Hof 's-Hertogenbosch, 21-03-2008, nr. 20-002022-06
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC7360, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-03-2008
- Zaaknummer
20-002022-06
- LJN
BC7360
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC7360, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑03‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY5726
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK4179
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK4179, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 21‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Veroordeling verdachte wegens moord tot 20 jaar gevangenisstraf. Op grond van de feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
Partij(en)
Parketnummer : 20-002022-06
Uitspraak : 21 maart 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 11 mei 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-801680-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
thans verblijvende in [adres detentie].
- 1.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
- 2.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en te dien aanzien verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 20 jaren met aftrek van het voorarrest en zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege en met het advies dat pas met de behandeling zal worden gestart nadat de verdachte tweederde van de opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
3. Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
4. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 december 2005 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een (hand)vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 december 2005 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een (hand)vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
5. Overwegingen met betrekking tot het ten laste gelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep volgen naar het oordeel van het hof onder meer de volgende feiten en omstandigheden. Het hof zal deze aan de hand van een aantal thema’s bespreken.
- A.
Hoe is [slachtoffer] om het leven gebracht?
Op 9 december 2005 is in het bedrijfspand van [bedrijf] te Raamsdonksveer aangetroffen op de grond van zijn kantoor [slachtoffer] (verder te noemen [slachtoffer] of het slachtoffer). Het slachtoffer had een wond aan zijn hoofd. Ook lag er bloed onder het slachtoffer, ter hoogte van zijn heup. Diezelfde dag overleed het slachtoffer in het [ziekenhuis]
Bij gerechtelijke sectie is het navolgende gebleken:
A1. Één schampschot en vier schotkanalen, aan het rechterbeen, de rechterhand, de onderste helft van de romp, de borst en het hoofd. In het lichaam twee kogels.
- 2.
In het kader van schotkanaal sub A1, beschadiging van onder meer borstkas, middenrif en lever, dunne darm en schedel en hersenen.
- 3.
In de rechterborstholte circa 400cc bloed. In de buikholte een laagje bloed. Bloeduitstorting rond de schotkanalen. Bloed tussen het harde en de zachte hersenvliezen en in het hersenkamersysteem.
- B.
Geen ziekelijke orgaanafwijkingen aanwijsbaar die ten aanzien van het intreden van de dood van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Bij de sectie bleken de schotletsels sub A1, 2, welke wijzen op geraakt worden door tenminste vier en ten hoogste vijf kogels. Het oplopen van de schotverwondingen heeft de dood tot gevolg gehad, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van onder meer hersenen en lever .
- B.
Heeft verdachte [slachtoffer] om het leven gebracht?
Om een antwoord op deze vraag te kunnen geven, gaat het hof onder meer uit van de volgende processtukken.
B1.
Blijkens de verklaring van [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1], als verkoper werkzaam binnen [bedrijf], zag hij op 9 december 2005 verdachte en [slachtoffer] langs zijn kantoor lopen. [slachtoffer] vroeg of [getuige 1]meteen mee wilde lopen naar zijn kantoor. [slachtoffer], [getuige 1] en verdachte zijn vervolgens met zijn drieën het kantoor van [slachtoffer] binnen gegaan waarna verdachte en [slachtoffer] in gesprek zijn gegaan. Het gesprek ging, aldus [getuige 1], over betaling van meerwerkuren door [bedrijf]aan verdachte . Verdachte heeft tijdens dat gesprek verschillende malen gezegd “als je niet betaalt, lossen we het anders op”. [getuige 1] ziet op enig moment tijdens het gesprek dat [slachtoffer] opstaat en dat verdachte op het zelfde moment ook opstond. [getuige 1] ziet dat verdachte met zijn rechterhand uit zijn rechterbroekzak een pistool haalt en dit rustig en direct met gestrekte arm op [slachtoffer] richt. Vervolgens is iedereen enkele seconden stil en daarna vuurt verdachte een schot op het middenrif van [slachtoffer]. [getuige 1] ziet [slachtoffer] in elkaar zakken en rent het kantoor uit. Voordat hij bij de deur is hoort hij nog een schot. Onderweg van de deur naar de uitgang van het gebouw hoort [getuige 1] nogmaals twee schoten kort achter elkaar .
