Procestaal: Fins.
HvJ EU, 04-10-2012, nr. C-22/11
ECLI:EU:C:2012:604
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
04-10-2012
- Magistraten
K. Lenaerts, J. Malenovský, E. Juhász, T. von Danwitz, D. Šváby
- Zaaknummer
C-22/11
- Conclusie
Y. Bot
- LJN
BY0914
- Roepnaam
Finnair/Lassooy
- Vakgebied(en)
Goederenrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:604, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 04‑10‑2012
ECLI:EU:C:2012:223, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑04‑2012
Uitspraak 04‑10‑2012
K. Lenaerts, J. Malenovský, E. Juhász, T. von Danwitz, D. Šváby
Partij(en)
In zaak C-22/11*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Korkein oikeus (Finland) bij beslissing van 13 januari 2011, ingekomen bij het Hof op 17 januari 2011, in de procedure
Finnair Oyj
tegen
Timy Lassooy,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Malenovský, E. Juhász, T. von Danwitz en D. Šváby (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: C. Strömholm, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 maart 2012,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Finnair Oyj, vertegenwoordigd door T. Väätäinen, asianajaja,
- —
Lassooy, vertegenwoordigd door M. Wilska, kuluttaja-asiamies, P. Hannula en J. Suurla, lakimiehet,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en M. Perrot als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello, avvocato dello Stato,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Koskinen en K. Simonsson als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 april 2012,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2, sub j, 4 en 5 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de luchtvaartmaatschappij Finnair Oyj (hierna: ‘Finnair’) en T. Lassooy naar aanleiding van de weigering van [Finnair] om hem te compenseren voor de instapweigering voor een vlucht tussen Barcelona (Spanje) en Helsinki (Finland) op 30 juli 2006.
Toepasselijke bepalingen
Verordening (EEG) nr. 295/91
3
Verordening (EEG) nr. 295/91 van de Raad van 4 februari 1991 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor compensatie bij instapweigering in het geregeld luchtvervoer (PB L 36, blz. 5), die tot 16 februari 2005 van kracht was, bepaalde in artikel 1:
‘Deze verordening stelt gemeenschappelijke minimumregels vast die van toepassing zijn wanneer aan passagiers de toegang wordt geweigerd tot een overboekte geregelde vlucht waarvoor zij in het bezit zijn van een geldig vervoerbiljet waarbij bevestiging van boeking heeft plaatsgevonden en die vertrekt van een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchthaven waarop het [EG-]Verdrag van toepassing is, ongeacht de Staat waar de luchtvaartmaatschappij gevestigd is, de nationaliteit van de passagier en de plaats van bestemming.’
Verordening nr. 261/2004
4
De punten 1, 3, 4, 9, 10, 14 en 15 van de considerans van verordening nr. 261/2004 luiden:
- ‘(1)
Het optreden van de Gemeenschap [op het gebied van luchtvervoer] moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.
[…]
- (3)
Hoewel [verordening nr. 295/91] een minimum aan bescherming voor de passagiers heeft gecreëerd, blijft het aantal passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd te hoog, evenals het aantal passagiers dat wordt getroffen door annuleringen zonder voorafgaande waarschuwing en door langdurige vertragingen.
- (4)
De Gemeenschap dient derhalve de bij die verordening vastgestelde beschermingsnormen te verhogen, teneinde de rechten van de passagier uit te breiden en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen onder geharmoniseerde voorwaarden hun bedrijf uitoefenen op een geliberaliseerde markt.
[…]
- (9)
Het aantal passagiers aan wie [tegen hun wil] de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, dient omlaag te worden gebracht door de luchtvaartmaatschappijen te verplichten de mensen te vragen vrijwillig hun boekingen op te geven in ruil voor voordelen in plaats van passagiers de toegang tot een vlucht te weigeren, en door volledige compensatie voor degenen aan wie uiteindelijk tegen hun wil de toegang tot de vlucht wordt geweigerd.
- (10)
Passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht is geweigerd, moeten hun reis kunnen annuleren onder terugbetaling van hun ticket, dan wel onder bevredigende voorwaarden kunnen voortzetten, en moeten tijdens het wachten op een latere vlucht voldoende worden verzorgd.
[…]
- (14)
Evenals in het kader van het Verdrag van Montreal dienen de verplichtingen die worden opgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen die de vluchten uitvoeren, te worden beperkt of uitgesloten in gevallen waarin een gebeurtenis het gevolg is van buitengewone omstandigheden die zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Dergelijke omstandigheden kunnen zich met name voordoen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
- (15)
Er dient te worden geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de[ze] vertragingen of annuleringen te voorkomen.’
5
Artikel 2 van verordening nr. 261/2004, ‘Definities’, bepaalt:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
- j)
‘instapweigering’: weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten;
[…]’
6
Lid 2 van artikel 3 van die verordening, met als titel ‘Werkingssfeer’, bepaalt:
‘Lid 1 is van toepassing op voorwaarde dat de passagiers:
- a)
een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich — behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 — bij de incheckbalie melden:
- —
zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau schriftelijk (waaronder via elektronische weg) is aangegeven,
of, indien er geen tijd wordt aangegeven,
- —
uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd; of
[…]’
7
Artikel 4 van diezelfde verordening, met als opschrift ‘Instapweigering’, luidt als volgt:
- ‘1.
Wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs instapweigering voor een vlucht kan verwachten, vraagt zij eerst of er vrijwilligers zijn die hun boekingen willen opgeven in ruil voor bepaalde voordelen, onder voorwaarden die moeten worden overeengekomen tussen de betrokken passagier en de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Vrijwilligers krijgen bijstand overeenkomstig artikel 8, en deze is aanvullend op bij de in dit lid bedoelde voordelen.
- 2.
Indien het aantal vrijwilligers dat zich aanbiedt niet voldoende is om de resterende passagiers met boeking te laten meevliegen op de vlucht, kan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert passagiers tegen hun wil de toegang tot de vlucht weigeren.
- 3.
Indien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, compenseert de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hen onmiddellijk overeenkomstig artikel 7, en biedt zij hun bijstand overeenkomstig de artikelen 8 en 9.’
8
Artikel 5 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift ‘Annulering’, bepaalt in lid 3:
‘Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.’
9
Artikel 7 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift ‘Recht op compensatie’, bepaalt in lid 1:
- ‘1.
Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:
[…]
- b)
400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;
[…]’
10
De artikelen 8 en 9 van die verordening, gelezen in samenhang met artikel 4 daarvan, voorzien in een recht op terugbetaling of een alternatief reisplan en een recht op verzorging voor passagiers die niet aan boord zijn mogen gaan.
11
Artikel 13 van die verordening, ‘Recht op schadevergoeding’, bepaalt:
‘In gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert compensatie betaalt of aan de overige verplichtingen voldoet die krachtens deze verordening op haar rusten, mag geen enkele bepaling van deze verordening worden uitgelegd als een beperking van het recht om volgens het geldend [nationaal] recht compensatie te verlangen van enige persoon, inclusief derden. Deze verordening beperkt met name geenszins het recht van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert om terugbetaling te eisen van een touroperator of enige andere persoon waarmee de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft. Ook mag geen enkele bepaling van deze verordening worden uitgelegd als een beperking van het recht van een touroperator of een andere derde partij dan een passagier met wie een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een overeenkomst heeft, om volgens de relevante rechtsregels, terugbetaling of compensatie te verlangen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12
Naar aanleiding van een staking van het personeel van de luchthaven van Barcelona op 28 juli 2006 moest de door Finnair uit te voeren lijnvlucht Barcelona-Helsinki van 11.40 uur worden geannuleerd. Finnair besloot om de latere vluchten te reorganiseren, zodat de passagiers van die vlucht niet al te lang hoefden te wachten.
