Rb. Roermond, 19-01-2011, nr. 100802 / HA ZA 10-344
ECLI:NL:RBROE:2011:BP2454
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
19-01-2011
- Magistraten
Mr. J.M.P. Drijkoningen
- Zaaknummer
100802 / HA ZA 10-344
- LJN
BP2454
- Roepnaam
National Union Fire Insurance Company of Pittsburg/Venlo
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2011:BP2454, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 19‑01‑2011
Uitspraak 19‑01‑2011
Mr. J.M.P. Drijkoningen
Partij(en)
Vonnis in incident van 19 januari 2011
in de zaak van
- 1.
de rechtspersoon naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (State of Pennsylvania)
NATIONAL UNION FIRE INSURANCE COMPANY OF PITTSBURG,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
- 2.
de rechtspersoon naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (State of New York)
SOJITZ CORPORATION OF AMERICA,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
- 3.
de rechtspersoon naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (State of Michigan)
SOJITZ PRINTER CORPORATION,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. H.J.J.M. van der Bruggen te Roermond,
tegen
- 1.
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VENLO,
zetelend te Venlo,
gedaagde,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem,
- 2.
de publiekrechtelijke rechtspersoon
VEILIGHEIDSREGIO LIMBURG-NOORD,
zetelend te Venlo,
gedaagde,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna NUFIC c.s., de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding tevens inhoudende incidentele vordering tot verwijzing op grond van artikel 220 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv)
- —
de akte verzoek overlegging producties d.d. 12 mei 2010 van de zijde van NUFIC c.s.
- —
de akte verzoek overlegging productie d.d. 2 juni 2010 van de zijde van NUFIC c.s.
- —
het vonnis in het verwijzingsincident van 9 juni 2010
- —
de conclusie van antwoord van 21 juli 2010 van de zijde van de Gemeente Venlo
- —
de conclusie van antwoord van 21 juli 2010 van de zijde van de Veiligheidsregio
- —
de incidentele conclusie van eis van 11 augustus 2010 strekkende tot het verkrijgen van (een afschrift van) bescheiden als bedoeld in artikel 843a Rv
- —
de incidentele conclusie van antwoord van 22 september 2010 van de zijde van de Gemeente Venlo
- —
de incidentele conclusie van antwoord van 22 september 2010 van de zijde van de Veiligheidsregio
- —
de incidentele conclusie van repliek van 20 oktober 2010 van de zijde van NUFIC c.s.
- —
de incidentele conclusie van dupliek van 17 november 2010 van de zijde van de Gemeente Venlo
- —
de incidentele conclusie van dupliek van 17 november 2010 van de zijde van de Veiligheidsregio.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1.
NUFIC c.s. vorderen dat de Veiligheidsregio en/of de Gemeente Venlo op straffe van een dwangsom worden veroordeeld tot afgifte van kopieën van:
- 1.
de complete antwoorden zoals die oorspronkelijk door de brandweer zijn gegeven op de vragen die zijn gesteld in het schrijven van de expert van Geodis, de heer [X] van Topliss Hettema B.V (overgelegd als productie III bij de akte van 12 mei 2010);
- 2.
het proces-verbaal dat van de brand en/of haar bestrijding is opgemaakt;
- 3.
de interne rapportage ter zake;
- 4.
een en ander met de bijbehorende schetsen, bijlagen, etc.
2.2.
De rechtbank overweegt dat de toewijsbaarheid van een op artikel 843a Rv gegronde vordering allereerst afhangt van de in lid 1 van die bepaling cumulatief gestelde voorwaarden dat
- 1)
er een rechtmatig belang is bij inzage, dat
- 2)
bepaalde bescheiden worden gevorderd en dat
- 3)
er sprake is van een rechtsbetrekking tussen de partij die over de stukken beschikt en de partij die inzage, afschrift of uittreksel verlangt.
Voorts moet niet gebleken zijn van één van de in lid 3 en lid 4 van de bepaling gemaakte uitzonderingen op het inzagerecht, te weten dat
- 1)
de wederpartij tot geheimhouding verplicht is met betrekking tot de bescheiden of dat
- 2)
er gewichtige redenen zijn die maken dat afgifte geweigerd moet worden, of dat
- 3)
redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte is gewaarborgd.
