Rb. Gelderland, 28-08-2019, nr. C/05/301936/HA ZA 16-235
ECLI:NL:RBGEL:2019:3857
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
28-08-2019
- Zaaknummer
C/05/301936/HA ZA 16-235
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:3857, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 28‑08‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBGEL:2018:5416, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 21‑11‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBGEL:2018:2452, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 24‑01‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 28‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:RBGEL:2018:5416, ECLI:NL:RBGEL:2018:2452, ECLI:NL:RBGEL:2017:6840 en ECLI:NL:RBGEL:2017:2040 Na deskundigenverhoor causaal verband overstroming rioolput en scheuren in woning niet vastgesteld. Gevorderde schadevergoeding afgewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301936 / HA ZA 16-235
Vonnis van 28 augustus 2019
in de zaak van
[eiser] ,
[adres eiser],
eiser,
advocaat mr. C.C.J.M. Weijers te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERG EN DAL,
zetelend te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 21 november 2018
- -
het proces-verbaal van deskundigenverhoor op grond van artikel 194 lid 5 Rv van 15 mei 2019 en het proces-verbaal van comparitie van dezelfde datum
- -
de akte na deskundigenverhoor
- -
de antwoordakte na deskundigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling tot dusverre.
2.1.
In deze zaak heeft [eiser] jegens de gemeente een vordering ingesteld op grond van artikel 6:174 BW waarbij hij de gemeente verwijt dat het riool in de [straat] (het riool) niet voldoet aan de eisen die men daaraan mag stellen, nu, aldus [eiser]:
- -
door de daarin toegepaste knijpconstructie de rioolput regelmatig overstroomt,
- -
dan steeds een aanzienlijke hoeveelheid water via de straat over het terrein van [eiser] stroomt,
- -
dit tot verweking van de grond heeft geleid,
- -
daardoor de fundering van zijn woning is ondermijnd en aangetast,
- -
en dit scheurvorming en verzakking van de woning heeft veroorzaakt.
De gemeente heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van regelmatige overstroming en voorts dat dit verweking van de grond onder de woning en daardoor ondermijning van de fundering en verzakking als gevolg kan hebben en heeft gehad.
2.2.
Na bewijslevering is komen vast te staan dat de rioolput per jaar één à twee keer overstroomt, waardoor een aanzienlijke hoeveelheid water over het perceel van [eiser] stroomt (tussenvonnis 4 oktober 2017 rov. 2.9.) waarbij er van wordt uitgegaan dat dit niet langer dan een uur per keer was (tussenvonnis 23 januari 2018 rov 2.11).
2.3.
Na inwinning van een deskundigenbericht, waarin, kort weergegeven, staat dat ‘verweking’ een proces is dat optreedt in leemhoudende grond, die op het perceel van [eiser] niet aanwezig is, is de rechtbank, kort weergegeven, tot het oordeel gekomen (tussenvonnis 19 november 2018 rov. 2.7.) dat:
- verweking van de grond niet heeft plaatsgevonden
- de overstromingen van de rioolput ook geen concreet risico op verweking van de grond en ondermijning daardoor van het fundament heeft kunnen veroorzaken en
- dit betekent dat geen sprake is van het voor aansprakelijkheid van de gemeente op de door [eiser] tot dan toe aangevoerde gronden, waarbij het gestelde proces van verweking immers centraal stond.
2.4.
[eiser] heeft de grondslag van zijn vordering in zijn conclusie na deskundigenbericht echter aangevuld met de stelling dat de schade aan het woonhuis door het overstromen van het riool ook kan zijn ontstaan door verlies van de draagkracht van de fundering ten gevolge van de overstromingen met een andere oorzaak dan verweking. De rechtbank heeft deze grondslagwijziging, ondanks bezwaren van de gemeente, toegestaan, waarbij is overwogen dat in deze fase van de procedure, waarin al bewijslevering door het horen van getuigen en het inwinnen van een deskundigenbericht heeft plaatsgevonden, van [eiser] verwacht mag worden dat hij zijn nieuwe grondslag van voldoende onderbouwing voorziet. Concreet stelt [eiser] na voornoemde grondslagwijziging - kort weergegeven - dat door de periodieke overstroming van het riool gedurende een uur het grondwaterpeil aanzienlijk stijgt, dat daardoor de fundering van het woonhuis draagkracht verliest, dat daardoor verzakking optreedt op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogd, de achterkant, en dat daardoor scheurvorming optreedt. De rechtbank begrijpt dat [eiser] stelt dat het overstromen van de rioolput een reëel risico veroorzaakt voor deze stijging van de grondwaterstand en daardoor optredende scheurvorming en dat dit risico zich heeft verwezenlijkt. Een en ander wordt door de gemeente betwist (tussenvonnis 21 november 2018 rov 2.10).
