Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte
Artikel 12 Heffing op spoorwegondernemingen die passagiersvervoersdiensten verrichten
Geldend
Geldend vanaf 15-12-2012
- Bronpublicatie:
21-11-2012, PbEU 2012, L 343 (uitgifte: 14-12-2012, regelingnummer: 2012/34/EU)
- Inwerkingtreding
15-12-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-2012, PbEU 2012, L 343 (uitgifte: 14-12-2012, regelingnummer: 2012/34/EU)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
Onverminderd artikel 11, lid 2, kunnen de lidstaten, onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden, de voor het spoorwegvervoer van passagiers bevoegde autoriteit toestaan om een heffing op te leggen aan spoorwegondernemingen die passagiersvervoersdiensten verrichten, voor de exploitatie van onder de rechtsbevoegdheid van deze autoriteit vallende trajecten die tussen twee stations in die lidstaat worden geëxploiteerd.
In dat geval worden spoorwegondernemingen die binnenlandse of internationale passagiersvervoersdiensten per spoor verrichten, aan dezelfde heffing voor de exploitatie van die trajecten die onder de rechtsbevoegdheid van die autoriteit vallen, onderworpen.
2.
De heffing is bedoeld om deze autoriteit te compenseren voor openbaredienstverplichtingen vervat in openbaredienstcontracten die in overeenstemming met het recht van de Unie zijn gegund. De opbrengst die uit deze, als compensatie betaalde heffing is opgehaald, mag niet hoger zijn dan hetgeen dat nodig is om het geheel of een deel van de kosten van de desbetreffende openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, te dekken.
3.
De heffing wordt opgelegd in overeenstemming met het recht van de Unie, en neemt met name de beginselen van billijkheid, transparantie, non-discriminatie en evenredigheid, in het bijzonder tussen de gemiddelde prijs van de dienst aan de passagier en de hoogte van de heffing, in acht. Het totaal van de ingevolge dit lid opgelegde heffingen mag de economische levensvatbaarheid van de passagiersvervoersdienst per spoor waarvoor zij worden opgelegd, niet in gevaar brengen.
4.
De betrokken autoriteiten houden de nodige informatie bij om ervoor te zorgen dat de oorsprong van de heffingen en het gebruik dat ervan wordt gemaakt, kan worden achterhaald. De lidstaten verstrekken deze informatie aan de Commissie.
5.
De Commissie stelt, op basis van de ervaring van toezichthoudende instanties, bevoegde autoriteiten en spoorwegondernemingen en op basis van de werkzaamheden van het in artikel 57, lid 1, bedoelde netwerk, maatregelen vast waarin de voor de toepassing van dit artikel te volgen procedure en criteria nader worden bepaald. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 62, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.