B2.
Blijkens de verklaring van [getuige 2] algemeen directeur van [bedrijf], was hij op vrijdag 9 december 2005 op kantoor aanwezig. Hij zag een man binnen komen die op zoek was naar [slachtoffer]. De man zei dat hij schuldeiser was. Op een gegeven moment hoorde[getuige 2]dat vanuit de kamer van [slachtoffer] met stemverheffing gesproken werd. Hij hoorde van een collega dat er een man bij [slachtoffer] zat en dat [getuige 1] er ook bij zat. Even later zag hij [getuige 1] met een betraand gezicht naar buiten lopen en hoort op dat moment twee doffe tikken. Vervolgens hoort hij van een collega dat [slachtoffer] is neergeschoten. Hij loopt daarop naar de kamer van [slachtoffer] en ziet hem op de vloer liggen .
B3.
Blijkens de verklaring van [getuige 3](hierna te noemen:[getuige 3]), destijds als ijzervlechter werkzaam voor het bouwbedrijf van verdachte, werd hij op vrijdag 9 december 2005 opgehaald door verdachte. Verdachte vertelde hem dat ze niet gingen werken maar in de keet gingen zitten. Om omstreeks 9.00 uur heeft verdachte een telefoongesprek met [slachtoffer] over het geld dat verdachte nog moest krijgen. Vervolgens hebben ze hun spullen gepakt en zijn vertrokken. Verdachte vertelde [getuige 3] dat hij hem naar huis zou brengen waarna hij zelf naar [bedrijf] zou gaan. Verdachte wilde dat het geld gestort werd en zou gaan zeggen dat hij ging stoppen met zijn werkzaamheden voor [bedrijf]. Verdachte heeft [getuige 3] thuis afgezet.
Op 9 december 2005 omstreeks 20.00 uur komt verdachte bij [getuige 3] aan de deur. Verdachte vertelde [getuige 3] dat hij een [auto] zou krijgen als vergoeding voor het niet ontvangen salaris. Verdachte vertelde vervolgens aan [getuige 3] dat hij een probleem had met de politie omdat hij de directeur van [bedrijf] dood had gemaakt. Verdachte vertelde dat hij in het gesprek dat hij met de man had gehad kwaad was geworden, een pistool gepakt had en de man had geschoten in de buik en het hoofd. Verdachte vertelde [getuige 3] dat hij het pistool weg had gegooid. [getuige 3] verklaart dat hij over het vorenstaande gebeld en gesproken heeft met vrienden genaamd [naam] en [naam 2] . [getuige 3] verklaart tevens, als de politie hem een foto van verdachte toont, dat hij die persoon herkent als [verdachte].
B4.
Blijkens de verklaring van [getuige 4] de vriendin van [getuige 3], werd zij op vrijdagmorgen 9 december 2005 gebeld door [getuige 3] dat hij thuis was en niet aan het werk. Die avond tussen 19.00 uur en 20.00 uur staat verdachte aan de deur en vraagt naar [getuige 3]. [getuige 4] hoort verdachte tegen [getuige 3] zeggen dat hij hem niet kon betalen en de [auto] wilde geven. Wanneer verdachte later die avond weer vertrokken is, vraagt [getuige 4] aan [getuige 3] wat er aan de hand is. [getuige 3] vertelt haar dat verdachte hem verteld heeft dat hij op iemand geschoten had .
B5.
Blijkens de tapverslagen van telefoongesprekken gevoerd op 9 en 10 december 2005 belt [naam 2] op 9 december naar [getuige 3] (in het tapverslag genoemd [getuige 3]. [getuige 3] vertelt [naam 2] in het telefoongesprek dat “hij (het hof begrijpt: verdachte) een probleem heeft veroorzaakt op het werk met Nederlanders en dat het een groot probleem is, wapens enzo” . Op 10 december 2005 belt [getuige 3] vervolgens met verschillende personen en wordt zelf ook gebeld. In deze gesprekken komt een aantal keren ter sprake dat verdachte een man heeft gedood .
B6.