2.5.
[eiser] heeft de gewijzigde grondslag (enkel) gebaseerd op een aantal passages uit het conceptdeskundigenbericht, die niet meer voorkomen in het definitieve rapport, waarin, kort weergegeven, het volgende staat.
- Verhoging van het grondwater leidt tot afname van het grondmechanisch draagvermogen.
- Indien de belasting van de woning op de fundering groter is dan het grondmechanisch draagvermogen, leidt dit tot verzakkingen.
- De deskundige gaat op basis van door hem uitgevoerde berekeningen en modellen uit van een belasting van de woning op de fundering van 46 kN/m1 en van een grondmechanisch draagvermogen van de fundering op staal van, bij een grondwaterstand van 2,5 of 2,0 meter onder het maaiveld, 89 kN/m1 en bij een grondwaterstand van 0,0 meter onder het maaiveld 42 kN/m1.
- Pas in dit laatste voorbeeld is de belasting van de woning (46 kN/m1 ) groter dan het grondmechanisch draagvermogen (42 kN/m1) en is er dus een reëel risico op scheurvorming.
- Bij een grote hoeveelheid water op het maaiveld gedurende maximaal 1 uur zal de waterstand in de ondergrond beïnvloed worden, de waterstand zal dan stijgen tot aan maaiveld, zodat scheurvorming ontstaat (tussenvonnis 19 november 2018 rov 2.12).
2.6.
De gemeente heeft in haar reactie op het conceptdeskundigenbericht onder meer de volgende bezwaren aangevoerd.
- -
De grondwaterstand kan nog dieper liggen dat 2,5 meter onder het maaiveld; de deskundige is ten onrechte van een stand van 2,5 meter onder het maaiveld uitgegaan zonder peilbuismetingen te doen.
- -
Het is zeer onwaarschijnlijk dat de grondwaterstand na één uur water op het maaiveld met meer dan 2,5 meter stijgt, zeker gelet op de matige infiltratiecapaciteit van de ondergrond ter plaatse. [naam adviesbureau] (het door de gemeente ingeschakelde adviesbureau) heeft dit in de afgelopen 25 jaar nog nooit gezien.
- -
De door de deskundige berekende belasting van de fundering van 46 kN/m1 is gebaseerd op een berekende ontwerpbelasting, hetgeen bij beschouwing van het werkelijke gedrag en verplaatsingen binnen de (geo)techniek ongebruikelijk is.
- -
Niet gesteld kan worden dat sprake is van een reductie van draagkracht ten gevolge van de overstroming van het riool, omdat de nulsituatie (vóór 2003) niet bepaald kan worden en er meerdere schadeoorzaken mogelijk zijn, die ten onrechte niet zijn beschouwd.
3. De verdere beoordeling
3.1.
Het komt er thans op aan of vastgesteld kan worden dat door de periodieke overstroming van het riool gedurende een uur het grondwaterpeil aanzienlijk stijgt, dat daardoor de fundering van het woonhuis draagkracht verliest, dat daardoor verzakking optreedt op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogd, de achterkant van de woning, en dat daardoor scheurvorming optreedt.
3.2.
Omdat de door [eiser] aangehaalde passages, waarop hij de gewijzigde grondslag van zijn vordering baseert, niet meer voorkomen in het definitieve deskundigenbericht, waarbij niet zonder meer duidelijk is waarom die passages zijn geschrapt en gelet op de door de gemeente aangevoerde bezwaren tegen die passages, heeft de rechtbank het nodig geacht de deskundige daarover op de voet van artikel 194 lid 5 Rv nader te horen.
3.3.
