Hof Amsterdam, 04-12-2006, nr. 23-000894-06
ECLI:NL:GHAMS:2006:BA5378
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-12-2006
- Zaaknummer
23-000894-06
- LJN
BA5378
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:BA5378, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑12‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BD0420
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BD0420, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 04‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Uitgangspunt voor de schatting van het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel is het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 13 februari 2006, bij welk vonnis de rechtbank heeft overwogen dat veroordeelde na het plegen van het feit is weggegaan met de volledige buit. Op dat moment heeft veroordeelde mitsdien een wederrechtelijk voordeel verkregen ten bedrage van de buit, te weten EUR 158.280,-. Dat hij daarna anderen, die mogelijk betrokken zijn geweest bij het plegen van het feit, een deel van dat geld heeft gegeven, is naar het oordeel van het hof niet relevant voor het vaststellen van de omvang van het door veroordeelde verkregen voordeel.
Partij(en)
arrestnummer:
parketnummer: 23-000894-06
datum uitspraak: 4 december 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 13 februari 2006 op de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-635586-05 behorende bij de strafzaak met datzelfde parketnummer tegen de veroordeelde
Muharrem YAPI,
geboren te Haarlem op 9 juni 1979,
thans gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een maximumbedrag van EUR 158.040,-.
Van de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
De veroordeelde is terzake van -kort gezegd- medeplegen van verduistering, bij vonnis van de rechtbank te Haarlem van 13 februari 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij Rabobank Zuid-Kennemerland toegewezen tot een bedrag van EUR 4.500,-.
Voorts heeft de rechtbank te Haarlem bij vonnis van 13 februari 2006 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 153.540,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij - inmiddels onherroepelijk geworden - arrest van 23 oktober 2006 de veroordeelde niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, zodat het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 13 februari 2006 onherroepelijk is.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 januari 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2006.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De verdediging heeft gesteld dat vooraf afspraken zijn gemaakt tussen de verschillende betrokkenen bij de verduistering over de verdeling van de te verkrijgen buit. Na afloop is conform die afspraken de buit verdeeld tussen in totaal vijf personen, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde ten hoogste éénvijfde deel van het buitgemaakte bedrag beloopt.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uitgangspunt voor de schatting van het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel is bovengenoemd vonnis van de rechtbank te Haarlem van 13 februari 2006, bij welk vonnis de rechtbank heeft overwogen dat veroordeelde na het plegen van het feit is weggegaan met de volledige buit. Op dat moment heeft veroordeelde mitsdien een wederrechtelijk voordeel verkregen ten bedrage van de buit, te weten EUR 158.280,-. Dat hij daarna anderen, die mogelijk betrokken zijn geweest bij het plegen van het feit, een deel van dat geld heeft gegeven, is naar het oordeel van het hof niet relevant voor het vaststellen van de omvang van het door veroordeelde verkregen voordeel.
Wel is het hof van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt die in mindering dienen te worden gebracht op het te ontnemen bedrag. Het hof begroot deze kosten, gelet op het proces-verbaal van ontneming, op een bedrag van in totaal EUR 250,-.
Bij voornoemd vonnis van de rechtbank te Haarlem van 13 februari 2006 is bovendien de vordering van de benadeelde partij Rabobank Zuid-Kennemerland toegewezen tot een bedrag van EUR 4.500,-. Dit bedrag zal dan ook in mindering worden gebracht op het te ontnemen bedrag.
Het hof is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel, geschat op een bedrag van EUR 153.530,-, heeft verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten ter zake waarvan hij bij vonnis van 13 februari 2006 is veroordeeld.
Het hof ontleent deze schatting aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
Verplichting tot betaling aan de Staat
De verdediging heeft betoogd dat de betalingsverplichting aan de Staat dient te worden gematigd, nu de veroordeelde gezien zijn ontoereikende inkomsten en hoge gezinsuitgaven niet in staat moet worden geacht aan een (volledige) betalingsverplichting te voldoen.
Het hof overweegt met betrekking tot dit draagkrachtverweer het volgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de veroordeelde met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden, voor zover van belang, het volgende verklaard.
Ik kom op 12 november 2006 vrij. Dan wil ik zo spoedig mogelijk aan het werk gaan. Mijn oude werkgever, een firma in reddingsmaterialen, heeft mij laten weten dat ik daar direct aan de slag kan zodra ik vrijkom. Ik zal dan EUR 1.700,- à EUR 1.800,- netto per maand verdienen. Ik ben goed opgeleid en de mogelijkheid tot promotie is aanwezig. Ik heb een vriendin en een pasgeboren kind. Wij voeren een gezamenlijke huishouding. Mijn partner heeft een inkomen. Ik heb geen schulden. Wel betaal ik alimentatie voor mijn twee kinderen uit een eerdere relatie, te weten EUR 180,- per maand. Ik loop daarmee wat achter omdat ik nu gedetineerd ben.
Het hof stelt, gelet op het voorgaande, vast dat veroordeelde zowel verdien- als promotiecapaciteit heeft. Daarnaast heeft veroordeelde weliswaar een achterstand in het betalen van de alimentatie, maar geen schulden, en is evenmin gebleken dat veroordeelde extreem hoge vaste lasten heeft, die eraan in de weg zouden staan dat hij aan een eventueel op te leggen betalingsverplichting kan voldoen. Het hof overweegt daarbij ten overvloede dat een ontoereikende draagkracht zijdens veroordeelde eventueel aan de orde kan komen in het kader van de executie van de betalingsverplichting, bijvoorbeeld op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering.
Aan de veroordeelde dient dan ook, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 153.530,-.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van EUR 153.530,- (honderddrieënvijftigduizend vijfhonderddertig euro).
Stelt de verplichting van het door de veroordeelde aan de Staat te betalen geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van EUR 153.530,- (honderddrieënvijftigduizend vijfhonderddertig euro).
Dit arrest is gewezen door de 4e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.E. de Winter, mr. P.C. Kortenhorst en mr. P.J. Baauw, in tegenwoordigheid van mr. M.E.P. Bons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2006.
Mr. Baauw is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.