Blijkens verklaringen van verdachte ten overstaan van de politie is hij op vrijdagmorgen (het hof begrijpt 9 december 2005) na het ophalen van zijn twee werknemers naar [adres]gereden. Op het project heeft verdachte, alvorens aan het werk te gaan, een telefoongesprek gevoerd met [slachtoffer]. Richting het einde van het gesprek deelt verdachte mede dat hij zijn werknemers naar huis zal brengen en die middag naar [bedrijf] zal komen. Verdachte verklaart na dit telefoongesprek “over de zeik” te zijn geweest. Nadat verdachte de tweede werknemer thuis heeft afgezet, rijdt hij naar zijn woning, wast zijn gezicht en kleed zich om, pakt een vuurwapen uit de kelder en neemt het mee. Hij legt het vuurwapen in het handschoenenvakje van zijn auto. Verdachte rijdt vervolgens naar [bedrijf]. Aldaar aangekomen vertelt hij dat hij [slachtoffer] wil spreken. Men vertelt hem dat [slachtoffer] niet aanwezig is waarop hij [slachtoffer] belt op zijn mobiel. Na het gesprek met [slachtoffer] loopt verdachte naar zijn auto, pakt het vuurwapen uit het handschoenenvakje, laadt het door en steekt het in zijn broekzak. Ongeveer 20 minuten na het telefoongesprek met [slachtoffer], arriveert [slachtoffer] bij het bedrijf, aldus verdachte. Nadat [slachtoffer] is gearriveerd op kantoor gaat verdachte met hem mee naar zijn kantoor. [getuige 1] komt ook het kantoor van [slachtoffer] binnen. Verdachte verklaart tijdens het gesprek heel kwaad te zijn geworden en op een gegeven moment door [slachtoffer] te zijn gevraagd te vertrekken waarop verdachte zijn vuurwapen heeft gepakt. Op een gegeven moment heeft hij de trekker over gehaald en bij het tweede schot zag hij dat [slachtoffer] zijn buik vastgreep. Verdachte hoorde later [slachtoffer] smeken te stoppen en heeft toen nog een keer op hem geschoten .
Verdachte verklaart verder dat hij had besloten de mensen die nog geld van hem tegoed hadden, geld te geven. Hij wilde de [getuige 3] (het hof begrijpt [getuige 3]), zijn [auto]
geven. Verder verklaart verdachte dat hij tegen [getuige 3] heeft verteld dat hij een discussie had en dat die discussie uit de hand is gelopen. Verdachte verklaart [getuige 3] te hebben verteld dat hij een vuurwapen had en dat hij geschoten heeft .
Verdachte verklaart vervolgens ten overstaan van de rechter-commissaris op 13 december 2005 te blijven bij zijn bekennende verklaringen zoals afgelegd bij de politie .
B7.
Gelet op het vorenstaande (B1 tot en met B6) in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Het relaas van verdachte, zoals gevoerd ter terechtzitting in eerste aanleg, dat hij de verklaringen als genoemd hiervoor onder B6 niet heeft afgelegd acht het hof ongeloofwaardig. De bekennende verklaringen van verdachte bij de politie zijn consistent en gedetailleerd en sluiten op essentiële onderdelen naadloos aan op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] (zoals genoemd onder B1) en[getuige 3](zoals genoemd onder B3) alsmede op de tapverslagen (zoals genoemd onder B5). Bovendien heeft verdachte ten overstaan van een rechter – de rechter-commissaris – op 13 december 2005, de bekennende verklaringen bevestigd. Het hof acht het hoogst onaannemelijk dat al deze personen ten overstaan van wie verdachte heeft verklaard, zijn verklaringen onjuist zouden hebben weergegeven. Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte onder bedreiging van deze personen zijn bekennende verklaringen heeft afgelegd, zoals verdachte ten overstaan van het hof op 3 april 2007 heeft betoogd.
- C.
Is er sprake van moord of van doodslag?
C1.
Voor het aannemen van voorbedachte raad is het voldoende als kan worden vastgesteld dat verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
C2.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, een en ander zoals hiervoor reeds weergegeven, blijkt het volgende.
- 1.