13
De passagiers van deze vlucht zijn zo naar Helsinki (Finland) gebracht met de vlucht van hetzelfde uur van een dag later, 29 juli 2006, en met een speciaal daartoe gecharterde andere vlucht van diezelfde dag om 21.40 uur. Ten gevolge van deze reorganisatie hebben een aantal van de passagiers die een ticket voor de vlucht van 29 juli 2006 om 11.40 uur hadden gekocht, tot 30 juli 2006 moeten wachten om naar Helsinki terug te keren met de lijnvlucht van 11.40 uur of met een speciaal voor die gelegenheid gecharterde vlucht van 21.40 uur. Ook zijn enkele passagiers die hun ticket voor de vlucht van 30 juli 2006 om 11.40 uur hadden gekocht en zich naar behoren voor het instappen hadden gemeld, zoals Lassooy, met de speciale vlucht van diezelfde dag om 21.40 uur naar Helsinki gebracht.
14
Van mening dat Finnair hem zonder geldige reden het instappen had geweigerd in de zin van artikel 4 van verordening nr. 261/2004, heeft Lassooy beroep ingesteld bij de Helsingin käräjäoikeus (rechtbank van eerste aanleg te Helsinki) teneinde Finnair te doen veroordelen om hem de in artikel 7, lid 1, sub b, van die verordening bedoelde compensatie te betalen. Bij vonnis van 19 december 2008 heeft deze rechter zijn verzoek om compensatie afgewezen op grond dat genoemde verordening slechts voorzag in compensatie wegens instapweigeringen die verband hielden met overboekingen om economische redenen. Deze rechterlijke instantie heeft geoordeeld dat bedoeld artikel 4 op het onderhavige geval niet van toepassing was, aangezien de luchtvaartmaatschappij haar vluchten had gereorganiseerd wegens een staking in de luchthaven van Barcelona, een buitengewone omstandigheid in verband waarmee Finnair alle van haar te verwachten maatregelen had genomen.
15
Bij arrest van 31 augustus 2009 heeft de Helsingin hovioikeus (appelrechter te Helsinki) het vonnis van de Helsingin käräjäoikeus vernietigd en Finnair veroordeeld om Lassooy 400 EUR te betalen. Daarbij heeft de appelrechter geoordeeld dat verordening nr. 261/2004 niet enkel op gevallen van overboeking, maar ook op bepaalde gevallen van instapweigering om operationele redenen van toepassing is en dus uitsluit dat de luchtvaartmaatschappij van haar compensatieverplichting kan worden bevrijd om redenen die verband houden met een staking.
16
In het kader van de door Finnair ingestelde hogere voorziening heeft de Korkein oikeus (hooggerechtshof) haar twijfels geuit over de strekking van de verplichting tot compensatie van passagiers die zijn geconfronteerd met een ‘instapweigering’ in de zin van artikel 4 van verordening nr. 261/2004, de gronden die een ‘instapweigering’ kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 2, sub j, van deze verordening en de mogelijkheid voor een luchtvaartmaatschappij om zich op de in artikel 5, lid 3, van deze verordening bedoelde buitengewone omstandigheden te beroepen voor vluchten die volgen op die welke wegens dergelijke omstandigheden zijn geannuleerd.
17
In deze omstandigheden heeft de Korkein oikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:
- ‘1)
Dient [verordening nr. 261/2004] en in het bijzonder artikel 4 daarvan aldus te worden uitgelegd dat de toepassing daarvan beperkt is tot instapweigeringen die het gevolg zijn van overboekingen door luchtvaartmaatschappijen om economische redenen, of is deze verordening ook van toepassing op instapweigeringen om andere redenen, zoals operationele redenen?
- 2)
Dient […] artikel 2, sub j, van [verordening nr. 261/2004] aldus te worden uitgelegd dat de daarin bedoelde redelijke gronden uitsluitend factoren omvatten die betrekking hebben op de passagiers, of kunnen ook andere gronden instapweigering rechtvaardigen? Indien deze verordening aldus moet worden opgevat dat een instapweigering eveneens kan worden gerechtvaardigd door andere gronden dan die welke verband houden met passagiers, moet de verordening dan aldus worden uitgelegd dat ook een reorganisatie van vluchten ten gevolge van de in de punten 14 en 15 van de considerans van de verordening bedoelde buitengewone omstandigheden deze instapweigering kan rechtvaardigen?
- 3)
Dient [verordening nr. 261/2004] aldus te worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij zich niet alleen jegens de passagiers van de wegens buitengewone omstandigheden geannuleerde vlucht, maar ook jegens de passagiers van latere vluchten kan bevrijden van haar aansprakelijkheid krachtens artikel 5, lid 3, daarvan, wanneer zij de negatieve gevolgen van de buitengewone omstandigheden — zoals een staking — tracht te verdelen over een groep passagiers die groter is dan de groep passagiers van de geannuleerde vlucht, door de latere vluchten zo te reorganiseren dat voor geen enkele passagier de reis buitensporig wordt vertraagd? Anders gezegd, kan een luchtvaartmaatschappij zich ook op buitengewone omstandigheden beroepen jegens een passagier van een latere vlucht waarop deze omstandigheden geen directe invloed hebben gehad? Maakt het in dit verband enig verschil of de reisstatus en het recht op compensatie van de passagier worden beoordeeld uit het oogpunt van artikel 4 van de verordening, betreffende instapweigering, of uit het oogpunt van artikel 5, betreffende vluchtannulering?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
De eerste vraag
18
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip ‘instapweigering’ in de zin van de artikelen 2, sub j, en 4, van verordening nr. 261/2004 aldus dient te worden uitgelegd dat het enkel doelt op instapweigeringen die het gevolg zijn van overboekingen, dan wel of het ook geldt voor instapweigeringen om andere redenen, zoals operationele redenen.
19
Vastgesteld moet worden dat de bewoordingen van artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004, waarin het begrip ‘instapweigering’ is omschreven, een dergelijke weigering niet relateren aan een door de betrokken luchtvaartmaatschappij om economische redenen gecreëerde ‘overboeking’ van de betrokken vlucht.
20
Wat de context van deze bepaling en de doelstellingen betreft van de regeling waarin zij is opgenomen, blijkt niet enkel uit de punten 3, 4, 9 en 10 van de considerans van verordening nr. 261/2004, maar eveneens uit de voorbereidende stukken ervan en met name uit het op 21 december 2001 door de Europese Commissie ingediende voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten [COM(2001) 784 final], dat de Uniewetgever deze verordening heeft vastgesteld om het destijds te hoge aantal passagiers die tegen hun wil niet aan boord mochten gaan, te verminderen door de leemten op te vullen in verordening nr. 295/91, die overeenkomstig artikel 1 ervan enkel gemeenschappelijke minimumregels vaststelde voor passagiers die niet aan boord mochten gaan van een overboekte lijnvlucht.
21
Tegen deze achtergrond heeft de Uniewetgever met artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 in de omschrijving van ‘instapweigering’ elke verwijzing weggelaten naar de reden waarom een luchtvaartmaatschappij een passagier niet aan boord laat gaan.
22
Daarmee heeft de Uniewetgever de draagwijdte van die omschrijving verruimd tot meer dan alleen maar het voorheen in artikel 1 van verordening nr. 295/91 bedoelde geval van instapweigering wegens overboeking en daaraan een ruime strekking gegeven zodat het begrip thans geldt voor alle gevallen waarin een luchtvaartmaatschappij weigert een passagier te vervoeren.
23
Deze uitlegging vindt steun in de vaststelling dat de beperking van de strekking van het begrip ‘instapweigering’ tot de gevallen van overboeking in de praktijk de aan passagiers krachtens verordening nr. 261/2004 geboden bescherming aanzienlijk zou verminderen en bijgevolg zou ingaan tegen de in punt 1 van de considerans van die verordening vermelde doelstelling ervan, die erin bestaat de passagiers een hoog beschermingsniveau te bieden, wat grond oplevert voor een ruime uitlegging van hun rechten (zie in die zin arresten Hof van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C-344/04, Jurispr. blz. I-403, punt 69, en 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C-549/07, Jurispr. blz. I-11061, punt 18).
