Vgl. o.a. EHRM 15 december 2011, NJ 2012, 283, m.nt. T.M. Schalken en A.E. Alkema, EHRC 2012, 65, m.nt. Spronken (Al-Khawaja and Tahery vs. the United Kingdom), par. 144.
HR, 01-07-2014, nr. 13/00993
ECLI:NL:HR:2014:1570, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
13/00993
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1570, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:629, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:629, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1570, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑07‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/445 met annotatie van M.J. Borgers
SR-Updates.nl 2014-0290
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2014:1496 omtrent de beoordeling van cassatieklachten over beslissingen inzake verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen. Gelet hierop is de afwijzing van de getuigenverzoeken niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De HR heeft daarbij in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld (i) dat alle in de verzoeken genoemde getuigen hun waarnemingen hebben vastgelegd in op ambtseed opgemaakte p-v’s, (ii) dat over de door de verdediging gesignaleerde daarin voorkomende onduidelijkheden en hiaten in eerste aanleg aanvullende p-v’s opgemaakt en (iii) dat de verdediging niet nader heeft geconcretiseerd welke vragen nog zouden dienen te worden beantwoord.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/00993
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 februari 2013, nummer 21/004946-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verzoeken tot het horen van de door de verdediging opgegeven getuigen heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen.
2.2.1.
De appelschriftuur van de raadsvrouwe van de verdachte houdt omtrent het verzoek getuigen te horen onder meer in:
"Cliënt doet hierbij opgave van de getuigen die hij ter terechtzitting van het gerechtshof wenst te horen:
1. [verbalisant 1], hoofdagent, Unit Breda,
2. [verbalisant 2], brigadier, Unit Wolfheze,
3. [verbalisant 3], Dienst Verkeerspolitie, Unit Executieve Ondersteuning, Recherche van het KLPD,
4. [verbalisant 4], hoofdagent, Unit Probleemgerichte Inzet,
5. [verbalisant 5], hoofdagent, Unit Ouder-Amstel,
6. [verbalisant 6], brigadier Unit Probleemgerichte Inzet.
Cliënt bestrijdt hun verklaringen. De bewijsbeslissing staat of valt met de betrouwbaarheid van de door deze getuigen gedane waarnemingen en door hen afgelegde verklaringen/opgemaakte processen-verbaal zodat cliënt er alle belang bij heeft dat het hof zich met eigen ogen en oren een beeld van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid verschaft, meer in het bijzonder ook van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de aanvullende processen-verbaal opgemaakt door getuige 1 tot en met 5."
2.2.2.
De raadsman van de verdachte heeft voormeld verzoek ter terechtzitting van het Hof van 30 oktober 2012 als volgt nader toegelicht:
"Ik wil de getuige genoemd onder 1. horen omtrent het kenteken dat zij heeft opgenomen. Ik vraag mij af hoe zij dit kenteken heeft waar kunnen nemen, meer in het bijzonder nu gebleken is dat de verlichting van de kentekenplaat defect was. De getuige genoemd onder 2. wil ik horen over de rode stationwagen met xenonverlichting aan de voorzijde. In het aanvullend opgemaakt proces-verbaal heeft deze getuige het over een rode stationwagen met aan de voorzijde een blauwachtig wit licht. De getuige genoemd onder 3. is deskundig op het gebied xenonlicht. Xenonlicht is verblindend en ik wil weten wat waar kan worden genomen bij een dergelijk licht. De getuige genoemd onder 5. heeft een schatting gemaakt. Ik wil weten van welk referentiekader hij daarbij is uitgegaan. De getuigen genoemd onder 4. en 6. hebben gerelateerd over de personenauto van het merk Peugeot. Een verbalisant heeft gerelateerd dat de Peugeot voorop rijdt en de andere verbalisant heeft dat niet gerelateerd. Ik wil weten hoe dat zit; is er soms sprake van twee personenauto's van het merk Peugeot?."
2.2.3.
Bij tussenarrest van 13 november 2012 heeft het Hof het verzoek om de zes opgegeven getuigen op te roepen afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
"Namens verdachte is op 13 december 2011 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarvan beroep. Het verzoek tot het horen van getuigen is gedaan bij faxbericht van 14 december 2011. Het verzoek om getuigen te horen dient derhalve te worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang.Het hof zal het verzoek om de hiervoor onder 1 t/m 6 genoemde getuigen te (doen) horen, afwijzen. Het hof is van oordeel dat verdachte daardoor niet wordt geschaad in zijn verdediging. De door de verdediging gevraagde getuigen zijn verbalisanten die hun waarnemingen hebben vastgelegd in ambtsedige processen-verbaal. In eerste aanleg zijn omtrent hiaten en onduidelijkheden in die processen-verbaal reeds aanvullende processen-verbaal opgemaakt. Niet is aangegeven welke vragen aan de getuigen nog openstaan.
Daarom kan het thans nog horen van de verbalisanten naar het oordeel van het hof achterwege blijven."
2.2.4.
Na hervatting van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2013 in de stand waarin het zich op het tijdstip van het tussenarrest bevond, heeft de raadsvrouwe blijkens haar aan het proces-verbaal van die terechtzitting gehechte pleitaantekeningen onder meer het volgende aangevoerd:
"Gezien wordt dat een rode stationwagen met opvallende Xenon verlichting aan de voorkant stopte. Later wordt door verbalisant [verbalisant 3] geverbaliseerd dat H4 lampen ook een gelijkend licht als Xenon verlichting zouden kunnen veroorzaken. Dit ondanks het feit dat de lampen van de rode in beslag genomen auto zijn onderzocht (op verzoek van de verdediging) en dit niet is gebleken. Om die reden wenst de verdediging verbalisant [verbalisant 3] te kunnen bevragen voor zover uw hof gebruik wenst te maken van het aanvullend proces-verbaal waaruit dit blijkt.Gezien wordt dat twee mannen uitstapten. Dit waren niet NN1 en NN2.