Tijdens het deskundigenverhoor heeft de deskundige bevestigd dat het concept- en het definitieve deskundigenbericht van zijn hand zijn, althans onder zijn verantwoordelijkheid zijn opgesteld. Op vragen van de rechtbank en van de partijen heeft de deskundige, voor zover hier van belang, als volgt geantwoord:
U vraagt mij waarom passages zijn doorgestreept van het conceptrapport die uiteindelijk niet in het definitieve rapport zijn opgenomen. Wij hebben de opdracht gekregen. Als techneut bekijk je dan de scope van de hele zaak. De vraag was of er verweking had opgetreden. Dat hebben wij onderzocht en ook in het rapport opgenomen. Wij hebben ook ons de vraag gesteld of er ook een andere oorzaak zou kunnen zijn voor de verzakking. Dat hebben wij uitgediept en dat is in het conceptrapport opgenomen. Dat viel echter buiten de scope van het onderzoek. Dit is ons door de juridische afdeling van ons kantoor ook verteld. Daarom hebben wij het doorgestreept en niet opgenomen in het definitieve rapport. Ik sta nog wel achter de inhoud van de desbetreffende doorgestreepte passages, in ieder geval achter de genoemde oorzaak. De oorzaak van de verzakking is draagkrachtverlies van de fundamenten. Om dat 100% af te dichten moet je nog wel verder onderzoek verrichten. Maar het geotechnisch mechanisme dat de verzakking heeft veroorzaakt is gelegen in het draagkrachtverlies. Aan het gebouw is verder niets gebeurd en er zijn ons verder ook geen andere externe factoren bekend. U vraagt of de verkorte weergave van de door [eiser] aangehaalde passages uit het conceptdeskundigenbericht als opgenomen onder 2.12 van het tussenvonnis van 22 november 2018 [bedoeld is 21 november 2018, de rechtbank] correct is. Ja, die is correct. De desbetreffende passages zijn wel deels een inschatting van ons. We hebben wel bijvoorbeeld op de kaart gekeken naar de grondwaterstand, maar je zou nog nader grondonderzoek moeten doen naar bijvoorbeeld de grondspanning en funderingsdruk. Dat het grondwaterpeil zou kunnen stijgen naar het maaiveld is ook een inschatting van mijn kant. Dat zou je moeten verifiëren. Daar is dan nader onderzoek voor nodig. Vandaar dat ik ook zei dat het eigenlijk buiten de scope van het onderzoek valt. De waterstand zou je kunnen meten met een peilbuis. Vervolgens kan je dan de draagkracht doorberekenen. Mijn punt is dat het allemaal een eerste inschatting is van de oorzaak van de verzakking. […]
U vraagt mij waar de grondwaterstand van 2,5 meter onder het maaiveld op is gebaseerd. Dat hebben wij gehaald uit de ons bekende gegevens. Wij beschikken over grondwaterkaarten, er zijn ook digitale bronnen waar je dat kan opzoeken. Er heeft ook een onderzoek door Fugro plaatsgevonden waarin peilmetingen zijn gedaan. Wij hebben de gegevens uit de verschillende bestanden bekeken en zijn zo tot dat uitgangspunt gekomen. Natuurlijk fluctueert het grondwaterpeil. Het is geen polder met een vaste waterstand. In natte periodes zal het waterpeil hoger zijn dan in droge periodes. Wij zijn voor het beginpunt van ons onderzoek uitgegaan van de gemiddelde waterstand op de desbetreffende locatie. Dat is dan het waterpeil bij het huis van [eiser] en het omliggende gebied met hetzelfde peil. Dat wordt genoemd het gebied met dezelfde isohypse.
U houdt mij voor dat zijdens de gemeente is aangevoerd dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de grondwaterstand na een uur water op het maaiveld met 2,5 meter stijgt. Wij hebben niet alleen gekeken naar de waarschijnlijkheid, maar ook naar de gevoeligheid van de grond. Ik acht een grondwaterstijging van 2,5 meter zelf ook niet een waarschijnlijke gebeurtenis. Dat wil niet zeggen dat er geen effecten kunnen optreden als er een minder grote grondwaterstijging plaatsvindt.
Ik kan niet zeggen of een grondwaterstijging van 2,5 meter als er voor langere tijd water over het perceel stroomt wel waarschijnlijk is. Dat zou ik moeten narekenen. Je moet dan wel denken aan de orde van grootte van een kans van 5% of lager als je het hebt over 2 uur. Als het een week zou duren is het natuurlijk een ander verhaal.
Ik kan niet aangeven vanaf welke grondwaterstand het grondmechanisch draagvermogen lager is dan de belasting op de fundering van 46 kN/m1 waar wij bij onze berekeningen van zijn uitgegaan. Het waterpeil waarbij het grondmechanisch draagvermogen onder de 46 kN/m1 komt zal rond de 68 centimeter onder het maaiveld liggen. Echter ook als het grondmechanisch draagvermogen afneemt zonder dat het kleiner wordt dan de belasting op de fundering kan dit het gevolg met zich brengen dat er vervorming plaatsvindt van de grond. Dat zou kunnen leiden tot verzakking van het huis. Dit is echter een complexe theorie die nagerekend zou moeten worden. Je moet dan het vervormingsgedrag onderzoeken. Het zou kunnen dat het draagvermogen ondanks de vervormingen nog wel voldoet.