De rechtbank zal in het navolgende toetsen of ten aanzien van de gevorderde bescheiden aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. In dit verband zal de rechtbank allereerst beoordelen of de gevorderde afgifte van de onder rechtsoverweging 2.1 sub 2–4 genoemde bescheiden kan worden toegewezen. Vervolgens zal zij beoordelen of de gevorderde afgifte van het onder rechtsoverweging 2.1 sub 1 genoemde bescheid kan worden toegewezen.
2.3.
Ten aanzien van het door NUFIC c.s. gevorderde ‘proces-verbaal dat van de brand en/of haar bestrijding is opgemaakt, de interne rapportage ter zake en de bijbehorende schetsen, bijlagen, etc.’ overweegt de rechtbank als volgt. NUFIC c.s. hebben aangevoerd dat het zo moet zijn dat de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio een interne evaluatie en een proces-verbaal of verslag hebben opgemaakt over de gang van zaken bij de bestrijding van de brand, gezien de omvang van die brand. Daartegen heeft de Veiligheidsregio aangevoerd dat zij dergelijke bescheiden niet in haar bezit heeft, ook geen wetenschap heeft van het bestaan ervan en dat zij deze bescheiden dus ook niet kan afgeven. Ook de Gemeente Venlo heeft aangevoerd dat zij geen stukken betreffende een interne evaluatie in haar bezit heeft — behoudens de door haar reeds overgelegde op regionaal niveau uitgevoerde interne evaluatie — en dat zij noch van de brandweer, noch van de politie een proces-verbaal betreffende de brand in haar bezit heeft. Volgens de Gemeente Venlo was voor een interne dan wel externe evaluatie ook geen aanleiding omdat de bestrijding van de brand volgens haar correct is verlopen.
2.3.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 843a lid 1 Rv als eis stelt dat ‘bepaalde bescheiden’ worden gevorderd en dat deze bepaling aldus niet de mogelijkheid biedt voor het opvragen van documenten waarvan de eiser slechts het bestaan vermoedt en die mogelijk wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. NUFIC c.s. hebben echter in feite enkel gesteld dat verondersteld moet worden dat de genoemde bescheiden bestaan, terwijl de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio deze veronderstelling gemotiveerd hebben betwist. Naar het oordeel van de rechtbank hebben NUFIC c.s. aldus — en ook in aanmerking nemende dat hun expert hun veronderstelling steunt — niet voldaan aan het in artikel 843a lid 1 Rv gestelde vereiste dat ‘bepaalde bescheiden’ moeten worden gevorderd van de wederpartij. NUFIC c.s. hebben op dit punt niet aan hun stelplicht voldaan. Nu zij dat hebben nagelaten moet het er in rechte voor worden gehouden dat deze bescheiden niet bestaan. De rechtbank zal daarom de gevorderde afgifte van de bescheiden genoemd onder rechtsoverweging 2.1 sub 2–4 afwijzen.
2.4.
Ten aanzien van de volgens NUFIC c.s. door de brandweer beantwoorde vragenlijst stellen NUFIC c.s. dat de Gemeente Venlo en/of de Veiligheidsregio (mede-)aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de brand die op 30 januari 2008 in opslagloods 7 van Geodis plaatsvond, omdat naar hun mening de bestrijding van die brand ondeugdelijk is geweest. Zij voeren aan dat zij ter bepaling van hun rechtspositie ten opzichte van de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio hebben getracht inlichtingen te vergaren omtrent de gang van zaken bij het bestrijden van de brand. Hiertoe hebben experts van haar en van Geodis contact opgenomen met de bevelvoerend brandweerofficier en hem verzocht de benodigde inlichtingen te verschaffen. Volgens NUFIC c.s. heeft de bevelvoerend brandweerofficier daarop toegezegd een schriftelijke vragenlijst in te vullen. Volgens hen heeft de bevelvoerend brandweerofficier op 6 januari 2010 telefonisch medegedeeld aan de expert van Geodis dat de brandweer de vragenlijst ook daadwerkelijk had ingevuld, maar dat deze eerst ter beschikking was gesteld aan de afdeling juridische zaken voordat deze aan NUFIC c.s. ter beschikking zou worden gesteld. Vervolgens hebben de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio geweigerd de lijst vrij te geven aan NUFIC c.s., aldus NUFIC c.s.