24
Zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft de zienswijze dat enkel de gevallen van overboeking onder het begrip ‘instapweigering’ vallen, tot gevolg dat passagiers zoals verzoeker in het hoofdgeding, die zich in een niet aan hen toerekenbare situatie zoals overboeking om economische redenen bevinden, elke vorm van bescherming verliezen doordat hun de mogelijkheid wordt ontnomen om zich te beroepen op artikel 4 van verordening nr. 261/2004, waarvan lid 3 verwijst naar de bepalingen van deze verordening inzake de rechten op compensatie, terugbetaling of een alternatieve vlucht en verzorging, zoals bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van die verordening.
25
Bijgevolg moet de omstandigheid dat een luchtvaartmaatschappij ten gevolge van de reorganisatie van de door haar gecharterde vluchten een passagier niet heeft laten instappen die zich had gemeld onder de in artikel 3, lid 2, van verordening nr. 261/2004 vastgestelde voorwaarden, als ‘instapweigering’ in de zin van artikel 2, sub j, van deze verordening worden aangemerkt.
26
Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat het begrip ‘instapweigering’ in de zin van de artikelen 2, sub j, en 4, van verordening nr. 261/2004 aldus dient te worden uitgelegd dat het niet enkel betrekking heeft op instapweigeringen die het gevolg zijn van overboekingen, maar ook op instapweigeringen om andere redenen, zoals operationele redenen.
De tweede en de derde vraag
27
Met zijn tweede en derde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of ‘buitengewone omstandigheden’ die een luchtvaartmaatschappij ertoe brengen om de op die omstandigheden volgende vluchten te reorganiseren, grond kunnen opleveren om een passagier op een van deze latere vluchten ‘het instappen te weigeren’ en deze vervoerder kunnen bevrijden van zijn verplichting tot compensatie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 van de passagier die hij niet aan boord laat gaan van een van de na deze omstandigheden gecharterde vluchten.
28
In de eerste plaats wenst de verwijzende rechter te vernemen of de kwalificatie als ‘instapweigering’ in de zin van artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 enkel kan worden afgewezen om redenen die verband houden met de passagiers als dusdanig, dan wel of ook redenen die geen verband houden met de passagiers maar wel met het feit dat een vervoerder zijn vluchten wegens ‘buitengewone omstandigheden’ reorganiseert, aan een dergelijke kwalificatie in de weg kunnen staan.
29
In dit verband zij eraan herinnerd dat dit artikel 2, sub j, de kwalificatie als ‘instapweigering’ om twee soorten redenen uitsluit. De eerste soort heeft betrekking op de niet-naleving van de in artikel 3, lid 2, van die verordening vastgestelde voorwaarden door de passagier die zich voor het instappen heeft gemeld. De tweede soort betreft de gevallen waarin deze weigering is gebaseerd op redelijke gronden ‘zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten’.
30
De eerste soort redenen is in het hoofdgeding niet aan de orde. Wat de tweede soort betreft, zij opgemerkt dat geen enkele van de in dat artikel 2, sub j, uitdrukkelijk vermelde redenen in het hoofdgeding relevant is. Door het gebruik van het voegwoord ‘zoals’ heeft de Uniewetgever willen voorzien in een niet-limitatieve lijst van gevallen waarin een instapweigering redelijkerwijze kan worden gerechtvaardigd.
31
Uit een dergelijke formulering kan evenwel niet worden afgeleid dat instapweigeringen om een operationele reden zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, redelijkerwijze gerechtvaardigd zijn.
32
De in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie is namelijk vergelijkbaar met een instapweigering wegens een ‘aanvankelijke’ overboeking, aangezien de luchtvaartmaatschappij verzoekers plaats opnieuw heeft toegewezen, om andere passagiers te vervoeren, en dus zelf een keuze heeft gemaakt uit een aantal te vervoeren passagiers.
33
Deze herverdeling is verricht om te vermijden dat de betrokken passagiers van de wegens buitengewone omstandigheden geannuleerde vluchten niet het slachtoffer zouden worden van al te lange wachttijden. Deze reden is echter niet vergelijkbaar met die welke uitdrukkelijk in artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 zijn vermeld, aangezien zij absoluut niet toerekenbaar is aan de passagier die niet mocht instappen.
34
Het kan niet worden aanvaard dat een luchtvaartmaatschappij de gevallen waarin zij op legitieme gronden mag weigeren een passagier aan boord te laten gaan, aanzienlijk kan uitbreiden met een beroep op het belang van andere passagiers om binnen een redelijke termijn te worden vervoerd. Zo verliest die passagier noodzakelijkerwijze elke bescherming, wat indruist tegen het doel van verordening nr. 261/2004 om passagiers een hoog niveau van bescherming te garanderen door hun rechten ruim uit te leggen.
35
In de tweede plaats wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of een luchtvaartmaatschappij zich kan bevrijden van de krachtens de artikelen 4, lid 3, en 7 van verordening nr. 261/2004 op haar rustende verplichting tot compensatie voor ‘instapweigering’ op grond dat deze weigering voortvloeit uit de reorganisatie van haar vluchten wegens ‘buitengewone omstandigheden’.
36
In dit verband zij erop gewezen dat, anders dan artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, de artikelen 2, sub j, en 4, ervan niet bepalen dat bij een ‘instapweigering’ die verband houdt met ‘buitengewone omstandigheden’ die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen, een luchtvaartmaatschappij wordt bevrijd van haar verplichting tot compensatie van de passagiers die tegen hun wil niet mochten instappen (zie, naar analogie, arrest IATA en ELFAA, reeds aangehaald, punt 37). De Uniewetgever heeft dan ook niet gewild dat die compensatie zou kunnen worden geweigerd om redenen die verband houden met ‘buitengewone omstandigheden’.
37
Voorts blijkt uit punt 15 van de considerans van verordening nr. 261/2004 dat ‘buitengewone omstandigheden’ enkel betrekking kunnen hebben op ‘een specifiek vliegtuig op een specifieke dag’, wat niet het geval is wanneer een passagier niet mag instappen wegens de reorganisatie van vluchten ten gevolge van dergelijke omstandigheden in verband met een eerdere vlucht. Het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ strekt er namelijk toe de verplichtingen van de luchtvaartmaatschappij te beperken en haar er zelfs van te bevrijden, wanneer de betrokken gebeurtenis ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. Zoals de advocaat-generaal in punt 53 van zijn conclusie opmerkt, kan in geen geval worden aangenomen dat een dergelijke vervoerder die een op de datum van een staking van het luchthavenpersoneel geplande vlucht dient te annuleren en nadien zijn latere vluchten reorganiseert, door die staking verplicht was om twee dagen na de annulering van die vlucht een passagier die zich naar behoren voor het instappen heeft gemeld, niet aan boord te laten gaan.
38
Gelet op het uit de vaste rechtspraak van het Hof volgende vereiste van strikte uitlegging van uitzonderingen op bepalingen die rechten verlenen aan passagiers (zie in die zin arrest Wallentin-Hermann, reeds aangehaald, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak), kan dan ook niet worden aanvaard dat de luchtvaartmaatschappij zich kan bevrijden van haar verplichting tot compensatie bij ‘instapweigering’ op grond dat deze weigering voortvloeit uit de reorganisatie van haar vluchten wegens ‘buitengewone omstandigheden’.