U houdt mij voor dat de gemeente stelt dat het baseren van de belasting van de fundering op een ontwerpbelasting bij de beschouwing van werkelijk gedrag en verplaatsingen binnen de geotechniek ongebruikelijk is. Het klopt dat er bij beschouwingen van verplaatsingen niet gekeken moet worden naar rekenwaarden, zoals de ontwerpbelasting, maar naar karakteristieke waarden, of representatieve waarden. Die beschouwingen hebben we niet gedaan. Dat hoorde ook niet binnen de scope. Voor de berekening van de belastbaarheid kan je wel naar rekenwaarden kijken zoals de ontwerpbelasting, dat is dan vanuit de veiligheidsfilosofie. Dat is ook vastgelegd in de NEN9997-1 norm.
Omdat ons onderzoek niet volledig was en omdat het niet tot de scope behoorde hebben wij de betreffende passages geschrapt.
U houdt mij voor dat de gemeente nog heeft aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat sprake is van een reductie van het draagkracht ten gevolge van overstroming van het riool, omdat de nulsituatie (voor 2003) niet bepaald kan worden en er meerder schadeoorzaken mogelijk zijn, die niet zijn beschouwd. Wij hebben natuurlijk het hele dossier gelezen. Wij hebben gelezen dat er kleine scheuren waren die zijn toegenomen. Wij hebben naar de tijdsperiode gekeken, waarin dat plaatsvond en wat de mogelijke oorzaken waren. Er hebben geen verbouwingen plaatsgevonden en we hebben geen andere oorzaken gezien. Die korrelspanning is een mogelijke oorzaak. Volgens ons is een nulsituatie niet noodzakelijk omdat we hebben gekeken naar de verschillen die in de desbetreffende periode hebben plaatsgevonden. En nogmaals, het viel ook buiten de scope van het onderzoek.
De hoofdreden dat de passages zijn geschrapt is dus dat het buiten de onderzoeksopdracht viel. Zo staat het ook in het rapport. De desbetreffende passages zijn een eerste inschatting, gemaakt naar eer en geweten. Wil je precies weten dan zal je een peilbuis moeten neerzetten en nader onderzoek moeten verrichten op de andere punten. Het blijft een eerste inschatting.
U vraagt of ik achter de doorgehaalde passages blijf staan. Ja, maar het is een eerste inschatting, denk alleen maar aan de waterstijging tot het maaiveld, als voorbeeld, dat zou nog moeten worden geverifieerd. Maar als eerste inschatting sta ik nog achter de conclusies dat de scheuren veroorzaakt zijn door verlies van draagkracht. Het is anders ook wel heel toevallig dat het vervormingsgedrag juist heeft plaatsgevonden op de plaatsen in het huis met de minste draagkracht. Daar zitten de meeste scheuren en daar is de vloer ook het meest vervormd. Met name de heer [naam 1] heeft ook gekeken naar de hele interactie tussen het woonhuis, de fundering en de ondergrond, dat is zijn specialisme. Bijvoorbeeld bij een stijve betonnen plaat in de constructie zal de vervorming minder zijn.
Wij hebben ook gekeken naar de hoogtes van de woning en de omgeving en waar het water dan heen zou stromen, zie hiervoor afbeelding 4-3 in het rapport. Uit de hoogtekaarten kun je afleiden dat het water dat van hoog naar laag stroomt, langs de woning stroomt.
[…]
De stroomsnelheid van het water maakt voor de mate van infiltratie niet veel verschil. Wat van belang is, is de tijd dat er ter plaatse water aanwezig is.
U houdt mij voor wat op pagina 36 van het conceptrapport staat als conclusie van hoofdstuk 7 van dat rapport en houdt mij voor dat daarin de put niet genoemd wordt. De conclusie die daar in staat is dat de grondwaterstand de korrelspanning doet veranderen waardoor verzakking op kan treden. De put draagt bij aan die grondwaterstand, maar er zijn ook andere mogelijke factoren die daaraan bijdragen, waaronder de regen en, wat op basis van de kaartjes aannemelijk is, het water dat van de straat stroomt. Hoeveel de put daaraan bijdraagt hebben wij niet onderzocht.