NUFIC c.s. stellen dat zij hun rechtspositie ten opzichte van de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio zonder het gevorderde bescheid niet kunnen bepalen en vorderen in het onderhavige incident dat het alsnog wordt afgegeven. NUFIC c.s. bestrijden de stelling van de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio dat slechts een conceptbeantwoording beschikbaar zou zijn die zich niet leent voor afgifte. Volgens hen heeft de bevelvoerend brandweerofficier wel degelijk uitlatingen gedaan die erop neerkomen dat de brandweer de door NUFIC c.s. gestelde vragen technisch/feitelijk heeft beantwoord. Zij hebben, zo begrijpt de rechtbank, ook expliciet verzocht toegelaten te worden tot het leveren van bewijs van dit feit. NUFIC c.s. stellen dat zij niet behoeven te dulden dat het aldus opgemaakte document eerst door de juristen van de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio wordt bewerkt en dat het document met het oog op de waarheidsvinding en gezien haar belang haar rechtspositie te kunnen bepalen binnen het bereik van artikel 843a Rv valt en dus moet worden afgegeven.
2.4.1.
De Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio voeren verweer. De Gemeente Venlo stelt dat er geen sprake van is dat de brandweer de gevorderde vragenlijst in definitieve zin zou hebben beantwoord en bestrijdt dat de bevelvoerend brandweerofficier dit zou hebben gezegd. Volgens haar heeft de officier enkel medegedeeld dat de conceptbeantwoording naar de afdeling juridische zaken was gestuurd. Volgens de Gemeente Venlo heeft de brandweer de vragenlijst aldus slechts in concept ingevuld als basis voor nader intern overleg en moet het stuk gezien worden in de context van interne overwegingen die nog niet zijn afgerond. Zowel de Gemeente Venlo als de Veiligheidsregio hebben in dit verband aangevoerd dat de gevorderde vragenlijst een bescheid betreft dat enkel is bedoeld voor intern beraad. Volgens hen behoeft een dergelijk stuk op grond van artikel 843a Rv niet te worden afgegeven, nu deze bepaling er niet toe dient de aan de zijde van NUFIC c.s. kennelijk bestaande bewijsnood te ledigen, maar slechts ziet op bescheiden die hebben te gelden als afgeronde bewijsmiddelen, waarvan een partij weet dat ze er zijn maar waar die partij zelf niet over beschikt. Ten slotte hebben zowel de Gemeente Venlo als de Veiligheidsregio aangevoerd dat de door NUFIC c.s. verlangde informatie ook kan worden verkregen op een andere wijze dan gedwongen afgifte van de conceptbeantwoording van de vragenlijst, zoals door middel van het horen van getuigen of een deskundigenonderzoek.
2.4.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat door de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio is erkend dat van de vragenlijst een conceptbeantwoording voorhanden is. Daarmee is in elk geval voldaan aan het eerste vereiste dat artikel 843a Rv stelt, te weten dat afgifte van een ‘bepaald bescheid’ wordt gevorderd.
2.4.3.
