Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:7 [Gebruik woord ‘bank’]
Geldend
Geldend vanaf 12-06-2015
- Bronpublicatie:
04-05-2015, Stb. 2015, 184 (uitgifte: 29-05-2015, kamerstukken: 34049)
- Inwerkingtreding
12-06-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-05-2015, Stb. 2015, 205 (uitgifte: 11-06-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Het is een ieder verboden het woord ‘bank’ of vertalingen of vormen daarvan te bezigen in zijn naam of bij de uitoefening van zijn bedrijf, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit duidelijk blijkt, dat hij niet werkzaam is op de financiële markten.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben als bedoeld in artikel 3:110 of die hebben voldaan aan het in artikel 2:25 of 2:26 bepaalde met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten vanuit een bijkantoor onderscheidenlijk door middel van het verrichten van diensten;
- b.
banken die een door de Europese Centrale Bank, de Nederlandsche Bank of de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van een bank; en
- c.
vertegenwoordigende organisaties van onder toezicht staande banken of financiële instellingen.
3.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van het eerste lid.
4.
De Nederlandsche Bank kan op aanvraag, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van de ontheffing.