39
Voorts zij eraan herinnerd dat volgens artikel 13 van verordening nr. 261/2004 de verplichtingen die de luchtvaartmaatschappijen krachtens deze verordening nakomen, niet afdoen aan de mogelijkheid voor hen om van eenieder die de ‘instapweigering’ heeft veroorzaakt, ook van derden, schadevergoeding te vorderen. Deze schadevergoeding kan de financiële lasten die deze vervoerders als gevolg van deze verplichtingen dragen dus gedeeltelijk of zelfs geheel compenseren (arrest IATA en ELFAA, reeds aangehaald, punt 90).
40
Gelet op een en ander dient op de tweede en de derde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 2, sub j, en 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat ‘buitengewone omstandigheden’ die voor een luchtvaartmaatschappij aanleiding zijn om de op die omstandigheden volgende vluchten te reorganiseren, een ‘instapweigering’ op die latere vluchten niet kunnen rechtvaardigen, en deze vervoerder niet kunnen bevrijden van zijn verplichting tot compensatie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van die verordening van de passagier die hij niet aan boord heeft laten gaan van een van de na bedoelde omstandigheden gecharterde vluchten.
Kosten
41
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Het begrip ‘instapweigering’ in de zin van de artikelen 2, sub j, en 4, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, dient aldus te worden uitgelegd dat het niet enkel betrekking heeft op instapweigeringen die het gevolg zijn van overboekingen, maar ook op instapweigeringen om andere redenen, zoals operationele redenen.
- 2)
De artikelen 2, sub j, en 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moeten aldus worden uitgelegd dat ‘buitengewone omstandigheden’ die voor een luchtvaartmaatschappij aanleiding zijn om de op die omstandigheden volgende vluchten te reorganiseren, een ‘instapweigering’ op die latere vluchten niet kunnen rechtvaardigen, en deze vervoerder niet kunnen bevrijden van zijn verplichting tot compensatie overeenkomstig artikel 4, lid 3, van die verordening van de passagier die hij niet aan boord heeft laten gaan van een van de na bedoelde omstandigheden gecharterde vluchten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑10‑2012
Conclusie 19‑04‑2012
Y. Bot
Partij(en)
Zaak C-22/111.
Finnair Oyj
tegen
Timy Lassooy
[verzoek van het Korkein oikeus (Finland) om een prejudiciële beslissing]
1.
Met de onderhavige prejudiciële verwijzing wordt het Hof verzocht om voor het eerst het begrip ‘instapweigering’ in de zin van artikel 2, sub j, van verordening (EG) nr. 261/20042. uit te leggen. Deze bepaling definieert de instapweigering als de weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich naar behoren voor het instappen hebben gemeld, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten. Wanneer een passagier tegen zijn wil het instappen wordt geweigerd, ontvangt hij ingevolge artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 een forfaitaire compensatie.
2.
Aan de onderhavige zaak ligt een geding ten grondslag tussen de luchtvaartmaatschappij Finnair Oyj3. en T. Lassooy. Laatstgenoemde had een plaats voor de vlucht Barcelona-Helsinki van 30 juli 2006 om 11 u 40 geboekt. Na een staking op de luchthaven van Barcelona (Spanje) op 28 juli 2006, heeft Finnair besloten om haar vluchten voor 28, 29 en 30 juli 2006 te herorganiseren en heeft zij Lassooy het instappen geweigerd. Daarbij liet zij op de vlucht die hij moest nemen, de passagiers plaatsnemen die als gevolg van deze staking niet hadden kunnen instappen op de reguliere vlucht van 29 juli 2006. Lassooy beroept zich nu op artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 en meent dat Finnair hem overeenkomstig deze bepaling compensatie moet betalen.
3.
Het Korkein oikeus (Finse hooggerechtshof) vraag zich dus af of het begrip ‘instapweigering’ in de zin van artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 enkel de instapweigeringen wegens overboeking omvat of dat dit ook andere gevallen omvat, zoals de instapweigeringen wegens herorganisatie van de vluchten als gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.
De verwijzende rechter vraagt zich bovendien af of de kwalificatie van ‘instapweigering’ ook om redenen die geen verband houden met de passagier kan worden uitgesloten, en meer bepaald redenen die verband houden met buitengewone omstandigheden.
5.
In deze conclusie zal ik de redenen uiteenzetten waarom ik van mening ben dat het begrip instapweigering niet alleen gevallen van overboeking omvat, maar ook andere redenen, zoals operationele redenen.
6.
Vervolgens zal ik toelichten waarom mijns inziens de artikelen 2, sub j, en 4 van verordening nr. 261/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat de instapweigering niet redelijkerwijs op grond van buitengewone omstandigheden kan worden gerechtvaardigd, aangezien alleen de weigering om passagiers te laten instappen om redenen die met de individuele situatie van deze passagiers verband houden, tot gevolg kan hebben dat deze weigering van de kwalificatie van ‘instapweigering’ wordt uitgesloten. Ik zal tevens de redenen uiteen zetten waarom ik van oordeel ben dat de artikelen 4, lid 3, en 5, lid 3, van deze verordening aldus moeten worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij zich niet op buitengewone omstandigheden die een vlucht hebben beïnvloed kan beroepen, om bevrijd te zijn van haar verplichting tot compensatie jegens de passagier die zij het instappen op een latere vlucht heeft geweigerd, wanneer zij aan deze weigering de herorganisatie van deze vlucht na buitengewone omstandigheden ten grondslag legt.
7.
Ten slotte zal ik aangeven waarom een dergelijke uitlegging mijns inziens niet in strijd komt met het beginsel van gelijke behandeling.
I — Rechtskader
8.
In punt 1 van de considerans van verordening nr. 261/2004 is aangegeven dat het optreden van de Gemeenschap onder meer moet zijn gericht op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers.
9.
In punt 14 van de considerans van deze verordening is vermeld dat de verplichtingen die worden opgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen die de vluchten uitvoeren, dienen te worden beperkt of uitgesloten in gevallen waarin een gebeurtenis het gevolg is van buitengewone omstandigheden die zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Dergelijke omstandigheden kunnen zich met name voordoen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
10.
Ingevolge artikel 2, sub j, van de verordening wordt verstaan onder ‘‘instapweigering’: de weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor het instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten’.
11.
Artikel 4 van verordening nr. 261/2004 is als volgt verwoord:
- ‘1.
Wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs instapweigering voor een vlucht kan verwachten, vraagt zij eerst of er vrijwilligers zijn die hun boekingen willen opgeven in ruil voor bepaalde voordelen, onder voorwaarden die moeten worden overeengekomen tussen de betrokken passagier en de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Vrijwilligers krijgen bijstand overeenkomstig artikel 8, en deze is aanvullend op bij de in dit lid bedoelde voordelen.
- 2.
Indien het aantal vrijwilligers dat zich aanbiedt niet voldoende is om de resterende passagiers met boeking te laten meevliegen op de vlucht, kan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert passagiers tegen hun wil de toegang tot de vlucht weigeren.
- 3.
Indien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, compenseert de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hen onmiddellijk overeenkomstig artikel 7, en biedt zij hun bijstand overeenkomstig de artikelen 8 en 9.’
12.
Ingevolge artikel 5, lid 3, van deze verordening is een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, niet verplicht de normaliter bij annulering van een vlucht verschuldigde compensatie te betalen indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
13.
Artikel 7, lid 1, sub b, van genoemde verordening, gelezen in samenhang met artikel 4 daarvan, voorziet in een forfaitaire compensatie van 400 EUR voor de passagiers die het instappen is geweigerd voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 kilometer, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 kilometer.
14.
De artikelen 8 en 9 van verordening nr. 261/2004, gelezen in samenhang met artikel 4 daarvan, voorzien in een recht op terugbetaling of een alternatief reisplan, alsook een recht op verzorging voor passagiers die het instappen is geweigerd.
II — Feiten en hoofdgeding
15.
