CBb, 31-01-2014, nr. AWB 12/455
ECLI:NL:CBB:2014:133
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
31-01-2014
- Zaaknummer
AWB 12/455
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2014:133, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 31‑01‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Uitspraak 31‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Last onder dwangsom terecht opgelegd wegens het verrichten van taxivervoer zonder vergunning.
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Zaaknummer: 12/455
14913
Uitspraak van de meervoudige kamer van 31 januari 2014 in de zaak tussen
[naam], appellant
(gemachtigde: mr. S. Guman),
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigde: mr. M.B. Gschwind).
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder appellant de last op gelegd dat hij zich dient te onthouden van overtreding van artikel 76, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000) en voorts dat bij elke geconstateerde overtreding een dwangsom zal worden verbeurd van € 3.500,- met een maximum van € 35.000,-
Bij besluit van 27 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2013.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het College heeft op 17 oktober 2013 het onderzoek heropend, de zaak naar de meervoudige kamer verwezen en voorts iedere beslissing aangehouden.
Verweerder heeft op 10 december 2013 aanvullende documenten toegezonden.
Partijen hebben desgevraagd schriftelijk toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Het College heeft het onderzoek vervolgens op 20 januari 2014 gesloten.
Overwegingen
1.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000) is het verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe door Onze Minister verleende vergunning.
Ingevolge artikel 93 van de Wp 2000 is verweerder bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
In de Beleidsregels last onder dwangsom personenvervoer over de weg (Stcrt. 27 december 2005, nr. 251, p. 42, hierna: Beleidsregels) is in artikel 1, eerste lid bepaald dat een last onder dwangsom wordt opgelegd na constatering van een overtreding van een in de bijlage bij deze beleidsregels genoemde bepaling van de Wet personenvervoer 2000 of van het Besluit personenvervoer 2000.
De bijlage bij artikel 1 van de Beleidsregels bepaalt, onder meer, dat als de overtreding bestaat uit het verrichten van taxivervoer zonder een daartoe verleende vergunning, in welk geval sprake is van overtreding van artikel 4, tweede lid van de Wp 2000, (thans artikel 76, eerste lid van de Wp 2000) de hoogte van de dwangsom per overtreding € 10.000,- bedraagt en de maximumhoogte van de verbeurde dwangsombedragen € 200.000,- is.
2 .
Het College neemt bij de beoordeling van het geschil de volgende feiten als vaststaand aan. Op 6 oktober 2011 heeft de politie Amsterdam/Amstelland in samenwerking met de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat een snordersactie in burger gehouden met als doel om illegale taxichauffeurs, ook wel snorders genoemd, aan te pakken. Appellant is op die dag door twee agenten aangehouden en verhoord vanwege het verrichten van taxivervoer zonder de daarvoor vereiste vergunning.
3 .
In het door twee hoofdagenten (verbalisanten) op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding is – samengevat weergegeven – vermeld dat:
- -
de bestuurder van een personenauto met kenteken […] oogcontact zocht, dat hij verbalisanten wenkte met zijn hand en dat hij zijn voertuig stopte langs de kant van de weg. Dit gaf verbalisanten het gevoel dat zij uitgenodigd werden om bij hem in zijn auto te stappen;
- -
de bestuurder bij het instappen meteen vroeg: “waar heen?”;
- -
terwijl verbalisanten het voertuig verlieten, de bestuurder € 2,50 vroeg.
In het op ambtsbelofte opgemaakte procesverbaal van het verhoor van appellant is vermeld dat appellant – samengevat weergegeven – heeft verklaard dat:
- -
hij veel geldproblemen heeft en wat extra geld wilde verdienen;
- -
hij twee meisjes heeft weggebracht en ze vervolgens heeft gevraagd € 2,50 te betalen;
- -
hij nog niet eerder als snorder heeft gereden;
- -
hij vandaag als snorder reed vanwege rekeningen die betaald moeten worden;
- -
hij een vergunning voor het verrichten van taxivervoer wilde aanvragen maar daarvan heeft afgezien omdat bleek dat zijn Nederlands onvoldoende is en hij daarvoor eerst een opleiding zou moeten volgen.
4.
Appellant heeft ter zitting – vanwege het feit dat hij inmiddels strafrechtelijk is veroordeeld – alsnog erkend dat hij taxivervoer zonder vergunning heeft verricht. Die overtreding geeft verweerder de bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen.
5.
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het College overweegt dat slechts onder bijzondere omstandigheden van verweerder mag worden verlangd dat wordt afgezien van zijn bevoegdheid handhavend op te treden.
Appellant heeft ter zitting aangegeven dat hij als gevolg van de last onder dwangsom als snorder geregistreerd staat, hetgeen hij niet wenselijk vindt. Hij ervaart daardoor druk omdat hij door de registratie eerder door de politie gecontroleerd kan worden. Ook is hij bang dat hij het risico loopt reeds de dwangsom te verbeuren indien hij bijvoorbeeld een familielid vervoert. Het College ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen. Dat appellant enige druk ervaart van de opgelegde last onder dwangsom is inherent aan deze handhavingsmaatregel die de naleving van geldende regels en voorkoming van nieuwe overtredingen beoogt. Appellant behoeft verbeurte van de dwangsom niet te vrezen indien hij geen snordersactiviteiten meer ontplooit.
6.
Nu appellant verder geen gronden (meer) heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, mr. B. Verwayen enmr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. N.W.A. Verrijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2014.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. N.W.A. Verrijt