In de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de Hoge Raad reeds op 24 november 2015, nr. 14/02696 (niet gepubliceerd) uitspraak gedaan, terwijl de Hoge Raad in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] op 1 december 2015, nr. 14/02678 (niet gepubliceerd) uitspraak heeft gedaan. Deze zaken betreffen zogenoemde peken.
HR, 28-06-2016, nr. 14/02679
ECLI:NL:HR:2016:1336
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2016
- Zaaknummer
14/02679
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1336, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:547, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:547, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1336, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0291
Uitspraak 28‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Opnemen bewijsmiddelen en art. 359.3 en 8. Sv. Het bestreden arrest bevat niet de op straffe van nietigheid voorgeschreven bewijsmiddelen houdende voor de bewezenverklaring redengevende f&o. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 14/02679
LBS/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 mei 2014, nummer 21/001807-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/514092-09 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met de door het Hof met betrekking tot het in de zaak met het parketnummer 05/514092-09 tenlastegelegde feit gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich het bestreden arrest, hetwelk niet de door het Hof met betrekking tot voormeld feit gebezigde bewijsmiddelen bevat. Bij die stukken bevindt zich evenmin een aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdende de met betrekking tot voormeld feit gebezigde bewijsmiddelen.
2.3.
Volgens art. 359, derde en achtste lid, Sv moet een arrest op straffe van nietigheid de bewijsmiddelen bevatten, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het bestreden arrest voldoet wat betreft voormeld feit niet aan dit vereiste en kan daarom in zoverre niet in stand blijven.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/514092-09 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016.
Conclusie 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Opnemen bewijsmiddelen en art. 359.3 en 8. Sv. Het bestreden arrest bevat niet de op straffe van nietigheid voorgeschreven bewijsmiddelen houdende voor de bewezenverklaring redengevende f&o. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 14/02679 Zitting: 17 mei 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 9 mei 2014 de verdachte in de zaak met parketnummer 05-700072-10 wegens 1. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, 2 meest subsidiair “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” en 3. “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, terwijl de schuldige opzettelijk goederen vernielt” en in de zaak met parketnummer 05-514092-09 wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur heeft mr. Spong het eerste middel nader toegelicht.1.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het arrest van het hof ten aanzien van de zaak met parketnummer 05-514092-09 niet voldoende met redenen is omkleed, aangezien het arrest en de aanvulling bewijsmiddelen zoals bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv niet de gebezigde bewijsmiddelen bevatten.
4. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 05-514092-09 bewezen verklaard dat:
“hij op 02 augustus 2009 te Culemborg met anderen, op of aan de openbare weg, te weten op of aan de Zandstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- personen, te weten tegen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (allen opsporingsambtenaar werkzaam bij de Politie Gelderland Zuid) en
- goederen, te weten aldaar aanwezige politievoertuigen (toebehorend aan de Politie Gelderland Zuid),
welk geweld bestond uit het:
- vastpakken van en rukken of trekken aan opsporingsambtenaren en/of
- schreeuwen/roepen van de woorden: "kankerhomo's" en "teringlijders" en “wij, één tegen één, zonder wapens" en "ik maak jullie kapot" en "ik maak jullie dood" en "vuile kankerlijders, ik maak jullie helemaal dood" en "jullie moeten maar eens zonder wapens komen" en/of
- om die opsporingsambtenaren heen gaan staan en/of (aldus) die opsporingsambtenaren in te sluiten en/of
- voor de voertuigen van die politieagenten staan en (aldus) de (vrije) doorgang van die ambtenaren te benemen en/of
- slaan en schoppen en trappen tegen politievoertuigen en/of
- gooien van een steen door een ruit van een politievoertuig en/of
- fotograferen van bovengenoemde (gewelddadige) handelingen.”
5. De aanvulling bewijsmiddelen zoals bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt ten aanzien van dit feit het volgende in:
“Zaak met parketnummer 05-514092-09 (gevoegd):
Deze zaak is in het ongerede geraakt, derhalve kan er geen uitwerking van de bewijsmiddelen plaatsvinden.”
6. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Op 18 maart 2016 heeft de rolraadsheer van de Hoge Raad bij brief aan de voorzitter van het hof verzocht om die inspanningen te verrichten, al dan niet door het doen van naspeuringen bij het parket en/of de politie naar mogelijke kopiestukken, die ertoe kunnen leiden dat de onderliggende stukken in de zaak met parketnummer 05-514092-09 alsnog ter beschikking komen.