Na een staking van het personeel van de luchthaven van Barcelona op 28 juli 2006 moest de reguliere vlucht Barcelona-Helsinki van 11 u 40 die door Finnair wordt uitgevoerd, worden geannuleerd. Finnair heeft besloten om zijn vluchten te herorganiseren, zodat de passagiers van die vlucht niet het slachtoffer van al te lange wachttijden hoefden te worden.
16.
Deze passagiers zijn met de vlucht van een dag later, op 29 juli 2006, om 11u40 naar Helsinki (Finland) gebracht, en met een vlucht van diezelfde dag om 21 u 40, die speciaal was gecharterd. Deze herorganisatie heeft tot gevolg gehad dat een deel van de passagiers die hun ticket voor de vlucht van 29 juli 2006 om 11 u 40 hadden gekocht, tot 30 juli 2006 hebben moeten wachten om naar Helsinki terug te keren met de reguliere vlucht van 11 u 40 en met een vlucht van 21 u 40 die eveneens speciaal voor die gelegenheid was gecharterd. Sommige passagiers, zoals Lassooy, die hun ticket voor de vlucht van 30 juli 2006 om 11 u 40 hadden gekocht en zich naar behoren voor het instappen hadden gemeld, zijn naar Helsinki teruggekeerd met de speciale vlucht van 21 u 40.
17.
Omdat hij van mening was dat Finnair hem het instappen had geweigerd in de zin van artikel 4 van verordening nr. 261/2004, heeft Lassooy bij het Helsingin käräjäoikeus (kantongerecht van Helsinki) beroep ingesteld, teneinde Finnair te doen veroordelen om hem de in artikel 7, lid 1, sub b, van die verordening voorziene compensatie te betalen.
18.
Bij beslissing van 19 december 2008 heeft de Helsingin käräjäoikeus het door Lassooy ingestelde beroep verworpen op grond dat genoemde verordening niet voorzag in een compensatie voor passagiers wegens een instapweigering die verband hield met een overboeking om economische redenen. Deze rechterlijke instantie was van oordeel dat artikel 4 van verordening nr. 261/2004 niet van toepassing was, omdat er een herorganisatie van de vluchten had plaatsgevonden. Zij oordeelde dat de vlucht van Lassooy was geannuleerd, ook al had de vlucht werkelijk plaatsgevonden.
19.
Lassooy is in hoger beroep gegaan bij de Helsingin hovioikeus (hof van beroep van Helsinki). Bij arrest dat op 31 augustus 2009 is gewezen, heeft dit laatste vastgesteld dat Finnair Lassooy het instappen tegen zijn wil had geweigerd. Het was van oordeel dat de vlucht niet was geannuleerd, aangezien het vliegtuig was opgestegen op het tijdstip dat was genoemd in de boekingsbevestiging van Lassooy en aangezien de identificatiegegevens van de vlucht dezelfde waren als die welke in die boeking waren vermeld. De Helsingin hovioikeus was van oordeel dat zowel uit de tekst van verordening nr. 261/2004 als uit de totstandkomingsgeschiedenis volgde dat de verordening niet alleen van toepassing was op gevallen van overboeking, maar ook op bepaalde gevallen van instapweigering om operationele redenen. Finnair is dus niet van zijn aansprakelijkheid bevrijd om redenen die verband houden met een staking en zij is verplicht om Lassooy compensatie te bepalen overeenkomstig artikel 7 van genoemde verordening. De Helsingin hovioikeus heeft de beslissing van 19 december 2008 vernietigd en Finnair veroordeeld tot het betalen van 400 EUR vermeerderd met rente.
20.
Finnair heeft beroep tot cassatie ingesteld bij het Korkein oikeus. Dit heeft twijfels ten aanzien van de uitlegging die moet worden gegeven aan de bepalingen van verordening nr. 261/2004. Het heeft de behandeling van de zaak dan ook geschorst en het Hof meerdere prejudiciële vragen gesteld.
III — Prejudiciële vragen
21.
Het Korkein oikeus heeft de volgende prejudiciële vragen naar het Hof verwezen:
- ‘1)
Dient verordening […] nr. 261/2004 en in het bijzonder artikel 4 daarvan aldus te worden uitgelegd dat de toepassing daarvan beperkt is tot instapweigeringen die het gevolg zijn van overboekingen door luchtvaartmaatschappijen om commerciële redenen, of is [deze] verordening ook van toepassing op instapweigeringen die voortvloeien uit andere redenen, zoals operationele redenen?
- 2)
Dient [het bepaalde in] artikel 2, sub j, van […] verordening [nr. 261/2004] aldus te worden uitgelegd dat de daarin bedoelde redelijke gronden uitsluitend factoren omvatten die betrekking hebben op de passagiers, of kunnen ook andere gronden instapweigering rechtvaardigen? Indien [deze] verordening aldus moet worden opgevat dat een instapweigering eveneens kan worden gerechtvaardigd door andere gronden dan die welke verband houden met passagiers, moet de verordening dan zodanig worden uitgelegd dat ook een herorganisatie van een vlucht ten gevolge van de in de punten 14 en 15 van de considerans [van genoemde verordening] bedoelde buitengewone omstandigheden een instapweigering kunnen rechtvaardigen?
- 3)
Dient […] verordening [nr. 261/2004] aldus te worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij zich niet alleen jegens de passagiers van de wegens buitengewone omstandigheden geannuleerde vlucht, maar ook jegens de passagiers van latere vluchten kan bevrijden van de aansprakelijkheid krachtens artikel 5, lid 3, [daarvan], wanneer zij getracht heeft om de negatieve gevolgen van de buitengewone omstandigheden — zoals een staking — te verdelen over een groep passagiers die groter is dan de groep passagiers van de geannuleerde latere vluchten, door de latere vluchten zo te reorganiseren dat voor geen enkele passagier de reis buitensporig vertraagd wordt? Anders gezegd, kan een luchtvaartmaatschappij zich ook op buitengewone omstandigheden beroepen jegens een passagier van een latere vlucht waarop de betrokken gebeurtenis geen directe invloed had? Maakt het enig verschil of de reisstatus en het recht op compensatie van de passagier worden beoordeeld in het licht van artikel 4 van […] verordening [nr. 261/2004], betreffende instapweigering, of in het licht van artikel 5, betreffende vluchtannulering?’
IV — Mijn analyse
A — Voorafgaande opmerkingen
22.
Om de verwijzende rechter een duidelijk antwoord te geven, meen ik dat de vragen op de volgende wijze kunnen worden behandeld.
23.
De eerste vraag heeft betrekking op het begrip ‘instapweigering’ in de zin van artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004. Meer bepaald vraagt de verwijzende rechter zich in wezen af of deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat dit begrip enkel de instapweigeringen wegens overboeking omvat of ook andere gevallen, zoals de instapweigering wegens de herorganisatie van vluchten.
24.
De tweede en de derde vraag hangen volgens mij onderling samen. Met deze beide vragen verzoekt de verwijzende rechter het Hof immers om na te gaan welke gevolgen buitengewone omstandigheden hebben voor de regeling van compensatie en bijstand die bij artikel 4 van verordening nr. 261/2004 is ingevoerd.
25.
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, sub j, van deze verordening aldus moet worden uitgelegd dat de kwalificatie van ‘instapweigering’ slechts kan worden uitgesloten om redenen die verband houden met de passagier die voorwerp van die weigering is, of dat ook andere redenen, zoals de herorganisatie van de vluchten wegens buitengewone omstandigheden, met het oog op een dergelijke uitsluiting toelaatbaar zijn.
26.
Vervolgens vraagt de verwijzende rechter zich met zijn derde vraag af welke draagwijdte moeten worden toegekend aan de gevolgen van de annulering van een vlucht wegens buitengewone omstandigheden. Hij vraagt zich in wezen immers af of de bevrijding van de verplichting tot compensatie in geval van een vluchtannulering wegens buitengewone omstandigheden, zoals voorzien bij artikel 5, lid 3, van genoemde verordening, kan worden uitgebreid tot de gevallen van instapweigering die op een latere vlucht betrekking hebben, wanneer de luchtvaartmaatschappij deze weigering rechtvaardigt door de herorganisatie van deze vlucht nadat deze buitengewone omstandigheden zich hebben voorgedaan.