Ik blijf erbij dat de oorzaak van de verzakkingen moet hebben gelegen in de ondergrond. Als de deskundige van de gemeente zegt dat er andere mogelijke schadeoorzaken zijn is mijn reactie dat ik die niet kan verzinnen.
Op basis van wat we nu weten en nu kunnen inschatten en wat tot dusver de resultaten zijn van het onderzoek, blijf ik bij de conclusie dat de wateroverlast de verzakking heeft veroorzaakt.
U vraagt hoe ik dat laatste kan zeggen ondanks dat ik eerder heb gezegd dat op basis van aannames is gehandeld. Dat is inherent aan het vakgebied. Je probeert een verklaring te vinden. Het is geen exacte wetenschap. Je trekt de conclusies op basis van kennis en ervaring, grondgedrag en dergelijke.
Het klopt dat de ondergrond niet vervormt ten gevolge van fluctuatie van de grondwaterstand op dieptes waar die fluctuatie niet plaatsvindt. Wij hebben geen onderzoek gedaan naar de vervorming van de ondergrond ten gevolge van de grondwaterfluctuatie. Wij hebben die gegevens wel aangeleverd gekregen van een eerder onderzoek. In theorie is het mogelijk dat de vervorming van de grond in het gebied waar de grondwaterfluctuatie plaatsvindt zo groot is, dat dit de scheurvorming die is geconstateerd kan verklaren.
Veenlagen die onder de woning van Kamp zouden zijn, zouden ook scheuren kunnen veroorzaken. Maar wij hebben op basis van het door ons gedane onderzoek dergelijke veenlagen niet aan kunnen treffen. Dergelijke lagen zouden aan het oppervlak moeten zitten, anders hebben ze weinig effect.
Mijn inschatting is dat als er gedurende een uur een hoeveelheid van 10 centimeter water aanwezig is boven het maaiveld, dit in die periode niet een diepte van 2,5 meter onder het maaiveld zal hebben bereikt. Het beïnvloedt wel de tussenliggende lagen.
3.4.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde verklaring van de deskundige het volgende vast:
- -
De passages zijn uit het concept-deskundigenbericht weggehaald omdat ze, in de ogen van de deskundige, buiten de opdracht vielen én omdat hij op die punten nader onderzoek nodig achtte.
- -
De deskundige blijft wel bij die passages, in ieder geval achter de genoemde oorzaak van de verzakkingen, te weten draagkrachtverlies van de ondergrond van de fundamenten door de grondwaterstand en wateroverlast.
- -
De deskundige geeft, tot vier keer toe, aan dat dit een ‘eerste inschatting’ is, waartoe nader onderzoek nodig is.
- -
De deskundige acht een grondwaterpeilstijging van 2,5 meter bij een overstroming van een uur onwaarschijnlijk en verklaart dat de kans daarop bij een overstroming van twee uur nagerekend zou moeten worden, maar denkt dat de kans daarop dan ook 5% of lager.
- -
De deskundige bevestigt het standpunt van de gemeente dat er bij beschouwingen van verplaatsingen niet gekeken moet worden naar rekenwaarden, zoals de ontwerpbelasting, maar naar karakteristieke of representatieve waarden. Hij heeft die beschouwingen niet gedaan, omdat dat niet binnen de scope van het onderzoek paste.
- -
De deskundige verklaart dat de grondwaterstand de korrelspanning doet veranderen waardoor verzakking op kan treden, dat de overstroming van de put bijdraagt aan die grondwaterstand, maar dat er ook andere mogelijke factoren zijn die daaraan bijdragen, waaronder de regen en, wat op basis van de kaartjes aannemelijk is, het water dat van de straat stroomt. De deskundige heeft niet onderzocht hoeveel de put daaraan bijdraagt.
- -
De deskundige heeft geen onderzoek gedaan naar de vervorming van de ondergrond ten gevolge van de grondwaterfluctuatie. In theorie is het mogelijk dat de vervorming van de grond in het gebied waar grondwaterfluctuatie plaatsvindt zo groot is, dat dit de scheurvorming die is geconstateerd kan verklaren.
3.5.