Verdachte is, nadat hij zijn twee werknemers thuis had afgezet, naar zijn woning gereden. Hij heeft een vuurwapen gepakt uit de kelder van zijn woning en het in zijn jaszak gestoken. Verdachte heeft het wapen vervolgens in het handschoenenvakje van zijn auto gelegd.
- 2.
Verdachte is vervolgens naar het bedrijf [bedrijf] te Raamsdonksveer gereden en heeft zijn auto daar geparkeerd.
- 3.
Verdachte is naar binnen gegaan en heeft gevraagd naar [slachtoffer]. Nadat hem is medegedeeld dat [slachtoffer] niet aanwezig was, heeft verdachte [slachtoffer] gebeld.
- 4.
Na het gesprek met [slachtoffer] loopt verdachte terug naar zijn auto, pakt het vuurwapen uit het handschoenenvakje, laadt het door en steekt het in zijn broekzak.
5.
Ongeveer 20 minuten na het telefoongesprek van verdachte met [slachtoffer] arriveert [slachtoffer] op het bedrijf.
6.
Verdachte loopt vervolgens met [slachtoffer] naar zijn kantoor, alwaar hij in het bijzijn van [getuige 1] een gesprek heeft met [slachtoffer].
7.
Op enig moment tijdens het gesprek pakt verdachte zijn vuurwapen uit zijn rechterbroekzak en richt dit rustig en direct met gestrekte arm op [slachtoffer]. Vervolgens duurt het enkele seconden voordat verdachte vuurt. Verdachte heeft meermalen geschoten op [slachtoffer]. Het laatste schot wordt gelost nadat (omdat) [slachtoffer] smeekt te stoppen.
8.
Verdachte verlaat vervolgens het pand van [bedrijf] en vertrekt met zijn auto.
Het hof leidt uit vorengenoemde feiten en omstandigheden af dat er diverse momenten zijn geweest waarop verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden. Verdachte is immers eerst naar zijn huis gereden alwaar hij zijn vuurwapen pakt en het vervolgens in het handschoenenvakje van zijn auto legt. Bij [bedrijf] aangekomen loopt verdachte vervolgens na enige tijd naar zijn auto, pakt het vuurwapen uit het handschoenenvakje, laadt het door, steekt dat bij zich, en loopt weer het gebouw in. Tenslotte pakt verdachte tijdens het gesprek met [slachtoffer] zijn wapen uit zijn broekzak en richt dit rustig en direct op [slachtoffer]. Het duurt vervolgens enkele seconden voordat verdachte een schot lost in de richting van [slachtoffer]. Er zijn derhalve meerdere momenten geweest waarop verdachte had kunnen besluiten anders te handelen dan hij gedaan heeft.
Onder voorgenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – is het hof met de rechtbank van oordeel dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Derhalve acht het hof de ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 09 december 2005 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een handvuurwapen meerdere kogels afgevuurd op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
7. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
8. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
9. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze bepaling luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
11. Op te leggen straf of maatregel
- D.
Het hof acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
E1.
Verdachte heeft op 9 december 2005 op het bedrijf [bedrijf] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], in verband met een zakelijk geschil op brute wijze van zijn leven beroofd. Een dergelijke daad brengt gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid teweeg in de samenleving. Door dit gewelddadig en nietsontziende optreden is aan de echtgenote, kinderen en overige familieleden van het slachtoffer een immens en onherstelbaar leed aangedaan. Tevens is aan de collega’s van het slachtoffer veel leed aangedaan, in het bijzonder de collega die getuige was van het schietincident. Dat dit een traumatische ervaring oplevert, staat naar het oordeel van het hof buiten discussie. Verdachte heeft bovendien op geen enkele wijze blijk gegeven van mededogen in de richting van het slachtoffer en de nabestaanden.
E2.
Gelet hierop ziet het hof, zeker tegen de achtergrond van het feit en gelet op de algemene veiligheid van personen, geen andere mogelijkheid dan de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur. Het hof houdt daarbij rekening met de eerdere veroordelingen van verdachte voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict alsmede bedreigingen, blijkende uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 maart 2007.
- F.
Behoort een terbeschikkingstelling met dwangverpleging te worden opgelegd?
F1.