27.
Ten slotte begrijp ik het tweede deel van de derde vraag zo, dat de verwijzende rechter zich afvraagt of er niet een ongelijke behandeling plaatsvindt tussen passagiers waarvan de vlucht is geannuleerd en passagiers die het instappen is geweigerd, aangezien de eerste groep ingevolge artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 geen compensatie ontvangt in geval van buitengewone omstandigheden, terwijl de tweede groep recht op compensatie zou hebben krachtens artikel 4 van diezelfde verordening.
B — Prejudiciële vragen
28.
Door zich af te vragen welke inhoud aan het begrip ‘instapweigering’ in de zin van artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 moet worden gegeven, krijgt het Hof meteen de gelegenheid om zich uit te spreken over de strekking van artikel 4, lid 3, van deze verordening, dat bepaalt dat een passagier die het instappen tegen zijn wil is geweigerd, door de luchtvaartmaatschappij moet worden gecompenseerd en overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 9 van genoemde verordening bijstand moet ontvangen.
29.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt, nastreeft.4.
30.
Het begrip ‘instapweigering’ is in artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 gedefinieerd als ‘de weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor het instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2 [5.], zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten’.
31.
Indien uitsluitend wordt afgegaan op de bewoordingen van artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004, kan niet worden bepaald of het begrip instapweigering alleen gevallen van overboeking omvat. Bijgevolg moet in de context van deze bepaling, en gelet op de door deze verordening nagestreefde doelstellingen, worden gezocht welke bedoelingen de wetgever van de Unie had.
32.
Genoemde verordening strekt ertoe verordening (EEG) nr. 295/916. te vervangen. In haar voorstel voor de verordening7. heeft de Europese Commissie immers aangegeven dat verordening nr. 295/91 de luchtvaartmaatschappijen niet altijd ontmoedigde om instapweigering of annuleringen overmatig toe te passen, net zomin als er prikkels van uitgingen om de commerciële voordelen af te wegen tegen de kosten voor de passagiers. Daarom zouden nog teveel passagiers nog steeds van deze praktijken te lijden hebben.8.
33.
Bij de vaststelling van verordening nr. 261/2004 was de verkondigde doelstelling om de lacunes in verordening nr. 295/91 te vermijden en de praktijk van instapweigering terug te dringen door luchtvaartmaatschappijen ertoe te brengen vrijwilligers te vinden die hun reservering tegen bepaalde voordelen wilden opgeven, in plaats van passagiers tegen hun zin niet toe te staan aan boord te gaan.9.
34.
De wetgever heeft dus met verordening nr. 261/2004 uitvoering willen geven aan strenge en afschrikkende regels voor de luchtvaartmaatschappijen.
35.
Om deze regels volledig effect te laten sorteren, moet het begrip instapweigering ruim worden uitgelegd en niet worden beperkt tot de overboeking. Dit blijkt duidelijk uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze verordening. Volgens de wetgever van de Unie heeft de praktijk van instapweigering twee oorzaken. De eerste is de overplaatsing naar een latere vlucht van passagiers die de vlucht waarvoor ze geboekt hadden niet konden nemen vanwege operationele problemen, zoals te laat aankomen of annulering van aansluitende vluchten of vervanging van een defect vliegtuig door een kleiner vliegtuig. De naar een andere vlucht overgeplaatste passagiers veroorzaken een onverwachte vraag naar stoelen, soms in die mate dat de passagiers voor de latere vlucht daartoe niet worden toegelaten. De tweede oorzaak is die van de ‘no-show’, die de praktijk van overboeking tot gevolg heeft.10.
36.
De noodzaak om het begrip ‘instapweigering’ ruim uit te leggen vloeit ook voort uit de doelstelling die verordening nr. 261/2004 tracht te bereiken. Ik herinner er in dat verband aan dat deze verordening beoogt een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen, daar de instapweigering ernstige moeilijkheden en ongemak met zich meebrengt voor deze passagiers.11. Dienaangaande heeft het Hof in zijn arrest Sturgeon e.a., reeds aangehaald, geoordeeld dat de bepalingen die rechten verlenen aan luchtreizigers, daaronder begrepen die welke een recht op compensatie verlenen, ruim dienen te worden uitgelegd.12.
37.
Indien zou worden aanvaard dat enkel de gevallen van overboeking onder het begrip instapweigering vallen, zou dit tot gevolg hebben dat de passagiers die zich in de situatie van Lassooy bevinden, elke vorm van bescherming wordt onthouden.
38.
Ik herinner er immers aan dat Lassooy zich, in het hoofdgeding, naar behoren voor het instappen heeft gemeld, hetwelk hem is geweigerd na een door Finnair genomen beslissing om zijn vluchten te herorganiseren en de luchtreizigers waarvan de vlucht twee dagen eerder wegens een staking was geannuleerd, voorrang te geven. De vlucht waarvoor Lassooy een boeking had, heeft op de voorziene tijd en dag plaatsgevonden.
39.
Indien we er bijgevolg vanuit zouden gaan dat Lassooy geen voorwerp van een instapweigering is geweest, zou hij zich noch op artikel 4 van verordening nr. 261/2004 noch op de bepalingen van deze verordening over de annulering kunnen beroepen, net zo min als op die over de vertraging. Een passagier die zich dus in dezelfde situatie als Lassooy bevindt, omdat de luchtvaartmaatschappij eenzijdig heeft besloten zijn vluchten te herorganiseren, zou dus in geen enkele van de categorieën vallen waarvoor beschermingsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van luchtreizigers die ernstige moeilijkheden en ongemak ondervinden. De luchtvaartmaatschappij zou niet alleen niet verplicht zijn om hem een compensatie voor de veroorzaakte schade te betalen, maar bovendien en bovenal om hem bijstand te verlenen, dat wil zeggen om ter plaatse in de onmiddellijke behoeften van deze passagier te voorzien. Laatstgenoemde zou aan zijn lot worden overgelaten, hetgeen geheel in strijd zou zijn met de door de verordening nagestreefde doelstelling, die er, zoals reeds vermeld, in bestaat om een hoog niveau van bescherming van de luchtreizigers te waarborgen.
40.
Dit zou bovendien tot gevolg hebben dat sommige luchtvaartmaatschappijen ertoe zouden kunnen worden verleid om de bepalingen van verordening nr. 261/2004 te omzeilen en zich aan hun verplichtingen te onttrekken, waarmee duidelijk voorbij zou worden gegaan aan de wens van de wetgever van de Unie, die het juist noodzakelijk heeft geacht om de rechten van luchtreizigers te versterken.13. Het zou voor deze maatschappijen eenvoudig zijn om een herorganisatie van hun vluchten of elke andere reden dan overboeking voor te wenden om een passagier het instappen te weigeren en te voorkomen dat hem een compensatie moet worden betaald of dat voor hem moet gezorgd.
41.
Gelet op al deze factoren, ben ik dus van mening dat artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip instapweigering niet alleen de gevallen van overboeking omvat, maar ook andere redenen, zoals operationele redenen.
42.
Indien het begrip instapweigering niet alleen de gevallen van overboeking omvat, zoals ik meen, dan moet nu de vraag aan de orde komen of een situatie als die van Lassooy van de kwalificatie van ‘instapweigering’ in de zin van artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 kan worden uitgesloten om redenen die verband houden met de herorganisatie van vluchten als gevolg van buitengewone omstandigheden.
43.
