Einde inhoudsopgave
Algemeen militair ambtenarenreglement
Artikel 124 Bijzondere uitkering ter zake van derving van inkomsten uit arbeid
Geldend
Geldend vanaf 23-05-2003. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-06-2001
- Bronpublicatie:
28-04-2003, Stb. 2003, 209 (uitgifte: 01-01-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-05-2003, terugwerkend tot: 01-06-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-04-2003, Stb. 2003, 209 (uitgifte: 01-01-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De niet in werkelijke dienst verblijvende militair en de gewezen militair, die verplicht tot het reserve-personeel behoort onderscheidenlijk laatstelijk heeft behoord, hebben, indien zij ten gevolge van een ziekte of een gebrek, verband houdende met de uitoefening van de dienst, tijdelijk niet in staat zijn:
- a.
de inkomsten te verwerven die zij uit hoofde van hun beroep of bedrijf gemiddeld verdienden of zouden kunnen verdienen, dan wel
- b.
de inkomsten te verwerven die zij — zo de inkomsten, bedoeld onder a, niet kunnen worden vastgesteld — zouden kunnen verdienen met arbeid die voor hun krachten en bekwaamheid is berekend
naar regels bij ministeriële regeling te stellen, aanspraak op een uitkering zolang zij in vorenbedoelde omstandigheden verkeren, maar ten hoogste gedurende twee jaren. Deze aanspraak bestaat niet indien ter zake uit anderen hoofde aanspraak bestaat op inkomsten, waarvan het totale bedrag gelijk is aan of hoger is dan dat van de inkomsten, bedoeld onder a of b.
2.
Het bedrag van de uitkering is gelijk aan het verschil tussen de inkomsten, bedoeld in het vorige lid onder a of b, en de inkomsten waarop de belanghebbende uit anderen hoofde aanspraak heeft of aanspraak had kunnen maken gedurende de tijd waarin hij verkeert in de omstandigheid, bedoeld in dat lid. De uitkering wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen.
3.
Voor de toepassing van de vorige leden worden als inkomsten waarop de belanghebbende uit anderen hoofde aanspraak kan maken, aangemerkt:
- a.
uitkeringen op grond van artikel 123;
- b.
inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf;
- c.
uitkeringen krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Stb. 1972, 313) of krachtens enige sociale verzekeringswet;
- d.
uitkeringen wegens een particuliere verzekering ter zake van de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid;
- e.
inkomsten ingevolge de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen met uitzondering van een bedrag, gelijk aan dat van het invaliditeitspensioen, alsmede van de bijzondere invaliditeitsverhoging ingevolge die bepalingen.
4.
Onze Minister kan in naar zijn oordeel bijzondere gevallen:
- a.
de termijn van twee jaren, genoemd in het eerste lid, verlengen;
- b.
op de uitkering een suppletie verlenen.