De advocaat-generaal heeft primair terzake van moord een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar gevorderd, alsmede de last tot terbeschikkingstelling (verder te noemen TBS-maatregel), met dwangverpleging.
F2.
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het hof betrekt daarbij het volgende.
F3.
Verdachte is in het kader van deze strafzaak onderzocht door psychiater drs. E.D.M. Masthoff en psycholoog drs. J.F.L.M. van Kemenade (beide rapporten van 31 maart 2006).
Het rapport van drs. Masthoff houdt onder meer het volgende in (pag. 9 en 10):
“Ten tijde van het ten laste gelegde leed betrokkene niet aan een psychiatrisch ziektebeeld, wel aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hoewel een dergelijke persoonlijkheidsstoornis in het algemeen (en dus ook bij betrokkene) invloed heeft gehad op gedachtegoed en gedragspatroon, wordt ten aanzien van het huidig ten laste gelegde, mits bewezen geacht, geadviseerd om betrokkene toerekeningsvatbaar te verklaren, omdat zijn gedragingen voorafgaande, ten tijde van, en direct na het ten laste gelegde als koel en berekenend gezien kunnen worden en niet als voortkomende uit zodanig controleverlies dat sprake kan zijn en enig mate van verminderde toerekenbaarheid.
Op basis van het huidige onderzoek wordt geen behandeling geadviseerd voor betrokkene, daar niet te verwachten valt dat betrokkene hiervoor gemotiveerd is en evenmin te verwachten valt dat dit de kans op recidive duidelijk zal doen afnemen.”.
Het rapport van drs. Van Kemenade houdt onder meer het volgende in (pag. 15):
“Onderzochte ontkent in dit onderzoek het tenlastegelegde. Gesteld kan worden dat onderzochte zichzelf een gedragslijn toedicht waaruit blijkt dat hij in vrijheid keuzes kon maken en maakte. Dat geeft aan dat zijn gedrag op die momenten overwogen tot stand kwam. Dat betekent dat hij verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn gedrag op die momenten. Mocht het tenlastegelegde bewezen kunnen worden dan is hem in zijn geheel toe te rekenen.
De kans op recidive van gewelddadig gedrag is aanzienlijk.”.
Het hof neemt de conclusies van beide gedragsdeskundigen over en maakt deze tot de zijne.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat, nu verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten is en niet te verwachten is dat behandeling van verdachte de kans op recidive duidelijk zal verminderen, oplegging van een maatregel tot terbeschikkingstelling niet passend is.
- G.
Gevangenisstraf van tijdelijke duur of levenslange gevangenisstraf?
G1.
De Advocaat-generaal heeft weliswaar subsidiair, doch uitdrukkelijk gemotiveerd gevorderd dat, indien het hof besluit aan verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, het hof de verdachte in dat geval zal veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf.
G2.
Naar het oordeel van het hof is een levenslange gevangenisstraf in deze zaak een te zware sanctie. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel, zoals onder E1 overwogen, dat verdachte een afgrijselijk feit heeft gepleegd. Niettegenstaande de omstandigheid dat de kans op recidive aanzienlijk wordt geacht, is het risico dat verdachte opnieuw een levensdelict zal plegen niet zodanig groot dat dit dwingt tot een levenslange beveiliging van de maatschappij tegen verdachte. Het vermoorden van [slachtoffer] heeft zich afgespeeld in de zakelijke sfeer waarbij een verschil van inzicht bestond over de financiële verplichtingen. In zoverre is verdachtes daad situationeel bepaald. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte op enig moment volstrekt willekeurig een ander zou doden. Daarmee wil het hof niets afdoen aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit maar wil het hof aangeven dat slechts in uitzonderlijke omstandigheden een levenslange gevangenisstraf een passende reactie is op het plegen van moord.
G3.
Van dergelijke omstandigheden is hier niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is derhalve, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, de langst mogelijke gevangenisstraf van tijdelijke duur een passende reactie op verdachtes handelen. In het bijzonder slaat het hof daarbij acht op het feit dat verdachte het slachtoffer, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond ligt, nog beschiet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
Moord.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend en mr. K. van der Meijde,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 21 maart 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.