(ii) Naar aanleiding van dit verzoek is door het hof een afschrift van het proces-verbaal van politie in de zaak met parketnummer 05-514092-09 naar de Hoge Raad toegezonden. Dit proces-verbaal is op 4 april 2016 bij de strafgriffie van de Hoge Raad ingekomen.
(iii) In de begeleidende brief van 31 maart 2016, gericht aan de rolraadsheer van de Hoge Raad, heeft een juridisch administratief medewerker van het hof het volgende meegedeeld. Het proces-verbaal betreft een kopie proces-verbaal dat afkomstig is uit het rechtbankdossier van een medeverdachte. Het proces-verbaal is gecontroleerd door één van de raadsheren van het hof, die heeft bevestigd dat dit het juiste proces-verbaal moet zijn.
(iv) Op 5 april 2016 is een afschrift van het proces-verbaal toegezonden naar de raadsman van de verdachte en is hij in de gelegenheid gesteld de ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel één of meer middelen in trekken.
(v) Binnen de gestelde termijn heeft mr. Spong een aanvullende schriftuur ingediend. Daarin heeft hij de ingediende middelen gehandhaafd en in aanvulling daarop het volgende aangevoerd. Uit de in het nagezonden proces-verbaal van politie opgenomen verklaring van de verdachte blijkt dat de verdachte ontkent een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het geweld te hebben geleverd, hetgeen voor een bewezenverklaring vereist is. Het gaat de wettelijke taak van de Hoge Raad te buiten om te doen wat het hof had behoren te doen, te weten uit het omvangrijke proces-verbaal van politie een selectie en waardering van de bewijsmiddelen te maken, die de inhoud van de verklaring van de verdachte weerleggen.
7. Het middel behelst de klacht dat het arrest van het hof ten aanzien van het bewezen verklaarde feit niet de gebezigde bewijsmiddelen bevat, aangezien deze in het ongerede zijn geraakt. In een dergelijk geval kan het volgende worden voorop gesteld. De Hoge Raad rekent tot klachten over een ontbrekend processtuk ook een middel waarin naar de kern bezien wordt geklaagd dat de verkorte uitspraak niet op de voet van art. 365a, tweede lid, Sv is aangevuld met bewijsmiddelen.2.Wanneer een middel mede betrekking heeft op het niet uitgewerkt zijn van de bewijsmiddelen door het hof in een aanvulling op het verkorte arrest, behoort de raadsman van de verdachte op de voet van art. IV, derde lid, Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2013 (Stcrt. 2013, 36474) een verzoek aan de rolraadsheer van de Hoge Raad te doen tot aanvulling van het dossier met het ontbrekende stuk. Wanneer de raadsman dat heeft nagelaten, stuit het middel daarop af.3.
8. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de raadsman van de verdachte zich overeenkomstig art. IV, derde lid, Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2013 tot de rolraadsheer van de Hoge Raad heeft gewend met het verzoek tot aanvulling van het dossier met de ontbrekende bewijsmiddelen. In het onderhavige geval bestaat er evenwel aanleiding om af te wijken van hetgeen hiervoor onder 7 voorop is gesteld. Het hof had immers, voordat het hof het incomplete procesdossier heeft ingezonden naar de Hoge Raad, in de aanvulling bewijsmiddelen reeds opgenomen dat de stukken betreffende de zaak met parketnummer 05/514092-09 in het ongerede waren geraakt. Bovendien heeft de rolraadsheer van de Hoge Raad zelf navraag gedaan naar de ontbrekende stukken, terwijl het in het ongerede geraakte proces-verbaal van politie vervolgens boven water is gekomen. Daarbij komt dat met de toezending van het proces-verbaal van politie nog geen sprake is van een aanvulling met bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt. Onder die omstandigheden meen ik dat aan de steller van het middel het bepaalde in art. IV, derde lid, Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2013 niet kan worden tegengeworpen.