Een van deze twee was ca 1.80, had een zwarte muts en een donkere jas aan met een witte kraag. De ander was kleiner en in het donker gekleed. Deze signalementen komen niet overeen met die van NNI en NN2 (wit petje, witte schoenen, lichtblauwe broek, witte capuchon).Beide mannen lopen langs een aantal vrachtwagencombinaties, staan ook even stil.
Beide mannen stappen in de rode auto en die verliet de parkeerplaats.
Het kenteken kon niet worden opgenomen omdat de kentekenverlichting niet functioneerde.Niet gezien is dus dat er in de huiven is gesneden. Achteraf is wel gezien dat er in 4 huiven van vrachtwagencombinaties kijkgaten zaten, maar het toebrengen van deze kijkgaten aan de huiven is dus niet gezien. Dat betekent dat niet gezien is wie deze kijkgaten heeft gemaakt. Niet is gezien dat deze mannen dit hebben gedaan. En als niet is gezien dat deze mannen dat hebben gedaan, is het mogelijk dat iemand anders dat heeft gedaan. En daarbij kan dan weer niet worden aangenomen dat dit onaannemelijk is omdat politie niemand heeft gezien (pag. 60 [verbalisant 2], zie verder), immers, politie heeft wel meer niet gezien. Sterker nog, politie heeft niet gezien dat datgene gebeurd is wat zij nu juist stonden te observeren. Dat maakt het aldus zeer wel mogelijk dat deze kijkgaten door een ander zijn toegebracht. (00.35)Vervolgens, dus nà het verlaten van de auto van de parkeerplaats wordt ergens een keer op een (in elk geval) later moment het kenteken van deze auto opgenomen. De verbalisant heeft later (aanvullend) verklaard dat de auto waarvan het kenteken is opgenomen, kapotte kentekenverlichting had. Dit is toegevoegde informatie die eerder niet is vastgelegd. De verdediging is dan ook van mening dat hier primair geen acht op dient te worden geslagen, doch indien dit wel het geval zou zijn, dat deze verbalisant ([verbalisant 1]) hieromtrent gehoord dient te worden. De verdediging wenst daarbij ook vastgesteld te zien of deze informatie in het aanvullend pv uit herinnering is geput of aan de hand van aantekeningen is toegevoegd. Daarbij is ook van belang op welke wijze en hoe vaak door het onderzoeksteam overleg is gevoerd na deze observatie alsmede welke stukken deze verbalisant ontvangen heeft voor de beantwoording van de vraag in het aanvullend pv. De verdediging wenst na te gaan of het handelt om eigen waarneming of dat de herinnering is vermengd met overige informatie, dan wel sprake is van invulling als lijkt te zijn gebeurd bij verbalisant [verbalisant 2].Verbalisant [verbalisant 2] verklaart in een PV van bevindingen tegengesteld aan zijn eerdere waarnemingen. Hij verklaart immers op pag. 58 dat hij niet heeft kunnen zien welk kenteken de rode auto heeft. Het pv van bevindingen op pag. 60 bevat aldus informatie die hij niet uit eigen waarneming heeft en waarbij hij heeft ingevuld hoe het volgens hem is gegaan. Hij heeft immers niet gezien dat de mannen uit de auto met kenteken [AA-00-BB] stapten. Dat is aantoonbaar onjuist. Indien uw hof deze processen-verbaal voor het bewijs zal bezigen, wenst de verdediging deze verbalisant alsnog hieromtrent te bevragen.Kortom, de uitgestapte mannen zijn niet dezelfde mannen als NN1 en NN2. Niet gezien is wie de snijgaten heeft veroorzaakt. Niet gezien is welk kenteken de rode auto op deze parkeerplaats had en niet duidelijk is of niet later verwisseling heeft kunnen plaatsvinden bij het opnemen van het kenteken.Tevens kan niet worden vastgesteld dat cliënt een van de betrokkenen bij dit incident zou zijn geweest, aangezien hij wederom niet voldoet aan de signalementen van een van de genoemde mannen.(...)Gezien wordt dat er een rode Peugeot van de parkeerplaats af rijdt. Op het moment dat deze langs de Kringloopwagen rijdt, rijdt deze laatste ook weg, met de Peugeot voorop ([verbalisant 6] en [verbalisant 4], p. 59), van de parkeerplaats af in de richting van Tiel.
Niet kan worden vastgesteld dat die rode Peugeot iets te maken heeft met NN1, NN2 en NN3.
Niet kan worden vastgesteld dat die Kringloopwagen iets te maken heeft met NN1, NN2 en NN3?
Niet kan worden vastgesteld waar NN1, NN2 en NN3 nou vandaan komen en waar zijn ze gebleven, laat staan dat zij zouden hebben plaatsgenomen in die rode auto.
Ik vraag u dan: nu door zoveel verbalisanten deze parkeerplaats wordt geobserveerd, hoe kan het dan dat hier geen antwoord op kan worden gegeven en wat zegt dat over de kwaliteit en waarde, bewijswaarde, van de observaties? De observaties zijn kennelijk onvoldoende nauwkeurig gedaan hetgeen de mogelijkheid openlaat dat er door meer personen meer is gedaan dan door verbalisanten waargenomen.Wat wel kan worden vastgesteld, is dat de rode auto met daarin cliënt, kennelijk niets te maken heeft gehad met deze feiten.
Dat blijkt wel uit de observatie van verbalisant Verloop, pag. 61: Hij ziet namelijk een rode auto Varakker oprijden. Hij ziet dat deze auto enige tijd stil staat. Hij ziet dat de bestuurder uitstapt, even blijft staan en later weer instapt. Hij ziet ook dat in elk geval op de passagiersplaats nog iemand zit. Deze auto rijdt vervolgens weg en op dat moment hoort hij via de portofoon dat precies op dat moment ook een vrachtauto van de parkeerplaats wegreed die spullen uit een vrachtauto had ontvreemd. Er is dus behoudens de bestuurder NIEMAND in of uit die auto gestapt voor het verlaten van die parkeerplaats direct voor de aanhouding van cliënt in die auto.