Ten aanzien van de overige twee cumulatieve vereisten die artikel 843a lid 1 Rv stelt, te weten de aanwezigheid van een ‘rechtmatig belang’ en een ‘rechtsbetrekking’, overweegt de rechtbank als volgt. NUFIC c.s. hebben aangevoerd dat zij de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio (mede-)aansprakelijk achten voor de schade die veroorzaakt is bij de brand door de wijze waarop deze brand bestreden is en stellen dat zij een direct belang hebben bij het verkrijgen van inzage in de conceptbeantwoording door de brandweer van de vragenlijst van haar experts. Dit omdat zij zonder specifieke informatie over de wijze waarop de brand bestreden is geen goed onderbouwd standpunt omtrent hun rechtpositie en de mogelijke aansprakelijkheid van de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio in kunnen nemen. De rechtbank overweegt dat gezien de stellingen van NUFIC c.s. op dit moment niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de brand op een wijze is bestreden die zou kunnen leiden tot de aansprakelijkheid van de Gemeente Venlo en/of de Veiligheidsregio op grond van de in overweging 4.1 van de dagvaarding genoemde gronden en dat daarmee de rechtsbetrekking, althans voor zover vereist door artikel 843a lid 1 Rv, gegeven is. Voorts hebben NUFIC c.s. naar het oordeel van de rechtbank hun stelling voldoende onderbouwd dat bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de Gemeente Venlo en/of de Veiligheidsregio de specifieke informatie over de wijze waarop de brand is bestreden door de brandweer van belang is. Nu voor het aannemen van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv ook niet is vereist dat de rechtsbetrekking tussen partijen reeds (in rechte) is komen vast te staan, is hiermee ook het ‘rechtmatig belang’ in de zin van artikel 843a lid 1 Rv gegeven. Hiermee wordt overigens op geen enkele wijze een oordeel gegeven over de (mede-)aansprakelijkheid van de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio voor de schade van de brand, waartegen zij immers gemotiveerd verweer voeren.
2.4.4.
Nu is geoordeeld dat ten aanzien van de conceptbeantwoording aan de vereisten van artikel 843a lid 1 Rv is voldaan, dient de rechtbank te beoordelen of één of meer van de weigeringsgronden in artikel 843a lid 4 Rv van toepassing is. In dit verband hebben de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio aangevoerd dat het gevorderde bescheid niet behoeft te worden verstrekt aan NUFIC c.s. omdat het moet worden aangemerkt als een zuiver intern bescheid dat is bestemd voor onderling overleg, welk verweer de rechtbank begrijpt als een beroep op de weigeringsgrond ‘gewichtige redenen’. Dienaangaande merkt de rechtbank allereerst op dat de parallel die de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio trekken met de Wet openbaarheid van bestuur geen stand kan houden, nu in een civiele procedure de normstelling van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is. Verder constateert de rechtbank dat door de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio niet is bestreden dat de beantwoording van de vragenlijst is opgesteld door de brandweer op verzoek van de experts van NUFIC c.s. Het betreft hier dus geen stuk dat is opgesteld ten behoeve van intern overleg over het betrokken geschil tussen personen verbonden aan de Gemeente Venlo of de Veiligheidsregio, zoals aan de orde was in het door de Gemeente Venlo geciteerde arrest van het Hof 's‑Hertogenbosch van 14 oktober 2003 (LJN AM7927). Dat het stuk de status van concept niet is ontstegen doet hier niet aan af. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de door NUFIC c.s. als productie III bij de dagvaarding overgelegde vragenlijst van haar experts aan de brandweer blijkt dat de aan de brandweer gestelde vragen, zoals NUFIC c.s. stellen, van feitelijke en technische aard zijn, evenals dus, zo valt aan te nemen, de beantwoording van die vragen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat tegenover het belang van de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio bij het niet afgeven van de conceptbeantwoording het belang van NUFIC c.s. staat om wel kennis te nemen van de inhoud daarvan ten behoeve van de verdere bepaling van hun rechtspositie. Nu de weigeringsgrond ‘gewichtige redenen’ restrictief moet worden opgevat, dit tegen de achtergrond van de artikelen 21 en 22 Rv en de te bevorderen ‘equality of arms’, op grond waarvan moet worden voorkomen dat een partij een onredelijk voordeel geniet, of haar wederpartij een dito nadeel lijdt doordat een bepaald stuk in de procedure niet beschikbaar komt, treft onder deze omstandigheden het verweer van de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
2.4.5.