Finnair meent namelijk dat de redenen die hebben geleid tot de weigering om Lassooy te laten instappen voor de vlucht waarvoor hij een boeking had, redenen waren die voor een instapweigering mochten worden aangevoerd, omdat dergelijke redenen verband houden met gezondheid, veiligheid of beveiliging, overeenkomstig deze bepaling. Finnair is ook van mening dat, aangezien verordening nr. 261/2004 voorziet in een beperking van de aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij in geval van buitengewone omstandigheden die deze niet had kunnen voorkomen, de instapweigering van Lassooy gerechtvaardigd was. De verwijzende rechter vraagt op zijn beurt of de voor een instapweigering toelaatbare redenen, niet enkel die zijn welke verband houden met de passagier die voorwerp van deze weigering is.
44.
Ofschoon het juist is dat het gebruik van het bijwoord ‘zoals’ in artikel 2, sub j, van verordening nr. 261/2004 aantoont dat de lijst van redenen op grond waarvan de kwalificatie van ‘instapweigering’ wordt vermeden niet uitputtend is, meen ik niettemin dat deze redenen beperkt moeten worden tot alleen die redenen die verband houden met de individuele situatie van de passagier.
45.
Een redelijkerwijs gerechtvaardigde instapweigering in de zin van deze bepaling heeft immers tot gevolg dat de passagier in kwestie van elke mogelijkheid tot compensatie en elke vorm van bijstand verstoken blijft. Aangezien het dus om een afwijking van de bij deze verordening ingevoerde beschermingsregels ten gunste van de luchtreizigers gaat, moet er een enge uitlegging aan worden gegeven, overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Hof 14..
46.
Specifiek aan de instapweigering is dat deze betrekking heeft op een passagier en niet op de vlucht zelf. Het kan inderdaad voorkomen dat meerdere passagiers het instappen op eenzelfde vlucht wordt geweigerd. Anders dan in het geval van een annulering of een vertraging, heeft de instapweigering echter niet tot gevolg dat alle passagiers zonder onderscheid worden geraakt. Het betreft een individuele maatregel die door de luchtvaartmaatschappij op arbitraire wijze wordt genomen ten aanzien van een passagier die nochtans aan alle gestelde voorwaarden voor het instappen heeft voldaan.
47.
Deze individuele maatregel wordt niet minder arbitrair wanneer de passagier zelf een fout begaat, bijvoorbeeld omdat hij ongeldige identiteitspapieren laat zien, of wanneer hij met zijn gedrag de veiligheid van de vlucht en/of de andere passagiers in gevaar brengt, zoals bij dronkenschap of gebleken gewelddadigheid. Volgens mij is het omdat de beslissing om de passagier niet te laten instappen in dergelijke gevallen te wijten is aan hemzelf, dat artikel 4 van verordening nr. 261/2004 geen toepassing vindt en de passagier geen aanspraak op enige compensatie of verzorging kan maken.
48.
Gezien de doelstelling van deze verordening om een hoog niveau van bescherming van de luchtreizigers te waarborgen, lijkt het me daarentegen dat de beslissing tot instapweigering die is terug te voeren op redenen die geheel buiten de betrokken passagier staan, niet tot gevolg kan hebben dat hij van elke bescherming verstoken blijft. Zoals ik al in de punten 37 tot en met 40 van deze conclusie heb uiteengezet, zou de uitsluiting van een situatie als die van Lassooy van de kwalificatie van ‘instapweigering’ immers tot gevolg hebben dat hem elke compensatie en elke vorm van verzorging wordt onthouden.
49.
Dat zich buitengewone omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat de luchtvaartmaatschappij tot een herorganisatie van haar vluchten moet overgaan, zoals in de onderhavige zaak, is volgens mij niet van dien aard dat aan deze analyse wordt afgedaan.
50.
Om te beginnen moet, aangezien het concept van buitengewone omstandigheden ertoe strekt om de aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij te beperken of zelfs uit te sluiten in gevallen waarin een gebeurtenis het gevolg is van buitengewone omstandigheden die zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden15., beperkt gebruik van dit concept worden gemaakt.
51.
Vervolgens stel ik vast dat in punt 15 van de considerans van verordening nr. 261/2004 is vermeld dat ‘van buitengewone omstandigheden [sprake is] wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering [16.] van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt’. De wetgever van de Unie heeft er dus duidelijk niet in voorzien dat de verschoningsgrond van buitengewone omstandigheden door de luchtvaartmaatschappij kan worden ingeroepen in geval van instapweigering. Zoals de Finse regering terecht in dit verband heeft opgemerkt, komt de passagier zelfs in geval van annulering of vertraging wegens buitengewone omstandigheden, een recht op redelijk alternatief vervoer en verzorging toe krachtens de artikelen 5 en 6 van deze verordening. Er is daarentegen niets vergelijkbaars door de wetgever van de Unie voorzien voor de passagier die het instappen wordt geweigerd. Zoals hiervoor reeds is uitgewerkt, blijft de passagier in kwestie verstoken van elke vorm van verzorging en bijstand wanneer zijn situatie niet binnen de werkingssfeer van artikel 4 van genoemde verordening valt. Dit bevestigt volgens mij terdege dat de wetgever van de Unie niet erin heeft voorzien dat de kwalificatie van ‘instapweigering’ kan worden uitgesloten om redenen die verband houden met buitengewone omstandigheden die zich hebben voorgedaan.
52.
Datzelfde moet volgens mij worden vastgesteld ten aanzien van de mogelijkheid om de vrijstelling van de verplichting tot compensatie in geval van annulering van een vlucht wegens buitengewone omstandigheden, uit te breiden tot het geval van een instapweigering voor een latere vlucht wanneer de luchtvaartmaatschappij deze weigering rechtvaardigt door de herorganisatie van deze vlucht als gevolg van deze buitengewone omstandigheden.
53.
Voor het overige voeg ik daaraan toe dat uit punt 15 van de considerans van verordening nr. 261/2004 blijkt dat van buitengewone omstandigheden sprake is wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer betrekking heeft op een specifiek vliegtuig op een specifieke dag17.. In de onderhavige zaak hebben de buitengewone omstandigheden, namelijk de staking van het luchthavenpersoneel, slechts de vlucht van 28 juli 2006 om 11 u 40 geraakt, aangezien alleen deze is geannuleerd. Hoewel deze omstandigheden het inderdaad onmogelijk hebben gemaakt om deze vlucht uit te voeren, nu Finnair geen enkele controle heeft over de gebeurtenissen op de luchthaven van Barcelona, geldt dit niet voor de vluchten van 29 en 30 juli 2006, aangezien het Finnair vrij stond om de passagiers van de vlucht van 28 juli 2006 al dan niet voorrang te geven. De staking op de luchthaven van Barcelona van die dag heeft op generlei wijze tot gevolg gehad dat Finnair gedwongen was Lassooy twee dagen na de geannuleerde vlucht het instappen te weigeren.
54.
Finnair heeft de beslissing om haar vluchten te herorganiseren alleen genomen en een dergelijke beslissing kan niet tot gevolg hebben dat de luchtreiziger die zich naar behoren heeft gemeld voor het instappen, van elke bescherming verstoken blijft.
55.
Het is uiteraard juist dat de staking op de luchthaven Finnair niet kan worden toegerekend. Zoals echter uit de totstandkomingsgeschiedenis van verordening nr. 261/2004 blijkt, strekt de regeling van compensatie en bijstand van luchtreizigers die door de wetgever van de Unie is ingevoerd, er vóór alles toe om deze passagiers te beschermen. Hij heeft voor een eenvoudige oplossing gekozen krachtens welke alle verplichtingen in verband met deze regeling rusten op de maatschappij die de vlucht verzorgt. Dit is een oplossing die praktisch bedoeld is, aangezien de maatschappij die de vlucht uitvoert over personeel en agenten in de luchthavens beschikt om de passagiers hulp te bieden. Dit is een duidelijk en eenvoudig systeem, dat gemakkelijk door de passagiers wordt begrepen.18.