Bij het verlaten van de parkeerplaats worden deze beide voertuigen geobserveerd door verbalisanten in onopvallende politievoertuigen.Zij geven duidelijk aan dat de vrachtwagen eerst de snelweg op reed en daarachter de rode auto. De onderlinge afstand was 75 à 100 meter. Sterker nog, zij zien de rode auto een inhaalmanoeuvre maken en deze passeert dan pas de vrachtwagen.
Dit staat haaks op de observatie van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 4] die stellen gezien te hebben dat eerst de rode auto en daarna pas de vrachtwagen de parkeerplaats af reed.
De rode auto wordt gevolgd, moet stoppen en de inzittenden waaronder cliënt worden aangehouden. Maar de inzittenden in deze auto zijn helemaal niet uit de auto geweest op Varakker, zo blijkt uit de observatie van Verloop. Zij zijn dan ook niet degenen die verantwoordelijk zijn voor de kennelijk gepleegde strafbare feiten.Indien een rode auto betrokken zou zijn bij deze feiten zal dat ook om een andere reden zeker niet deze auto zijn. Immers, door verschillende verbalisanten wordt gesproken van een rode auto met opvallende Xenon verlichting aan de voorkant. De auto waarin cliënt zat en die is onderzocht, had H4 koplampen en dus geen Xenon. Er is niet gebleken van enig deskundigheid bij de verbalisant die stelt dat H4 lampen kunnen lijken op Xenon lampen, noch van de wijze van diens onderzoek. Reeds om die reden dient deze verbalisant ([verbalisant 3]) nader te worden gehoord indien cliënt niet wordt vrijgesproken van deze zaak."
2.2.5.
Bij arrest van 11 februari 2013 heeft het Hof dit verzoek afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
"Het herhaalde verzoek tot het horen van de bij het opsporingsonderzoek betrokken verbalisanten als getuige wijst het hof af op de in het tussenarrest van 13 november 2012 weergegeven gronden. Daaraan kan worden toegevoegd dat voor zover de vragen die de verdediging zou willen stellen nog niet aan de getuigen gesteld zijn, beantwoording van deze vragen niets toe of af doet aan de validiteit van de waarnemingen. Bovendien heeft de verdediging voldoende ruimte gehad om de waarnemingen en de antwoorden op de vragen te betwisten en wordt de verdachte ook daarom door afwijzing van het verzoek tot het horen van voornoemde verbalisanten redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad."
2.3.
Het arrest HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, houdt omtrent de beoordeling van cassatieklachten over beslissingen inzake verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen onder meer het volgende in:
"2.73. In de cassatieprocedure gaat het niet meer om het al dan niet oproepen of horen van getuigen maar uitsluitend om de toetsing van de beslissingen van de feitenrechter dienaangaande. In cassatie kan door de verdediging daarom alleen worden geklaagd over (a) de beslissing van het hof tot het niet horen van een ter terechtzitting verschenen getuige en (b) de afwijzing door het hof van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot het oproepen van een aldaar niet verschenen getuige. Voorts kan worden geklaagd over het verzuim van het hof op zo een verzoek te beslissen. Over beslissingen of verzuimen van het openbaar ministerie dan wel de rechter in eerste aanleg kan door de verdediging in cassatie dus niet worden geklaagd.
2.74.
Wat betreft de onder (a) en (b) genoemde beslissingen kan in cassatie niet over de juistheid ervan worden geklaagd. De Hoge Raad kan immers niet beoordelen of het hof een getuige terecht niet heeft opgeroepen of gehoord. Wel kan in cassatie worden geklaagd over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van de beslissing.
2.75.
In dit verband moet worden gewezen op het in 2012 in werking getreden art. 80a RO en de betekenis van deze bepaling voor de reikwijdte van het onderzoek in cassatie ten aanzien van de hiervoor bedoelde beslissingen. In art. 80a RO is bepaald dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de grond dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen waarin dat belang niet evident is, van de verdediging in redelijkheid worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft met betrekking tot het belang bij haar klacht. Zo mag in het geval dat de zaak op meerdere terechtzittingen is behandeld, van de verdediging worden gevergd dat zij toelicht waarom op een later gehouden terechtzitting niet is geklaagd over een op een eerdere zitting begaan verzuim met betrekking tot een verzoek tot oproeping van getuigen. Voorts levert de enkele omstandigheid dat het hof bij de afwijzing van een verzoek niet de juiste maatstaf heeft genoemd, niet zonder meer voldoende – rechtens te respecteren – belang op bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak.
2.76.
Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals (i) het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan, en (ii) de omstandigheid dat de bij de appelschriftuur opgegeven getuigen – al dan niet op vordering van de advocaat-generaal – (alsnog) op de voet van art. 411a of art. 420 Sv zijn gehoord door een rechter-commissaris of een raadsheer-commissaris, waardoor in de regel het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van die getuigen ter terechtzitting.
2.77.
Met inachtneming van de uit art. 80a RO voortvloeiende terughoudendheid bij de toetsing in cassatie in gevallen waarin het belang bij vernietiging niet evident is, zal die toetsing zich daarom, meer dan vroeger het geval was, concentreren op de vraag of de beslissing van de feitenrechter ten aanzien van het al dan niet oproepen onderscheidenlijk horen van getuigen begrijpelijk is. Daarbij verdient opmerking dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst."
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de afwijzing door het Hof van voormelde verzoeken niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld (i) dat alle in de verzoeken genoemde getuigen hun waarnemingen hebben vastgelegd in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, (ii) dat over door de verdediging gesignaleerde daarin voorkomende onduidelijkheden en hiaten in eerste aanleg aanvullende processen-verbaal zijn opgemaakt en (iii) dat de verdediging niet nader heeft geconcretiseerd welke vragen nog zouden dienen te worden beantwoord.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 01‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2014:1496 omtrent de beoordeling van cassatieklachten over beslissingen inzake verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen. Gelet hierop is de afwijzing van de getuigenverzoeken niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De HR heeft daarbij in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld (i) dat alle in de verzoeken genoemde getuigen hun waarnemingen hebben vastgelegd in op ambtseed opgemaakte p-v’s, (ii) dat over de door de verdediging gesignaleerde daarin voorkomende onduidelijkheden en hiaten in eerste aanleg aanvullende p-v’s opgemaakt en (iii) dat de verdediging niet nader heeft geconcretiseerd welke vragen nog zouden dienen te worden beantwoord.
