HR, 27-03-2012, nr. S 10/05043
ECLI:NL:HR:2012:BV6661
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-03-2012
- Zaaknummer
S 10/05043
- LJN
BV6661
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV6661, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV6661
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑01‑2010
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Opgewekt vertrouwen en ontvankelijkheid Openbaar Ministerie. Een bij een verdachte op grond van een mededeling van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) opgewekt vertrouwen dat tegen hem in een bepaalde zaak geen vervolging zal worden ingesteld, zal alleen kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging indien dat vertrouwen in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is. Het oordeel van het Hof dat de verdachte, gelet op de zeer aanzienlijke overschrijding van de maximumsnelheid, aan de inhoud van de brief van 23 januari 2009 van het CJIB niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij ter zake van die verkeersovertreding niet vervolgd zou worden, mede in aanmerking genomen dat het parket te Zutphen de verdachte bij brief van 17 februari 2009 heeft uiteengezet welke vergissing tot de brief van 23 januari 2009 had geleid, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
27 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/05043
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 31 augustus 2010, nummer 21/002269-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het in hoger beroep gevoerde verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 06 december 2008 in de gemeente Nunspeet buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Elspeterweg, niet zijnde een autoweg of autosnelweg, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur."
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. De pleitnota houdt in:
"I. Inleiding
(...) Kort gezegd komt de gang van zaken tot op heden hier op neer. Cliënt heeft op 23 januari 2009 een bericht ontvangen van het CJIB. In dit bericht staat:
"Op 6 december 2008 omstreeks 8:56 uur bent u staande gehouden vanwege het strafbare feit "Overschrijding max. snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, van 70 tot 75 km/h".
Naar aanleiding van een verzoek van politie is besloten de zaak met bovengenoemd transactienummer in te trekken. U kunt deze zaak als afgedaan beschouwen."
Het verzoek is getekend door het hoofd OM-afdoening en Transacties van het CJIB. Bij beschikking van 09 april 2009 heeft de raadkamer van de Rechtbank Zutphen besloten dat het ingehouden rijbewijs aan cliënt diende te worden teruggeven. De rechtbank honoreerde daarmee (in een voorlopig oordeel) het beroep op het vertrouwensbeginsel. (...)
II. Vertrouwensbeginsel
(...) Cliënt kon redelijkerwijs aan de brief de verwachting ontlenen dat hij niet meer strafrechtelijk zou worden aangesproken. De brief van het CJIB is klip en klaar. Het is duidelijk over welk feit het gaat. Het is duidelijk waarom er is ingetrokken en het is duidelijk wat het gevolg is: cliënt mag de zaak als afgedaan beschouwen.
III. Deze toezegging komt voor rekening van het OM, ik verwijs naar HR 28 februari 2000, NJ 2006, 180. Allerhande bevoegdheden in het kader van het strafrecht en de Wet Mulder worden door het CJIB uitgeoefend. Het CJIB is al lang niet meer uitsluitend het incassobureau van justitie. Juist uit het feit dat brief is ondertekend door het hoofd OM-afdoening en Transacties van het CJIB moge blijken hoe enorm de werkzaamheden van het CJIB in de afgelopen jaren zijn uitgedijd. Het lag niet op de weg van cliënt om hiernaar nader onderzoek te doen. De brief hoefde bij cliënt geen vragen op te roepen.
IV. Vraag is dan alleen nog of er zwaarwegende belangen in de weg staan aan honorering van het beroep op het vertrouwensbeginsel. Ik meen dat dit (net als door Uw Hof op 10 mei 2010 werd geoordeeld in de zaak met LJN-nummer BM7573) niet het geval is. Gelet op het feit dat het hier een verkeersovertreding betreft zullen dergelijke zwaarwegende belangen mijns inziens ook niet gauw aan de orde zijn.
V. Conclusie
Gelet op het voorgaande verzoek ik u het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren."
2.3.2. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"Het hof acht het openbaar ministerie wel ontvankelijk in de vervolging. Aan de ongelukkig geformuleerde brief d.d. 23 januari 2009 van het CJIB heeft verdachte niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen, dat een zo grove verkeersovertreding ongestraft zou blijven.
Bij brief d.d. 17 februari 2009 van het parket te Zutphen aan de raadsman van verdachte is precies uiteengezet, welke vergissing en waarom is gemaakt. Verdachte heeft daardoor ook niet lang in onzekerheid hoeven verkeren over het standpunt van het openbaar ministerie."