Het laatste verweer dat de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio hebben gevoerd, is dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de conceptbeantwoording is gewaarborgd, nu NUFIC c.s. ook op andere wijze de nodige inlichtingen kunnen verkrijgen, zoals door het horen van getuigen. Wat dit verweer betreft overweegt de rechtbank dat de als productie III bij de dagvaarding overgelegde vragenlijst een veelheid aan feitelijke en technische details aangaande de brandbestrijding bestrijkt, ten aanzien waarvan juist de door de experts van NUFIC c.s. schriftelijk bevraagde brandweer in de positie is duidelijkheid te verschaffen. Voorts zijn bij de verschillende fases in de bestrijding van de bijzonder grote brand vele mensen betrokken geweest en zou het door de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio gestelde alternatief voor vrijgave van de conceptbeantwoording ertoe leiden dat een groot aantal brandweerlieden door de rechtbank of door een deskundige gehoord zou moeten worden, terwijl de gezochte informatie in elk geval tot op zekere hoogte (mogelijk) reeds voorhanden is. Daarnaast merkt de rechtbank op dat gezien het tijdsverloop tussen de brand en de mogelijk in de toekomst te houden getuigenverhoren te vrezen valt dat de getuigenverklaringen minder specifiek zullen zijn. Dit terwijl het voor de beoordeling van de onderhavige aansprakelijkheidskwestie van belang zal zijn over details te beschikken ten aanzien van de bestrijding van de brand en deze details mogelijk voorhanden zijn in de vorm van de relatief kort na de brand opgestelde conceptbeantwoording. Onder deze omstandigheden kan niet gesteld kan worden dat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtspleging ook zonder verschaffing van het gevraagde bescheid gewaarborgd kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarom ook aan dit verweer voorbij worden gegaan, waarmee overigens geen oordeel wordt gegeven over de bewijskracht van het gevorderde bescheid.
2.4.6.
Uit het voorgaande volgt dat voor wat betreft het onder rechtsoverweging 2.1 sub 1 bedoelde bescheid voldaan is aan de vereisten van artikel 843a Rv en dat de vordering tot afgifte van dat bescheid zal worden toegewezen. Nu de rechtbank op grond van de voorhanden stukken niet met zekerheid kan bepalen of de Gemeente Venlo of de Veiligheidsregio het bescheid in haar bezit heeft, zal in het dictum tot uiting worden gebracht dat het bescheid door de Gemeente Venlo of de Veiligheidsregio moet worden afgegeven en dat met afgifte van het bescheid door één van hen aan het vonnis zal zijn voldaan.
2.5.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsom toewijzen, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en aan een maximum zal worden verbonden zoals bepaald in het dictum.
2.6.
De Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NUFIC c.s. worden begroot op:
- | salaris advocaat | EUR | 904,00 | (2,0 punten × tarief EUR 452,00) |
Totaal | EUR | 904,00 |
2.7.
De vordering van NUFIC c.s. tot veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Nu het zogenaamde liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven voorziet in een forfaitair tarief voor die kosten en de rechtbank dat tarief pleegt te volgen, zijn die kosten nu al te begroten. De rechtbank zal de nakosten toewijzen, zoals nader in het dictum wordt bepaald.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt de Veiligheidsregio en/of de Gemeente Venlo om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan hen kopieën af te geven aan NUFIC c.s. van de complete antwoorden zoals die oorspronkelijk door de brandweer zijn gegeven op de vragen die zijn gesteld in het schrijven van de expert van Geodis, de heer [X] van Topliss Hettema B.V (overgelegd als productie III bij de akte van 12 mei 2010),
3.2.
veroordeelt de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio tot betaling aan NUFIC c.s. van een dwangsom van EUR 1.000,00 voor iedere dag dat door hen niet wordt voldaan aan de in rechtsoverweging 3.1 uitgesproken veroordeling, zulks tot een maximum van EUR 50.000,00 en met verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 2.4.6 is overwogen,
3.3.
veroordeelt de Gemeente Venlo en de Veiligheidsregio in de kosten van het incident, aan de zijde van NUFIC c.s. tot op heden begroot op EUR 904,00,
3.4.
veroordeelt Gemeente Venlo in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met EUR 68,00 indien Gemeente Venlo niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
3.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 maart 2011 voor conclusie van repliek aan de zijde van NUFIC c.s.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2011.