Nr. 13/00993 Zitting: 1 april 2014 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft - behoudens voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en de beslissing op het beslag, bevestigd het vonnis van de Rechtbank te Arnhem waarbij verdachte wegens 1. “diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming”, en 2 primair ”poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, de vordering van de benadeelde partij is toegewezen en ter zake een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige heeft het Hof het vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende bevolen van de in beslag genomen niet teruggegeven voorwerpen en het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 04-816766-08.
2. Namens verdachte heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel luidt dat het Hof het verzoek tot het horen van zes getuigen op ontoereikende gronden heeft afgewezen door eraan voorbij te gaan dat de verdachte die getuigen nimmer heeft kunnen ondervragen terwijl het Hof de verklaringen van die getuigen wel voor het bewijs heeft gebezigd.
4. Verdachtes raadsman heeft bij appelschriftuur verzocht zes getuigen op te roepen. De appelschriftuur houdt te dien aanzien in:
“Cliënt doet hierbij opgave van de getuigen die hij ter terechtzitting van het gerechtshof wenst te horen:
1. [verbalisant 1], hoofdagent, Unit Breda,
2. [verbalisant 2], brigadier, Unit Wolfheze,
3. [verbalisant 3], Dienst Verkeerspolitie, Unit Executieve Ondersteuning, Recherche van het KLPD,
4. [verbalisant 4], hoofdagent, Unit Probleemgerichte Inzet,
5. [verbalisant 5], hoofdagent, Unit Ouder-Amstel,
6. [verbalisant 6], brigadier Unit Probleemgerichte Inzet.
Cliënt bestrijdt hun verklaringen. De bewijsbeslissing staat of valt met de betrouwbaarheid van de door deze getuigen gedane waarnemingen en door hen afgelegde verklaringen/opgemaakte processen-verbaal zodat cliënt er alle belang bij heeft dat het hof zich met eigen ogen en oren een beeld van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid verschaft, meer in het bijzonder ook van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de aanvullende processen-verbaal opgemaakt door getuige 1 tot en met 5.”
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 oktober 2012 houdt over dit verzoek in:
“De voorzitter deelt mede dat het thans gaat om een zogenaamde regiezitting. Hij deelt voorts mede dat de verdediging bij fax van 14 december 2011 onderzoekswensen kenbaar heeft gemaakt. Hij verzoekt de raadsman zich uit te laten omtrent zijn onderzoekswensen.
De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven als volgt.
Als eerste verzoek ik het hof opdracht te geven aan de advocaat-generaal om een reclasseringsrapport omtrent de persoon van verdachte op te laten maken. Ik acht dat van belang met het oog op de strafoplegging.
Daarnaast wens ik als getuigen te horen:
1. [verbalisant 1], hoofdagent, unit Breda;
2. [verbalisant 2], brigadier van politie, unit Wolfheze;
3. [verbalisant 3] van de Dienst Verkeerspolitie, unit Executieve Ondersteuning,
Recherche van het KLPD;
4. [verbalisant 4], hoofdagent, unit Probleemgerichte Inzet,
5. [verbalisant 5], hoofdagent, unit Ouder-Amstel,
6. [verbalisant 6], brigadier van politie, unit Probleemgerichte Inzet.
Ik wil de getuige genoemd onder 1. horen omtrent het kenteken dat zij heeft opgenomen. Ik vraag mij af hoe zij dit kenteken heeft waar kunnen nemen, meer in het bijzonder nu gebleken is dat de verlichting van de kentekenplaat defect was. De getuige genoemd onder 2. wil ik horen over de rode stationwagen met xenonverlichting aan de voorzijde. In het aanvullend opgemaakt proces-verbaal heeft deze getuige het over een rode stationwagen met aan de voorzijde een blauwachtig wit licht. De getuige genoemd onder 3. is deskundig op het gebied xenonlicht. Xenonlicht is verblindend en ik wil weten wat waar kan worden genomen bij een dergelijk licht. De getuige genoemd onder 5. heeft een schatting gemaakt. Ik wil weten van welk referentiekader hij daarbij is uitgegaan. De getuigen genoemd onder 4. en 6. hebben gerelateerd over de personenauto van het merk Peugeot. Een verbalisant heeft gerelateerd dat de Peugeot voorop rijdt en de andere verbalisant heeft dat niet gerelateerd. Ik wil weten hoe dat zit; is er soms sprake van twee personenauto's van het merk Peugeot?
De advocaat-generaal concludeert tot toewijzing van het verzoek om een reclasseringsrapport omtrent de persoon van verdachte op te laten maken. Vervolgens concludeert hij dat het verzoek om getuigen te horen behoort te worden toegewezen voor zover het betreft de hiervoor onder 4. en 6. vermelde getuigen. Die getuigen kunnen worden gehoord door de raadsheer-commissaris. Het verzoek dient voor het overige te worden afgewezen.
De raadsman deelt mede dat zijn verzoek om getuigen te horen behoort te worden getoetst aan het verdedigingsbelang. Tot slot deelt hij nog mede dat hij er mee instemt dat de getuigen gehoord zullen worden door de raadsheer-commissaris.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Het hof verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van te 14:00 uur.”
6. Het Hof heeft bij tussenarrest van 13 november 2012 als volgt op dit verzoek beslist:
De raadsman heeft ter zitting van het hof van 30 oktober 2012 (op welke zitting de onderhavige zaak voor regie stond gepland) onder verwijzing naar het faxbericht van zijn collega, mevr. mr. K.D.M. Schepers, advocaat te Venlo, van 14 december 2011 en mede gelet op het verdedigingsbelang, verzocht een reclasseringsrapport omtrent de persoon van verdachte op te laten maken en de volgende zes getuigen op te roepen:
1. [verbalisant 1], hoofdagent, unit Breda;
2. [verbalisant 2], brigadier van politie, unit Wolfheze;
3. [verbalisant 3] van de Dienst Verkeerspolitie, unit Executieve Ondersteuning, Recherche van het KLPD;
4. [verbalisant 4], hoofdagent, unit Probleemgerichte Inzet,
5. [verbalisant 5], hoofdagent, unit Ouder-Amstel,
6. [verbalisant 6], brigadier van politie, unit Probleemgerichte Inzet.Tot slot heeft hij nog medegedeeld dat hij instemt met het horen van de getuigen door de raadsheer-commissaris al dan niet uit het midden van de zittingscombinatie.