2.4. Een bij een verdachte op grond van een mededeling van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) opgewekt vertrouwen dat tegen hem in een bepaalde zaak geen vervolging zal worden ingesteld, zal alleen kunnen leiden tot
niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging indien dat vertrouwen in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is.
2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte, gelet op de zeer aanzienlijke overschrijding van de maximumsnelheid, aan de inhoud van de brief van 23 januari 2009 van het CJIB niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij ter zake van die verkeersovertreding niet vervolgd zou worden, mede in aanmerking genomen dat het parket te Zutphen de verdachte bij brief van 17 februari 2009 heeft uiteengezet welke vergissing tot de brief van 23 januari 2009 had geleid. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en het is ook niet onbegrijpelijk.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 27 maart 2012.
Beroepschrift 21‑01‑2010
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake:
Het arrest van het Gerechtshof te Arnhem, enkelvoudige kamer voor strafzaken d.d. 31 augustus 2010, parketnummer hoger beroep 21/002269-09. Gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter van de Rechtbank Zutphen (locatie Harderwijk) van 27 mei 2009,
in de strafzaak van:
[requirant],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Te dezen vertegenwoordigd door:
mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle en bepaaldelijk tot ondertekening en indiening van dit stuk gemachtigd.
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirant], wonende te [woonplaats], requirant tot cassatie, te dezen vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. V. Wolting, die hij tot ondertekening en indiening van deze schriftuur bepaaldelijk heeft gemachtigd;
Dat hij ter zake van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde feit in eerste aanleg bij vonnis van de Kantonrechter van de Rechtbank Zutphen van 27 mei 2009 (parketnummer 06/5100995-08) is veroordeeld tot:
- —
een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek.
Dat hij bij arrest van 31 augustus 2010 gewezen door de enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof Arnhem (parketnummer 21/002269-09) in hoger beroep op de gronden als in dat arrest omschreven, ter zake van hetgeen hem in de dagvaarding ten laste is gelegd is veroordeeld tot:
- —
een geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek.
Dat hij bij akte ter griffie op 31 augustus 2010 cassatie heeft doen aantekenen tegen voormeld arrest.
Draagt voor het navolgende middel van cassatie:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 348 jo. 349 en 359 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat het Gerechtshof het openbaar ministerie ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, althans het verweer dat strekte tot niet-ontvankelijkheid onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
Toelichting
Volgens vaste rechtspraak is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Zo'n geval doet zich voor wanneer het openbaar ministerie tot vervolging overgaat terwijl bij de verdachte op grond van door het openbaar ministerie gedane — of aan deze toe te rekenen — toezeggingen, de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd.
In hoger beroep (en overigens ook in eerste aanleg) is het verweer gevoerd dat door of namens het openbaar ministerie de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat niet verder zou worden vervolgd. Daartoe is aangevoerd dat door ‘het hoofd OM-afdoening en Transacties van het CJIB’ een brief aan [requirant] is verzonden met de mededeling dat hij de zaak als afgedaan kon beschouwen. Het verweer dat [requirant] aan de brief redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat hij niet strafrechtelijk zou worden vervolgd, is door het Hof verworpen. Daartoe heeft het Hof overwogen dat aan ‘de ongelukkig geformuleerde brief d.d. 23 januari 2009 van het CJIB’ [requirant] niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen, dat ‘een zo grove verkeersovertreding ongestraft zou blijven.’
Het Hof miskent met de overweging dat (gelet op de taken die het CJIB namens het openbaar ministerie verricht) mededelingen van het CJIB wel degelijk voor rekening kunnen komen van het Openbaar Ministerie (vergelijk HR 28 februari 2006, NJ 2006, 180).
Het Hof heeft voorts niet gemotiveerd waarom [requirant] niet het voornoemde gerechtvaardigd vertrouwen aan de brief kon ontlenen. Het Hof kwalificeert de brief als ongelukkig geformuleerd (wat daar van zij), maar laat verder in het midden waaruit [requirant] had kunnen opmaken dat de inhoud van de mededeling niet klopte of onbevoegd zou zijn gedaan.
Daarmee is het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie onvoldoende gemotiveerd verworpen.
Gelet op het voorgaande is door het Hof het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer ten onrechte, althans onvoldoende naar de eisen van de wet gemotiveerd verworpen.
Met conclusie
Op voormelde gronden concludeer ik namens requirant tot vernietiging van het bestreden arrest.
Zwolle, 21 januari 2010
V. Wolting