Lid-Staat heeft en krachtens de wet onderworpen is aan bijzonder overheidstoezicht ter bescherming van de houders van deze obligaties. Meer bepaald moeten de bedragen die uit de emissie van deze obligaties worden verkregen overeenkomstig de wet worden belegd in activa die gedurende de gehele looptijd van deze obligaties voldoende dekking bieden voor de daaruit voortvloeiende verplichtingen en die bij voorrang bestemd worden voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente in geval de emittent ophoudt te betalen.
5.
De Lid-Staten mogen van verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij beleggingen in bepaalde categorieën van activa verrichten.
6.
Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan de Lid-Staat van herkomst bij een naar behoren met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de verzekeringsonderneming gedurende een bepaalde periode afwijkingen toestaan op de regels van lid 1, onder a) tot en met e), mits artikel 20 in acht wordt genomen.
Voetnoten
Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB nr. L 375 van 31.12.1985, blz. 3). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 88/220/EEG (PB nr. L 100 van 19.4.1988, blz. 31).
Richtlijn 89/647/EEG van de Raad van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen (PB nr. L 386 van 30.12.1989, blz. 14).