Standpunt advocaat-generaal
Het verzoek om omtrent de persoon van verdachte een reclasseringsrapport op te laten maken behoort te worden toegewezen. Het verzoek om getuigen te horen dient beoordeeld te worden aan de hand van het verdedigingsbelang. Het verzoek behoort te worden toegewezen voor zover het betreft de hiervoor onder 4. en 6. vermelde getuigen. Die getuigen kunnen worden gehoord door de raadsheer-commissaris al dan niet uit het midden van de zittingscombinatie. Het verzoek dient voor het overige te worden afgewezen.
Overwegingen
Het verzoek om omtrent de persoon van verdachte een reclasseringsrapport op te laten maken zal worden afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het verzoek is naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd en het hof acht verdachte en/of zijn advocaat voldoende in staat om de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter zitting toe te lichten.
Namens verdachte is op 13 december 2011 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarvan beroep. Het verzoek tot het horen van getuigen is gedaan bij faxbericht van 14 december 2011. Het verzoek om getuigen te horen dient derhalve te worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang. Het hof zal het verzoek om de hiervoor onder 1 t/m 6 genoemde getuigen te (doen) horen, afwijzen. Het hof is van oordeel dat verdachte daardoor niet wordt geschaad in zijn verdediging. De door de verdediging gevraagde getuigen zijn verbalisanten die hun waarnemingen hebben vastgelegd in ambtsedige processen-verbaal. In eerste aanleg zijn omtrent hiaten en onduidelijkheden in die processen-verbaal reeds aanvullende processen-verbaal opgemaakt. Niet is aangegeven welke vragen aan de getuigen nog openstaan.
Daarom kan het thans nog horen van de verbalisanten naar het oordeel van het hof achterwege blijven.
7.
Verdachtes raadsman heeft het verzoek tot het horen van de getuigen bij pleidooi herhaald en als volgt toegelicht:
“Gezien wordt dat een rode stationwagen met opvallende Xenon verlichting aan de voorkant stopte. Later wordt door verbalisant [verbalisant 3] geverbaliseerd dat H4 lampen ook een gelijkend licht als Xenon verlichting zou kunnen veroorzaken. Dit ondanks het feit dat de lampen van de rode in beslag genomen auto zijn onderzocht (op verzoek van de verdediging) en dit niet is gebleken.
Om die reden wenst de verdediging verbalisant [verbalisant 3] te kunnen bevragen voorzover uw hof gebruik wenst te maken van het aanvullend proces-verbaal waaruit dit blijkt.(…)
Vervolgens, dus NA het verlaten van de auto van de parkeerplaats worden ergens een keer op een (in elk geval) later moment het kenteken van deze auto opgenomen. De verbalisant heeft later (aanvullend) verklaard dat de auto waarvan het kenteken is opgenomen, kapotte kentekenverlichting had. Dit is toegevoegde informatie die eerder niet is vastgelegd. De verdediging is dan ook van mening dat hier primair geen acht op dient te worden geslagen, doch indien dit wel het geval zou zijn, dat deze verbalisant ([verbalisant 1]) hieromtrent gehoord dient te worden. De verdediging wenst daarbij ook vastgesteld te zien of deze informatie in het aanvullend pv uit herinnering is geput of aan de hand van aantekeningen is toegevoegd. Daarbij is ook van belang op welke wijze en hoe vaak door het onderzoeksteam overleg is gevoerd na deze observatie alsmede welke stukken deze verbalisant ontvangen heeft voor de beantwoording van de vraag in het aanvullend pv. De verdediging wenst na te gaan of het handelt om eigen waarneming of dat de herinnering is vermengd met overige informatie, dan wel sprake is van invulling als lijkt te zijn gebeurd bij verbalisant [verbalisant 2].
Verbalisant [verbalisant 2] verklaart in een PV van bevindingen tegengesteld aan zijn eerdere waarnemingen. Hij verklaart immers op pag. 58 dat hij niet heeft kunnen zien welk kenteken de rode auto heeft. Het pv van bevindingen op pag 60 bevat aldus informatie die hij niet uit eigen waarneming heeft en waarbij hij heeft ingevuld hoe het volgens hem is gegaan. Hij heeft immers niet gezien dat de mannen uit de auto met kenteken [AA-00-BB] stapten. Dat is aantoonbaar onjuist. Indien uw hof deze processen-verbaal voor het bewijs zal bezigen, wenst de verdediging deze verbalisant alsnog hieromtrent te bevragen.”
(…)
Indien een rode auto betrokken zou zijn bij deze feiten zal dat ook om een andere reden zeker niet deze auto zijn. Immers, door verschillende verbalisanten wordt gesproken van een rode auto met opvallende Xenon verlichting aan de voorkant. De auto waarin cliënt zat en die is onderzocht, had H4 koplampen en dus geen Xenon. Er is niet gebleken van enig deskundigheid bij de verbalisant die stelt dat H4 lampen kunnen lijken op Xenon lampen, nog van de wijze van diens onderzoek. Reeds om die reden dient deze verbalisant ([verbalisant 3]) nader te worden gehoord indien cliënt niet wordt vrijgesproken van deze zaak.”
8.
Bij eindarrest van 11 februari 2013 heeft het Hof vervolgens nog overwogen:
“2. Het herhaalde verzoek tot het horen van de bij het opsporingsonderzoek betrokken verbalisanten als getuige wijst het hof af op de in het tussenarrest van 13 november 2012 weergegeven gronden. Daaraan kan worden toegevoegd dat voor zover de vragen die de verdediging zou willen nog niet aan de getuigen gesteld zijn, beantwoording van deze vragen niets toe of af doen aan de validiteit van de waarnemingen. Bovendien heeft de verdediging voldoende ruimte gehad om de waarnemingen en de antwoorden op de vragen te betwisten en wordt de verdachte ook daarom door afwijzing van het verzoek tot het horen van voornoemde verbalisanten redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.”