De rechtbank concludeert dat op basis van het deskundigenonderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het concept- en het definitieve deskundigenbericht, en van het deskundigenverhoor niet kan worden aangenomen dat door de periodieke overstromingen van het riool gedurende een uur het grondwaterpeil dusdanig stijgt dat daardoor de fundering van het woonhuis draagkracht verliest, dat daardoor verzakking optreedt aan de achterkant van de woning en dat daardoor scheurvorming optreedt. De deskundige acht een dergelijke forse grondwaterstijging door de overstromingen juist onwaarschijnlijk. Weliswaar blijft de deskundige bij zijn conclusie dat de oorzaak van de scheuren is gelegen in draagkrachtverlies van de ondergrond als gevolg van een grondwaterstijging en/of wateroverlast, maar hij verklaart ook dat de overstroming van de rioolput slechts een van de factoren is die daaraan mogelijk hebben bijgedragen, terwijl niet is onderzocht of en hoeveel die put daaraan daadwerkelijk bijdraagt. Daarbij komt dat de deskundige ook overige kritiekpunten van de gemeente op zijn (in het definitieve rapport geschrapte) bevindingen in het conceptrapport, met name ten aanzien van de wijze waarop de belastbaarheid van de fundering is berekend, niet heeft kunnen pareren.
3.6.
Nu [eiser] zijn gewijzigde grondslag, ook in zijn akte na deskundigenbericht, niet anders concreet heeft onderbouwd dan door te verwijzen naar de voornoemde bevindingen van de deskundige, is de conclusie dat de gegeven onderbouwing onvoldoende is. Zoals overwogen in het tussenvonnis van 21 november 2018 mag in deze fase van het geding worden verwacht dat een gewijzigde grondslag van voldoende onderbouwing wordt voorzien. Het inwinnen van een nader deskundigbericht is dan ook niet meer aan de orde.
3.7.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
3.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat € 2.715,00 (5,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 3.334,00
De kosten van het deskundigenonderzoek, zoals begroot in de begrotingsbeschikkingen van 7 maart 2018 en 19 juni 2019, die door [eiser] bij wijze van voorschot zijn voldaan, blijven voor zijn rekening.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 3.334,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dag van het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.
Uitspraak 21‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:RBGEL:2018:2452, ECLI:NL:RBGEL:2017:6840 en ECLI:NL:RBGEL:2017:2040 Overstromen riool. Nadere toelichting op deskundigenbericht op de voet van 194 lid 5 Rv.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301936 / HA ZA 16-235
Vonnis van 21 november 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te Groesbeek,
eiser,
advocaat mr. C.C.J.M. Weijers te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERG EN DAL,
zetelend te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 7 maart 2018
- -
het conceptrapport van ing. O.S. Langhorst en ing. P.A.J. Kivit (verder samen: de deskundige) van 25 april 2018 (verder: het conceptdeskundigenbericht)
- -
de reacties op het conceptdeskundigenbericht van [eiser] van 13 juni 2018 en van de gemeente van 15 juni 2018
- -
het rapport van 4 juli 2018 met daarin aangegeven wijzigingen ten opzichte van het conceptdeskundigenbericht (verder: het rapport met wijzigingen)
- -
het deskundigenbericht van 4 juli 2018 (verder: het deskundigenbericht)
- -
de begrotingsbeslissing van 5 september 2018
- -
de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte voorwaardelijke aanvulling van eis van [eiser] van 12 september 2018
- -
de antwoordconclusie na deskundigenbericht tevens antwoordakte voorwaardelijke aanvulling van eis van de gemeente van 10 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 7 maart 2018 heeft de rechtbank in deze zaak een deskundigenbericht bevolen aangaande de in dat vonnis genoemde vragen.
2.2.
In het deskundigenbericht zijn de vragen als volgt beantwoord:
Vraag 1:
Kan het 1 à 2 keer per jaar stromen van een grote hoeveelheid water vanaf de openbare weg via de oprit over het perceel van de woning leiden tot verweking van de grond rond en onder de fundamenten van de woning, mede gelet op de samenstelling van die grond? Is daarbij de duur van het toestromen van het water van belang, indien er van uitgegaan wordt dat dit steeds niet meer dan een uur was?
Antwoord 1:
Het 1 à 2 keer stromen van een grote hoeveelheid water leidt niet tot verweking van de ondergrond rond en onder de fundering van de woning maar tot verlies van draagkracht van de fundering van het woonhuis. Verweking ontstaat in een ondergrond van leemhoudend zand. Hier is sprake van een grondsoort die bestaat uit fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). Verweking van de ondergrond wordt hiermee uitgesloten.
