Hof Arnhem-Leeuwarden, 25-11-2014, nr. 200.156.207/02
ECLI:NL:GHARL:2014:9195, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
25-11-2014
- Magistraten
Mrs. M.P. den Hollander, A.R. van der Winkel, I.A. Vermeulen
- Zaaknummer
200.156.207/02
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:9195, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑11‑2014
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2229, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 25‑11‑2014
Mrs. M.P. den Hollander, A.R. van der Winkel, I.A. Vermeulen
Partij(en)
beschikking van 25 november 2014 in het incident ter zake de uitvoerbaarheid bij voorraad connex aan het hoger beroep
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L. van Leer, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.N. Maris, kantoorhoudend te Zwolle.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het beroepschrift, ingekomen op 16 september 2014;
- —
een brief met bijlagen van mr. Van Leer van 25 september 2014, ingekomen op 26 september 2014;
- —
het verweerschrift, ingekomen per fax op 13 oktober 2014 en per gewone post op 14 oktober 2014;
- —
een journaalbericht met bijlagen van mr. Van Leer van 13 oktober 2014, ingekomen op 14 oktober 2014 en;
- —
een journaalbericht met bijlage van mr. Van Leer van 13 november 2014, ingekomen op 14 november 2014.
1.2
De mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 18 november 2014. De vrouw en haar advocaat zijn daarbij verschenen. De man en zijn advocaat zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1
Partijen zijn op [trouwdatum] 1992 te [trouwplaats] met elkaar gehuwd.
2.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 17 augustus 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk is ontbonden.
2.3
De kinderen van partijen zijn [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007 (verder te noemen: [minderjarige 1]) en [minderjarige 2], geboren in de gemeente [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001 (verder te noemen: [minderjarige 2]).
2.4
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man een bedrag van € 144,- per kind per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Verder is in die beschikking opgenomen de tussen partijen getroffen regeling in het aan die beschikking gehecht convenant.
2.5
In de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 23 juli 2014 is — uitvoerbaar bij voorraad en onder afwijzing van het meer of anders verzochte — de voormelde kinderbijdrage gewijzigd en bepaald op € 495,- per maand met ingang van 20 januari 2014 en is de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie bepaald op € 809,- per maand met ingang van 20 januari 2014.
2.6
De man is in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking. Hij heeft daarbij onder meer verzocht te bepalen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking voorlopig wordt geschorst totdat een nieuwe beslissing is gegeven.
3. De motivering van de beslissing
3.1
Aan de orde is thans alleen het verzoek van de man om de schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank te bevelen, totdat er in de bodemprocedure is beslist.
3.2
Ingevolge artikel 360 lid 2, tweede volzin, Rv kan, niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg, de hogere rechter schorsing van de werking bevelen.
3.3
Het hof overweegt dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is deze te executeren, ook indien tegen die beschikking hoger beroep is ingesteld.
3.4
Bij de beoordeling van de vraag of in een voorkomend geval, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, gelden volgens vaste rechtspraak de volgende maatstaven (vgl. HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008 :BC5012):
- —
de verzoeker dient belang te hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
- —
bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen dient te worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen; en
- —
bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het hoger beroep in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.5
Voor schorsing van de tenuitvoerlegging zal in het bijzonder aanleiding kunnen bestaan indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om — in afwachting van de uitslag van het hoger beroep — tot tenuitvoerlegging van voormelde beschikking over te gaan. Dat zal met name het geval kunnen zijn indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.6
In het onderhavige geval heeft de man ter onderbouwing van zijn schorsingsverzoek onder meer aangevoerd dat de in de bestreden beschikking opgelegde onderhoudsverplichtingen niet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Het hof overweegt dat een inhoudelijke beoordeling van de onderhoudsverplichtingen in de bodemprocedure zal plaatsvinden. Van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de zin als hier bedoeld is naar het oordeel van het hof niet gebleken, voor zover al gesteld. Voorts dient, zoals hiervoor is opgemerkt, de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing te blijven. Dat de man zijn spaargeld heeft moeten aanspreken om achterstallige onderhoudsbijdragen te voldoen, is op zichzelf geen reden om het schorsingsverzoek toe te wijzen. Van een financiële noodsituatie aan de zijde van de man als gevolg van na de beschikking gebleken feiten en omstandigheden is het hof niet of althans onvoldoende gebleken. Door niet ter zitting te verschijnen heeft de mart in dit verband het hof de mogelijkheid onthouden om hem op dit punt te bevragen, hetgeen voor zijn risico moet blijven. De vrouw heeft er in dit verband voorts (onbetwist) op gewezen dat de man kennelijk in zijn uitgavenpatroon geen rekening heeft gehouden met een mogelijke verhoging van de alimentatie, maar dat wel had kunnen doen. Met de vrouw is het hof van oordeel dat een en ander geen aanleiding vormt voor toewijzing van het schorsingsverzoek.
3.7
Voorts heeft de man gewezen op restitutierisico ter onderbouwing van zijn schorsingsverzoek. Het hof overweegt dat ter zitting vast is komen te staan dat de man de in de bestreden beschikking bepaalde onderhoudsbijdragen volledig heeft voldaan en dat de vrouw die onderhoudsbijdragen (grotendeels) heeft uitgegeven aan levensonderhoud voor de kinderen en voor zichzelf. Het hof is in het licht van voornoemde maatstaven niet gebleken dat de door de man betaalde onderhoudsbijdragen de behoefte van de vrouw en de kinderen overstijgen of dat sprake is van een buitensporig uitgavenpatroon aan de zijde van de vrouw. Na afweging van betrokken belangen vormt het restitutierisico, in het licht van de overige beschikbare gegevens, daarom geen reden voor toewijzing van het schorsingsverzoek. Dat de vrouw het LBIO heeft ingeschakeld voor inning van achterstallige termijnen maakt dat niet anders.
3.8
Aangezien ook overigens niets is gesteld of gebleken wat tot een andere beslissing kan leiden, zal het hof het schorsingsverzoek afwijzen.
4. De Beslissing
Het gerechtshof:
wijst het schorsingsverzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. A.R. van der Winkel en mr. I.A. Vermeulen en is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2014 in bijzijn van de griffier.