9.
Naar het oordeel van het Hof wordt de verdachte door de afwijzing van het verzoek de door de raadsman genoemde getuigen te horen redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad. Het Hof heeft aan dit oordeel de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
a. de door de verdediging gevraagde getuigen zijn verbalisanten die hun waarnemingen hebben vastgelegd in ambtsedige processen-verbaal;
b. in eerste aanleg zijn omtrent hiaten en onduidelijkheden in die processen-verbaal reeds aanvullende processen-verbaal opgemaakt;
c. niet is aangegeven welke vragen aan de getuigen nog openstaan;d. voor zover de vragen die de verdediging zou willen stellen nog niet aan de getuigen gesteld zijn, doet beantwoording van deze vragen niets toe of af aan de validiteit van de waarnemingen;
e. de verdediging heeft voldoende ruimte gehad om de waarnemingen en de antwoorden op de vragen te betwisten; de verdachte wordt ook daarom door afwijzing van het verzoek tot het horen van voornoemde verbalisanten redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
Het middel stelt dat geen van deze overwegingen het oordeel van het Hof kunnen dragen.
10.
Bij de beoordeling van deze overwegingen dient voorop te worden gesteld dat de raadsman zijn verzoek de getuigen te horen heeft onderbouwd met het argument dat hij kort gezegd de getuigen wilde horen over een aantal voor het bewijs cruciale waarnemingen die zij hebben gedaan. Voorts dient te worden vooropgesteld dat het bewijs voor wat betreft verdachtes daderschap uitsluitend berust op waarnemingen die de verbalisanten hebben gedaan. Ten slotte dient in aanmerking te worden genomen dat de getuigen niet eerder in het bijzijn van de verdachte en/of zijn raadsman zijn gehoord.
11.
Overweging a. kan het oordeel dat verdachte door het niet horen van de getuigen niet in de verdediging is geschaad niet dragen. De omstandigheid dat de waarnemingen van de verbalisanten zijn neergelegd in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal betekent immers niet dat de verbalisanten zich niet kunnen hebben vergist in hun waarnemingen.
12.
Overweging b. neemt niet weg dat een of meer van de door de raadsman genoemde verbalisanten zich hebben vergist in hun waarnemingen dan wel dat hun waarnemingen niet zo ondubbelzinnig zijn als deze op grond van hetgeen in de processen-verbaal staat vermeld zou kunnen worden aangenomen. Ook deze overweging kan het oordeel dat verdachte door het niet horen van de getuigen niet in de verdediging is geschaad dus niet dragen.
13.
Hetgeen in overweging c. wordt gesteld is niet verenigbaar met hetgeen verdachtes raadsman blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 oktober 2012 en blijkens de ter terechtzitting van 28 januari 2013 voorgedragen pleitnota aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd. Verdachtes raadsman heeft immers aangevoerd, dat hij de getuigen kort gezegd wilde horen over een aantal voor het bewijs cruciale waarnemingen die zij hebben gedaan. Bedoelde overweging kan het oordeel dat verdachte door het niet horen van de getuigen niet in zijn verdediging is geschaad dus niet dragen.
14.
Voor wat betreft overweging d. geldt het volgende. In aanmerking genomen dat het bewijs voor wat betreft verdachtes daderschap uitsluitend berust op waarnemingen die de verbalisanten hebben gedaan, valt bij gebreke van enige nadere motivering niet in te zien dat de beantwoording van de door het Hof bedoelde vragen niets toe of afdoet aan de validiteit van de waarnemingen. Bovendien lijkt het Hof hier vooruit te lopen op hetgeen de getuigen zullen verklaren. Daarom kan ook deze overweging het oordeel dat verdachte door het niet horen van de getuigen niet in de verdediging is geschaad niet dragen.
15.
Overweging e. doet denken aan de rechtspraak van het EHRM over het bepaalde in art. 6 lid 1 jo lid 3 onder d EVRM in die zin dat de mogelijkheid om de verklaringen van de getuigen te betwisten kan bijdragen aan het oordeel dat de verdachte ondanks het feit dat hij niet in de gelegenheid kon worden gesteld de getuigen te horen een eerlijk proces heeft gehad.1.Hier doet zich echter niet het geval voor dat er enig beletsel was de getuigen te horen. Bovendien is hier de vraag of de omstandigheid dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad de verklaringen van de getuigen te betwisten het oordeel kan dragen dat de verdachte door de afwijzing van het verzoek de getuigen te horen niet in zijn verdediging is geschaad. In aanmerking genomen dat het bewijs van verdachtes daderschap uitsluitend berust op waarnemingen van de verbalisanten waarvan het horen is verzocht, het bewijs van verdachtes daderschap wordt afgeleid uit de waarnemingen van de verbalisanten doch geen van deze verbalisanten heeft verklaard verdachte een van de bewezenverklaarde feiten te hebben zien plegen, het bewijs dus indirect van aard is, het dus aankomt op de nauwkeurigheid van de waarnemingen van de verbalisanten, en verdachtes raadsman de getuigen wilde horen over de deugdelijkheid van hun waarnemingen is dat naar mijn oordeel niet het geval.
16.
Uit het voorgaande volgt dat geen van de overwegingen die het Hof aan de afwijzing van het verzoek de getuigen te horen ten grondslag heeft gelegd deze afwijzing kan dragen. Omdat de door het Hof gebezigde overwegingen elkaar over en weer niet versterken maar elk op zich staan wordt dat niet anders wanneer deze overwegingen in onderling verband en samenhang worden gelezen.
17.
Het middel slaagt.
18.
Het tweede middel klaagt dat het Hof het beroep op vrijwillige terugtred ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
19.