9. Het feit dat het onderliggende dossier alsnog aan de Hoge Raad is toegezonden, laat onverlet dat ten aanzien van dit bewezen verklaarde feit geen uitwerking van de bewijsmiddelen heeft plaatsgevonden. Voorts is in het verkorte arrest ten aanzien van dit feit geen nadere bewijsoverweging opgenomen, waarin in voldoende mate de wettige bewijsmiddelen zijn vermeld waaraan de bewezenverklaring is ontleend. Gelet hierop kan in cassatie niet worden getoetst of het hof de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden. Aldus is de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 05/514092-09 niet met redenen omkleed.4.
10. Zoals de steller van het middel in zijn aanvullende schriftuur terecht opmerkt, voert het te ver wanneer de Hoge Raad aan de hand van het nagezonden proces-verbaal van politie zelf de ontbrekende inhoud van de aanvulling bewijsmiddelen zou vaststellen. Voor een onderzoek naar de bewijsbaarheid van het in de zaak met parketnummer 05/514092-09 ten laste gelegde, met inbegrip van de daarmee samenhangende waarderingen van feitelijke aard, is in cassatie geen plaats.5.
11. Ten overvloede merk ik nog op dat hier evenmin sprake is van een geval waarin de Hoge Raad de zaak, vanwege het ontbreken van (meerdere) dossierstukken, om doelmatigheidsredenen zelf kan afdoen door de inleidende dagvaarding nietig te verklaren op de grond dat na verwijzing of terugwijzing van de zaak de rechter naar wie de zaak zou worden verwezen of teruggewezen niet in staat zou zijn te beraadslagen en beslissen op de grondslag van de tenlastelegging. Het ontbrekende proces-verbaal van politie is in het onderhavige geval immers alsnog beschikbaar gekomen, zodat het hof na terugwijzing in staat is om te beraadslagen en te beslissen op de grondslag van de tenlastelegging.6.
12. Het middel slaagt.
13. Gelet op het slagen van het eerste middel, kan het tweede middel, dat de klacht behelst dat het hof in de zaak met parketnummer 05/514092-09 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het bestanddeel “geweld plegen”, buiten bespreking blijven. In geval de Hoge Raad anders mocht oordelen en behoefte heeft aan een aanvullende conclusie waarin het tweede middel alsnog wordt besproken, zal ik daartoe overgaan.
14. Ambtshalve merk ik het volgende op. De verdachte heeft op 13 mei 2014 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. In het onderhavige geval behoeft de Hoge Raad evenwel niet ambtshalve te onderzoeken of de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. Gelet op het slagen van het eerste middel, kan het tijdsverloop immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het hof aan de orde worden gesteld.7.
15. Het eerste middel slaagt, terwijl het tweede middel buiten bespreking kan blijven. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/514092-09 ten laste gelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2016
Vgl. Vgl. HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6704, NJ 2011/495 m.nt. Borgers, rov. 3.7 onder a en HR 27 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4245, NJ 2009/148 m.nt. Borgers, rov. 3.
Vgl. HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6704, NJ 2011/495 m.nt. Borgers, rov. 4.
Zie HR 9 november 1993, NJ 1994/429 m.nt. Corstens, rov. 5, waarin het hof onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank voor de bewijsvoering gebruik heeft gemaakt van een proces-verbaal van bevindingen, dat in het ongerede is geraakt. Vgl. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2917, NJ 2015/243, rov. 2. In deze ontnemingszaak is de aanvulling met bewijsmiddelen in het ongerede geraakt en niet meer beschikbaar gekomen maar behoefde dit niet tot vernietiging te leiden, omdat in de uitspraak in voldoende mate de wettige bewijsmiddelen zijn vermeld waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend en genoegzaam de inhoud daarvan is weergegeven. Vgl. voorts HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:467, HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0466, HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8565, HR 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3446, HR 16 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0754 en HR 15 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5742, NJ 2005/384. In die zaken is de in hoger beroep overgelegde pleitnota in het ongerede geraakt, hetgeen heeft geleid tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak.
Vgl. HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2860, rov. 2.5.
Vgl. voor zaken waarin meerdere stukken van het geding in het ongerede zijn geraakt, waarna de Hoge Raad de inleidende dagvaarding nietig heeft verklaard: HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6675, HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4412, HR 6 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4965, HR 22 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7703, HR 12 februari 2002, NJ 2002/302 en HR 8 februari 2000, nr. 111.683 E (niet gepubliceerd).
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.5.3.