Einde inhoudsopgave
Besluit herinvesteringsreserve (HIR) (verzamelbesluit) 2022
2.2 Boekwinst bij onttrekking en inbreng in andere onderneming
Geldend
Geldend vanaf 19-07-2022
- Bronpublicatie:
13-07-2022, Stcrt. 2022, 19071 (uitgifte: 18-07-2022, regelingnummer: 2022-4487)
- Inwerkingtreding
19-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-07-2022, Stcrt. 2022, 19071 (uitgifte: 18-07-2022, regelingnummer: 2022-4487)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Resultaat uit overige werkzaamheden
Vennootschapsbelasting / Fiscale eenheid
Inkomstenbelasting / Winst
Een HIR kan uitsluitend worden gevormd bij vervreemding, waaronder mede begrepen verlies of beschadiging, van een bedrijfsmiddel. Bij een onttrekking zonder een daarmee samenhangende vervreemding is de vorming van een HIR dus niet toegestaan. Van een dergelijke situatie is sprake als een ondernemer in de inkomstenbelasting twee ondernemingen drijft en een bedrijfsmiddel uit de ene onderneming onttrekt en inbrengt in de andere onderneming.
Bij onttrekkingen kunnen wel de ruilarresten worden toegepast (HR 15 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2491). De ruilarresten kunnen echter niet worden gebruikt bij een onttrekking door staking van de oude onderneming gevolgd door inbreng in een andere onderneming, omdat de ruilarresten niet over de stakingsgrens heen werken. Ook is dan artikel 3.64 niet van toepassing, omdat deze bepaling voor het begrip ‘herinvesteren’ aansluit bij artikel 3.54 en er geen aanschaffings- dan wel voortbrengingskosten worden gemaakt waarop bij staking behaalde (boek)winst zou kunnen worden afgeboekt.
Goedkeuring
De bedoeling van artikel 3.64 is om geen fiscale belemmeringen op te werpen ingeval de onderneming wordt gestaakt en daarbij behaalde winst wordt aangewend voor investeringen in de nieuwe onderneming. Tegen deze achtergrond keur ik goed dat artikel 3.64 ook geldt voor bedrijfsmiddelen die met of bij de staking zijn onttrokken aan de ‘oude’ onderneming en die vervolgens zijn ingebracht in een andere onderneming van belastingplichtige. Hierbij wordt de inbreng als aanschaf gezien en de waarde van het ingebrachte bedrijfsmiddel als aanschaffingskosten aangemerkt.