HR, 08-02-2013, nr. 12/05346
ECLI:NL:HR:2013:BY8591
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-02-2013
- Zaaknummer
12/05346
- LJN
BY8591
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY8591, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY8591
ECLI:NL:PHR:2013:BY8591, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY8591
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2013
8 februari 2013
Eerste Kamer
12/05346
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 418987/FT RK 12-1197 van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 juni 2012;
b. het arrest in de zaak 200.109.045/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal L. Timmerman strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann, als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 8 februari 2013.
Conclusie 21‑12‑2012
12/05346
Mr. L. Timmerman
Parket: 21 december 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie
Bij verzoekschrift van 7 mei 2012 heeft [verzoeker] om toepassing van de schuldsaneringsregeling gevraagd. Bij vonnis van 25 juni 2012 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het verzoek afgewezen. Het vonnis ontbreekt tussen de in cassatie gefourneerde stukken. Het hof 's-Gravenhage heeft het vonnis bij arrest van 13 november 2012 bekrachtigd. [Verzoeker] is hiervan bij verzoekschrift van 20 november 2012 tijdig - binnen de in art. 292 lid 6 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen - in beroep gekomen. In cassatie klaagt [verzoeker] over 's hofs oordeel dat hij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van een belangrijk deel van zijn schulden. De onderdelen gaan uit van een onjuiste lezing van het arrest alsmede van een onjuist begrip van de vereiste goede trouw. Het hof heeft terecht geoordeeld - in mijn woorden - dat schulden niet van "kleur" verschieten (van "niet-te-goeder-trouw" naar "te-goeder-trouw"), in het geval dat CJIB-schulden door een derde aan het CJIB worden voldaan waarbij een nieuwe schuld aan die derde ontstaat. Met name onderdeel II miskent dat de grond waarin die nieuwe schuld wortelt, geen andere is dan die waarin de CJIB-schulden ontstonden. Onderdeel III miskent dat [verzoeker] naar het oordeel van het hof juist niet "buiten zijn schuld in een uitzichtloze financiële positie" is geraakt. De omstandigheden die door de onderdelen worden aangevoerd, nopen - voor zover ze al hout snijden - niet tot een ander oordeel.
Ik concludeer tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G