56.
Indien de luchtvaartmaatschappij meent dat zij niet de gevolgen van een staking op de luchthaven hoeft te dragen, heeft zij krachtens artikel 13 van verordening nr. 261/2004 het recht om compensatie te verlangen van enige persoon, inclusief derden, in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht.
57.
Tegen een dergelijke redering kan worden ingebracht dat het lot van de passagier aan wie de luchtvaartmaatschappij het instappen heeft geweigerd wegens, zoals in de onderhavige zaak, buitengewone omstandigheden, gunstiger zou zijn dan dat van een passagier wiens vlucht is geannuleerd of vertraagd als gevolg van dergelijke omstandigheden, aangezien de eerste compensatie zal ontvangen, maar de tweede niet. Volgens de Finse regering zou in dit strijd kunnen zijn met het beginsel van gelijke behandeling.
58.
Volgens vaste rechtspraak vereist het beginsel van gelijke behandeling of non-discriminatie dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld.19. Anders dan de Finse regering stelt20., denk ik niet dat de passagiers die slachtoffer zijn van een annulering of een vertraging van hun vlucht zich in dezelfde situatie bevinden als de passagiers die de luchtvaartmaatschappij het instappen heeft geweigerd.
59.
Zoals we namelijk in punt 46 van de onderhavige conclusie hebben gezien, raakt de instapweigering niet alle passagiers van een vlucht, maar een of meerdere passagiers die zich nochtans naar behoren voor het instappen hebben gemeld. Door de enkele arbitraire beslissing van de luchtvaartmaatschappij neemt de passagier die het instappen is geweigerd geen deel aan de vlucht, die volgens het schema van de luchtvaartmaatschappij zal worden uitgevoerd. Dit ligt anders bij annuleringen of vertragingen van vluchten, aangezien in dergelijke gevallen alle passagiers op dezelfde wijze daarbij zijn betrokken en worden geraakt.
60.
Wanneer de annulering of de vertraging van de vlucht te wijten is aan buitengewone omstandigheden, is de luchtvaartmaatschappij niet gehouden om de bij artikel 7 van verordening nr. 261/2004 voorziene compensatie te betalen, nu de maatschappij geen enkele controle over de gebeurtenissen had.21. Daar de moeilijkheden en ongemakken die de passagiers hebben ondervonden niet onder de aansprakelijkheid van genoemde maatschappij vallen, hoeft er geen compensatie, die bedoeld is als afschrikking22., plaats te vinden.
61.
Dit is daarentegen niet het geval wanneer de passagier, zoals in het onderhavige geval, het instappen wordt geweigerd na een herorganisatie van de vluchten, waartoe de luchtvaartmaatschappij heeft besloten nadat zich buitengewone omstandigheden hadden voorgedaan. Met deze enkele beslissing laat de luchtvaartmaatschappij een of meerdere geheel willekeurig gekozen passagiers moeilijkheden en ongemak ondervinden. Om die reden, nu de geleden schade aan de luchtvaartmaatschappij is toe te rekenen, blijft de compensatie verschuldigd, teneinde laatstgenoemde ervan af te schrikken om op een dergelijke praktijk terug te grijpen en ertoe te bewegen voorrang te geven aan de oproep aan vrijwilligers die hun boeking tegen bepaalde voordelen willen opgeven, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van verordening nr. 261/2004.
62.
Gelet op al deze factoren, ben ik dus van mening dat de artikelen 2, sub j, en 4 van deze verordening aldus moeten worden uitgelegd dat de instapweigering niet redelijkerwijs op grond van buitengewone omstandigheden kan worden gerechtvaardigd, aangezien alleen de weigering om passagiers te laten instappen die gerechtvaardigd wordt om redenen die met de individuele situatie van deze passagiers verband houden, tot gevolg kan hebben dat deze weigering van de kwalificatie van instapweigering wordt uitgesloten.
63.
Daarnaast moeten de artikelen 4, lid 3, en 5, lid 3, van genoemde verordening aldus worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij zich niet op buitengewone omstandigheden die een vlucht hebben beïnvloed kan beroepen, om bevrijd te zijn van haar verplichting tot compensatie jegens de passagier die zij het instappen op een latere vlucht heeft geweigerd, wanneer zij aan deze weigering de herorganisatie van deze vlucht als gevolg van buitengewone omstandigheden ten grondslag legt.
64.
Een dergelijke uitlegging is niet in strijd met het beginsel van gelijke behandeling.
V — Conclusie
65.
Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen van het Korkein oikeus te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 2, sub j, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet aldus worden uitgelegd dat het begrip instapweigering niet alleen de gevallen van overboeking omvat, maar ook andere redenen, zoals operationele redenen.
- 2)
De artikelen 2, sub j, en 4 van verordening nr. 261/2004 moeten aldus worden uitgelegd dat de instapweigering niet redelijkerwijs op grond van buitengewone omstandigheden kan worden gerechtvaardigd, aangezien alleen de weigering om passagiers te laten instappen die gerechtvaardigd wordt om redenen die met de individuele situatie van deze passagiers verband houden, tot gevolg kan hebben dat deze weigering van de kwalificatie van instapweigering wordt uitgesloten.
De artikelen 4, lid 3, en 5, lid 3, van deze verordening moeten aldus worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij zich niet op buitengewone omstandigheden die een vlucht hebben beïnvloed kan beroepen, om bevrijd te zijn van haar verplichting tot compensatie jegens de passagier die zij het instappen op een latere vlucht heeft geweigerd, wanneer zij aan deze weigering de herorganisatie van deze vlucht na buitengewone omstandigheden ten grondslag legt.
Een dergelijke uitlegging is niet in strijd met het beginsel van gelijke behandeling.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2012
Oorspronkelijke taal: Frans.
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1, met rectificatie in PB 2006, L365, blz. 89)).
Hierna: ‘Finnair’.
Zie arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a. (C-402/07 en C-432/07, Jurispr. blz. I-10923, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Deze voorwaarden behelzen onder meer het volgende: de passagier moet in het bezit zijn van een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie en zich bij de incheckbalie melden zoals bepaald en op de tijd die van tevoren door de luchtvaartmaatschappij, de touroperator of een erkend reisbureau schriftelijk is aangegeven of, indien er geen tijd wordt aangegeven, uiterlijk 45 minuten voor de gepubliceerde vertrektijd.
Verordening (EEG) nr. 295/91 van de Raad van 4 februari 1991 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor compensatie bij instapweigering in het geregeld luchtvervoer, PB L 36, blz. 5.
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de gemeenschappelijke regels voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, door de Commissie ingediend op 21 december 2001 [COM(2001) 784 definitief].
Zie punt 5 van de toelichting.
Zie mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten [SEC(2003) 361 defintief, blz. 2]
Zie de punten 7 tot en met 9 van de toelichting bij het voorstel voor de verordening genoemd in voetnoot 7.
Zie de punten 1 en 2 van de considerans van deze verordening.
Zie punt 45 van dit arrest en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie punt 4 van de considerans van deze verordening.
Zie arrest van 13 december 2001, Heininger (C-481/99, Jurispr. blz. I-9945, punt 31). Zie ook arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann (C-549/07, Jurispr. blz. I-11061, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie punt 14 van de considerans van verordening nr. 261/2004.
Cursivering van mij.
Idem.
Zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement van 25 maart 2003, die is vermeld in voetnoot 9, blz. 3.
Zie arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA (C-344/04, Jurispr. blz. I-403, punt 95).
Punt 24 van de opmerkingen.
Zie reeds aangehaalde arresten Wallentin-Hermann (punt 23) en Sturgeon e.a. (punt 67).
Zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement van 30 maart 2003, die is vermeld in voetnoot 9, blz. 3.