Het middel heeft betrekking op hetgeen onder 1 ten laste van verdachte is bewezenverklaard, te weten dat:
“hij in de nacht van 24 maart 2010 op 25 maart 2010 op een parkeerplaats aan de A15 binnen de gemeente Neder-Betuwe, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een trekker met oplegger heeft weggenomen één of meer dozen met consumentenelektronica toebehorende aan het Korps Landelijke Politiediensten, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming (te weten door met een scherp voorwerp een of meer gaten in het afdekzijl te snijden en vervolgens door de ontstane gaten naar binnen te klimmen);”
20.
De ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2013 voorgedragen pleitaantekeningen houden met betrekking tot het beroep op vrijwillige terugtred in:
“Feit 1 : tll voltooide diefstal consumentenelectronica.
Vrijwillige terugtred 46b Sr
Bij poging, indien misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Het voltooide misdrijf is er eenvoudigweg niet.
I.c. is er eenvoudigweg ook geen voltooide diefstal.Dozen zijn uit de oplegger gehaald. Deze zijn richting de Kringloopwagen gebracht. Niet gezien is waar deze dozen zijn neergezet. In elk geval kan niet worden bewezenverklaard dat deze dozen IN de Kringloopwagen zijn geplaatst.
Vervolgens zijn de daders vertrokken en niet meer terug gekomen.
Bij de aanhouding c.q. de ontsnapping van de verdachten trof men in het geheel geen consumentenelectronica aan in de Kringloopwagen. De laadbak was leeg, pagina 64.
De Kringloopwagen was ten tijde van de beweerdelijke diefstal geplaatst direct naast de oplegger waaruit de goederen zouden zijn weggenomen. Immers, pag 58: "Deze vrachtauto stopte aan de linkerzijde naast de door NN1 en NN2 opengesneden vrachtauto."
De televisies zijn achtergelaten in de directe nabijheid van de vrachtauto waar deze uitkwamen, want:
De televisies lagen op de rijbaan in de nabijheid van de plaats waar kort daarvoor de Kringloopwagen had gestaan (pag 65).
Omdat de Kringloopwagen naast de oplegger geparkeerd stond, wil dit dus zeggen dat de televisies tevens in de directe nabijheid van de oplegger zijn achtergelaten.
Tevens is er geen sprake van het klaarzetten van de televisies om ze later te komen ophalen. De Kringloopwagen waarmee deze kennelijk vervoerd zouden worden was er immers al. Deze kringloopwagen reed vervolgens weg. Dat betekent dat het kennelijk niet of niet meer de bedoeling was om de televisies mee te nemen.
Terwijl men doende was met het wegnemen van de televisies, stopte men opeens. Men liet de spullen achter en vertrok. De diefstal was niet voltooid en er was sprake van vrijwillige terugtred.”
21.
Het Hof verwijst voor de verwerping van het beroep op vrijwillige terugtred naar het vonnis voor zover bevestigd. Dit houdt te dien aanzien in:
“Er is ten aanzien van het eerste feit geen sprake van vrijwillige terugtred nu de diefstal al was voltooid op het moment dat de dozen met inhoud uit de vrachtwagen waren gehaald.”
22.
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst (HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627).
23.
Het vonnis voor zover bevestigd houdt voor zover hier van belang als bewijsmiddel in:
- het in de wettelijke vorm door verbalisanten van het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, Unit Wolfheze, opgemaakte proces-verbaal van voorgeleiding, nummer PL2617 20100014249-30, gesloten op d.d. 25 maart 2010, met de onderliggende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] (3138). [verbalisant 1] (3881), [verbalisant 6] (4439). [verbalisant 7] (5776), [verbalisant 4] (8838) en [verbalisant 8] (9251). d.d. 25 maart 2010 pagina 56 t/m 59:
(…)
Op donderdag, 25 maart 2010, omstreeks 02:10 uur, zag verbalisant 4439 dat er een grote doos uit de huif van de oplegger getild werd. Verbalisant 4439 zag dat NN2 en NN3 de doos die door NN1 aangegeven werd aanpakten. Verbalisant 4439 zag dat NN2 en NN3 samen met deze doos in de richting van de eerder genoemde vrachtauto voorzien van het opschrift "Kringloop" liepen. Verbalisant 4439 zag die dag omstreeks 02:12 uur dat een soortgelijke doos ook uit de oplegger werd getild en door NN1 en NN2 in de richting van de eerder genoemde vrachtauto werd gebracht. Op donderdag 25 maart 2010 omstreeks 02:18 uur zag verbalisant 4439 dat een derde soortgelijke doos klaargezet werd aan de rand van de oplegger. Deze doos stond klaar om aangepakt te worden.(…).”
24.
Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte door drie dozen uit de oplegger te tillen en met twee van deze dozen in de richting van de vrachtauto te lopen zich een zodanige feitelijke heerschappij over de goederen heeft verschaft dat de wegneming daarvan - in de zin van art. 310 Sr - was voltooid. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen toereikend gemotiveerd. Weliswaar is – anders dan in het geval dat ten grondslag lag aan het in de toelichting op het middel genoemde HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627 - niet vast komen te staan dat de goederen in de vrachtauto waren geplaatst, maar daar staat tegenover dat de goederen niet – zoals in bedoeld geval – op een terrein stonden maar zich bevonden in een oplegger die is opengebroken om de goederen te kunnen wegnemen, en die daaruit daadwerkelijk zijn weggenomen.
25.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
26.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
27.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑04‑2014
Beroepschrift 15‑07‑2013
Hoge Raad der Nederlanden
Zaaknummer S 13/00993
Cassatieberoep tegen het arrest van
het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden
parketnummer 21/004946-11
Cassatieschriftuur
in de strafzaak tegen
[verdachte]
raadsman: Mr. J.C. Oudijk
Edelhoogachtbaar college,
Namens [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, door wie ik bepaaldelijk ben gevolmachtigd om deze cassatieschriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te dienen, worden de navolgende middelen van cassatie voorgedragen.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt doordat het gerechtshof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen de verzoeken van de verdediging tot het horen van de door haar opgegeven getuigen.