Vraag 7:
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
Voor de rechter kennis te nemen punten zijn:
Schademechanisme is niet alleen afhankelijk van de ondergrond, maar ook van de constructie van het gebouw in combinatie met de fundering. Inzicht in de draagconstructie is daarbij noodzakelijk.
Antwoord:
De interactie tussen de constructie en ondergrond is van belang voor de beoordeling van de schade aan de woning. De draagkracht van de fundering wordt ontleend uit de ondergrond en het ontwerp van de fundering. De belasting op de fundatie en het ontwerp van de fundering is in de afgelopen jaren ongewijzigd geweest, er hebben zich sinds de jaren ‘70 geen verbouwingen plaatsgevonden. De grondwaterstand in de ondergrond is daarentegen wel gewijzigd. Als gevolg van een hogere grondwaterstand verandert de korrelspanning van de ondergrond, er treedt verzakking op. Als gevolg daarvan zakt de fundering op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogd. Dat is aan de achterzijde van de woning bij het laagste maaiveldniveau (bron onderbouwing hoofdstuk 7).
2.3.
De vragen 2 tot en met 6 zijn in het deskundigenbericht niet beantwoord. Bij deze aan de deskundige voorgelegde vragen van de rechtbank is steeds vermeld dat deze alleen beantwoord dienden te worden als de voorgaande vraag/vragen positief was/waren beantwoord, wat kennelijk niet het geval was.
2.4.
Blijkens het rapport heeft de deskundige bij zijn onderzoek de bodemopbouw bepaald met een geologisch en geotechnisch onderzoek, wat is weergegeven in hoofdstuk 6 van het deskundigenbericht. In dat hoofdstuk staat als conclusie
Conclusie
Ter plaatse van de [woonadres] blijkt dat de grond direct onder het maaiveld uit matig fijn zand (matig tot sterk silthoudend) te bestaan en reikt tot een diepte van ca. 12 m beneden maaiveld. Daaronder bevindt zich grof zand.
Verweking, ook wel drijfzand of “liqeufaction” genoemd […], is een geotechnisch mechanisme waarbij korrels in de grond los op elkaar zijn gestapeld en als een ‘kaartenhuis’ in elkaar storten. Als er wateroverspanning ontstaat, treedt verdichting op. Het proces kan zich meerdere keren voordoen, tot volledige verdichting van de grond is opgetreden. […] Deze volumeverkleining wordt ook wel contractantie genoemd. In provincie Zeeland zijn gevallend bekend waar door verweking onderwatertaluds volledig onderuit zijn gegaan.
Het grondtype dat gevoelig is voor verweking, is losgepakt, leemhoudend zand. Verweking kan bij gedeeltelijke verzadiging van water van de ondergrond optreden, maar is het sterkst aanwezig bij volledige verzadiging.
In de ondergrond bij de woning [woonadres] is geen leemhoudend zand aanwezig, maar fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). Daarmee concludeert Movares Nederland B.V. dat verweking geen mogelijke oorzaak is van de schades in de woning. […]
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het schadebeeld niet kan ontstaan door verweking. Hier is sprake van een grondsoort die bestaat uit fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). Opgemerkt wordt dat verweking ontstaat door de aanwezigheid van leemhoudend zand in de ondergrond.
2.5.
In het deskundigenonderzoek is aandacht besteed aan de interactie tussen de constructie, de fundering en de ondergrond, waarover in hoofdstuk 7 als volgt is gerapporteerd:
Schademechanisme is niet alleen afhankelijk van de ondergrond, maar ook van de interactie tussen de draagconstructie, fundering en de ondergrond. Inzicht in de draagconstructie is verkregen tijdens de locatiebezoek en uit de informatie uit de ontvangen stukken van de Rechtbank Gelderland. De belasting op de fundatie en de fundering is ongewijzigd geweest in de afgelopen jaren, er zijn sinds de jaren ‘70 geen verbouwingen uitgevoerd. De ondergrond is daarentegen wel gewijzigd. De korrelstructuur wijzigt bij een verandering van de korrelspanning onder de fundering op staal. Deze wijziging in korrelspanning is het gevolg van een hogere grondwaterstand. Een fundering op staal is dan ook gevoelig voor hogere grondwaterstanden en beïnvloedt het draagvermogen negatief (zie ook paragraaf draagkracht). Dit wordt tevens onderschreven in de geotechnische norm, NEN9997-1. Hierin staat aangegeven in artikel 6.5.2.2 lid c: het verplicht rekenen met hoogste grondwaterstand en rekening houdend met variatie in grondwaterstand.
