Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/1210
Hawalabankieren: uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener.
HR 10-11-2020, ECLI:NL:HR:2020:1753
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10 november 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M.T. Boerlage
- Zaaknummer
18/04416
- Conclusie
A-G mr. F.W. Bleichrodt
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1753, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑11‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:725, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑08‑2019
- Wetingang
Essentie
Het oordeel dat het hawalabankieren in de onderhavige zaak kan worden begrepen als het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener als bedoeld in art. 2:3a lid 1 Wft is niet onjuist.
Samenvatting
Van het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener als bedoeld in art 2:3a lid 1 Wft is o.a. sprake als de verdachte zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten bestaande uit het uitvoeren van geldtransfers waarbij geldbedragen worden overgemaakt en/of geldmiddelen worden ontvangen en beschikbaar gesteld zoals bedoeld in art. 4 Richtlijn 2007/64/EG. Voor het verrichten van een betaaldienst ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.