Toelichting
De verdediging heeft bij appelschriftuur daags na het instellen van appel een zestal getuigen opgegeven, daarbij aanvoerend dat de door deze getuigen afgelegde voor de verdachte belastende verklaringen worden bestreden. Op beide terechtzittingen van het gerechtshof is door de verdediging uitgelegd dat, waarom en waaromtrent de verdediging de getuigen wil bevragen. Het hof ziet goed dat het criterium ter beoordeling van deze wens is of de verdediging in zijn belangen wordt geschaad door afwijzing van het verzochte. 's Hofs oordeel dat dit niet zo is, is onjuist en onbegrijpelijk.
Het hof gebruikt, het vonnis in zoverre bevestigende, de voor verzoeker (dus kennelijk) belastende verklaringen voor het bewijs dat verzoeker het ten laste gelegde heeft gepleegd. Aan de verdediging is op geen enkel moment de gelegenheid geboden om de getuigen te bevragen en hun verklaringen te toetsen. Anders dan het hof in zijn tussenarrest van 13 november 2012 overweegt, is het opmaken van een aanvullend proces-verbaal door de getuigen geen afdoende compensatie voor de mogelijkheid om de getuigen te kunnen bevragen. Het kunnen bevragen van getuigen wier verklaringen voor het bewijs worden gebezigd, is een fundamenteel recht van de verdachte in het kader van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat is vaste jurisprudentie van uw raad en van het Europese hof voor de rechten van de mens.
Het hof stelt in zijn tussenarrest dat niet zou zijn aangegeven welke vragen nog zouden openstaan. Als het hof hier bedoelt te eisen dat de verdediging tevoren (schriftelijk) opgave zou moeten doen van alle vragen die zij aan de getuigen zou willen stellen, stelt het hof een eis die de wet niet kent. De vaststelling — waarop ook de bij eindarrest herhaalde verwerping is gestoeld — is bovendien onjuist. Ter zitting is door de raadsvrouwe in haar pleidooi nogmaals aangegeven over welke punten zij de opgegeven getuigen wenst te bevragen. De afwijzing van het verzoek door het hof is aldus gestoeld op een onjuiste vaststelling en reeds daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het hof mag niet in voor de verdediging belastende zin vooruitlopen op de veronderstelde inhoud van door nog te horen getuigen later te geven antwoorden. Waar het hof overweegt dat beantwoording van door de verdediging te stellen vragen niets toe of af zou (kunnen) doen aan de validiteit van de (door de verdediging bestreden) waarnemingen, doet het hof dat wel. Met deze motivering geeft het hof te kennen, zich niet te interesseren voor een bevraging van de getuigen omdat het hof toch ten laste van de verdachte wil uitgaan van de juistheid van verklaringen waarvan de juist- en accuraatheid door de verdediging gemotiveerd wordt bestreden. In wezen wordt de afwijzing aldus gemotiveerd met een kennelijk bij het hof bestaande vooringenomenheid. Verzoeker begrijpt niet dat hij daardoor niet in zijn verdediging zou zijn geschaad en acht die vaststelling onjuist.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt doordat het gerechtshof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd ten aanzen van het onder 1 ten laste gelegde het gedane beroep op vrijwillige terugtred heeft verworpen en heeft aangenomen dat de sub 1 ten laste gelegde diefstal was voltooid.
Toelichting
Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter onder aanvulling en verbetering van gronden. Met betrekking tot het verweer dat sprake zou zijn van een poging waarvan vrijwillig zou zijn teruggetreden vermeldt het arrest van het hof op pagina 3 onder 3 dat dit wordt verworpen ‘op de in het vonnis van de eerste rechter weergegeven gronden’. Het vonnis van de politierechter vermeldt ter onderbouwing van die verwerping op pagina 13, net boven de eerste witregel: ‘Er is ten aanzien van het eerste feit geen sprake van vrijwillige terugtred nu de diefstal al was voltooid op het moment dat de dozen met inhoud uit de vrachtwagen waren gehaald’. Die vaststelling wil verzoeker ‘te kort door de bocht’ en daarmee onjuist althans zonder nadere uitleg onbegrijpelijk voorkomen.
Uw raad heeft reeds meermalen overwogen als volgt: ‘Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed — een en ander als bedoeld in art. 310 Sr — is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden’ (zo bijv. HR LJN BP2627). Dat is niet automatisch het geval op het moment dat de dozen uit de vrachtauto zijn gehaald. Als de dozen — zoals in casu door de verdediging gemotiveerd is betoogd — direct naast de vrachtauto waaruit ze afkomstig zijn op het asfalt zijn geplaatst, heeft de verdachte nog niet de zojuist bedoelde feitelijke heerschappij over de dozen verkregen. Bovendien zijn ze daarmee nog niet uit de heerschappij van de eigenaar. Die kan ze immers meteen zien staan als hij uitstapt of in zijn spiegel kijkt. In casu ligt het zelfs nog anders. Verzoeker acht ook relevant dat de eigenaar daadwerkelijk de lading van de vrachtwagen onder zijn heerschappij heeft gehad en gehouden. De eigenaar was immers, naar het hof vaststelt, de politie. En de politie heeft blijkens de daarvan opgemaakte processen-verbaal niets anders gedaan dan zijn bezit nauwlettend in het oog houden.
Anders dan in het hiervoor aangehaalde arrest LJN BP2627 werden de dozen niet in de laadbak van een voertuig van de verdachte(n) geplaatst, maar op de weg direct naast het voertuig van de rechtmatig eigenaar. Dat maakt dat de onderhavige casus relevant afwijkt van voornoemd arrest.
Nu niet kan worden gezegd dat de in de tenlastelegging sub 1 aan verzoeker verweten diefstal reeds was voltooid, heeft het hof dit ten onrechte bewezen geacht. Tenminste is de bewezenverklaring in het licht van de vorenstaande omstandigheden zonder nadere doch ontbrekende uitleg niet begrijpelijk. Daarmee is ook de verwerping van de aangevoerde vrijwillige terugtred onvoldoende met redenen omkleed.
Venlo, 15 juli 2013
Raadsman