Aangetoond is door “waterpassing” van de begane grondvloer:
• Begane grondvloer (hoogteverschil tot 29 mm);
• Scheurvorming zijgevel: scheurwijdte tot 3,0 mm (= schadeklasse 2);
• Scheurvorming achtergevel: scheurwijdte tot 4,0 mm ( schadeklasse 2);
• Verzakking afvoer: 50 mm ( schadeklasse 4/5);
• Verzakkingen opgetreden aan de draagconstructie (zie bijlage VI).
De woning bestaat uit metselwerk en een betonnen vloer en wordt als een “niet stijve bouwkundige constructie” beschouwd. De zakkingen vanuit de ondergrond worden door de constructie en de fundering gevolgd en met als gevolg vervormingen en rotatie (en dus scheurvorming) van de woning. De scheurvorming conform rapport F530, DC-COB, betreft het schadeklasse 2 (scheurwijdte tot 5 mm). Dit betekent lichte scheurvorming in metselwerk/stucwerk.
Het laagste maaiveldniveau bevindt zich aan de achterzijde van de woning, dit betekent dat op deze locatie de korrelspanning van de ondergrond op fundatieniveau het kleinst is bij een waterstand op maaiveldniveau. Het verlies aan draagkracht van de fundering op staal is op deze locatie daarom het grootst en zijn de zakkingen ook het grootst […].
Conclusie
De interactie tussen de constructie en ondergrond is van belang voor de beoordeling van de schade aan de woning. De draagkracht van de fundering wordt ontleend uit de ondergrond en het ontwerp van de fundering. De belasting op de fundatie en het ontwerp van de fundering is in de afgelopen jaren ongewijzigd geweest, er hebben zich sinds de jaren ‘70 geen verbouwingen plaatsgevonden. De grondwaterstand in de ondergrond is daarentegen wel gewijzigd. Als gevolg van een hogere grondwaterstand verandert de korrelspanning van de ondergrond, er treedt verzakking op. Als gevolg daarvan zakt de fundering op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogd. Dat is aan de achterzijde van de woning bij het laagste maaiveldniveau.
2.6.
De conclusie van het deskundigenbericht (hoofdstuk 8) luidt als volgt:
8. Conclusie
Op basis van de beschikbare uitgangspunten, randvoorwaarden en resultaten uit het
onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- -
Het uitgevoerde geohydrologisch onderzoek heeft uitgewezen dat het overlopen van de riolering leidt tot wateroverlast. De knijpconstructie zorgt voor wateroverlast dat op maaiveld terecht komt. Dit wordt veroorzaakt doordat de diameter van de riolering verkleind wordt van 0,8 m naar 0,4 m. Water stroomt vanuit de rioolput en straatkolk naar het laagste punt langs en richting de achterzijde van de woning aan de [woonadres] . Bovendien blijkt uit de hoogtekaart dat water uit de omgeving richting de [woonadres] stroomt;
- -
Tijdens het locatiebezoek bezoek blijkt het volgende:
- -
De woning is gefundeerd op een fundering op staal. Echter de kelder onder de keuken is op een betonnen plaat gefundeerd;
- -
De muren bestaan uit metselwerk en pleisterwerk en hierin bevinden zich scheuren. Met name aan de achterzijde van de woning zijn deze scheuren groot. De scheuren in het woonhuis worden veroorzaakt door zetting van de fundering;
- -
In de muren van de garage zijn geen scheuren in de geconstateerd, maar zijn aangetroffen rondom de dichtgestorte betonnen smeerput in het midden van de vloer. Deze scheuren worden niet veroorzaakt door zetting;
- -
Op basis van de handboringen kan de grond worden geclassificeerd als fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). In grond van deze classificatie staat de infiltratie van water in de ondergrond bekend als matig doorlatend. De infiltratieproef bevestigt dit beeld. Daarmee beoordeelt Movares de waterdoorlatendheid van de ondergrond als matig doorlatend.
- Uit het uitgevoerde geologisch- en geotechnisch onderzoek blijkt het volgende:
Verweking ontstaat in een ondergrond van leemhoudend zand. Hier is sprake van een grondsoort die bestaat uit fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend). Verweking van de ondergrond wordt hiermee uitgesloten;
De deskundigen van Movares Nederland B.V. stellen dat bij de woning van de heer
[eiser] geen sprake is van verweking van de ondergrond.
2.7.
De conclusie uit het deskundigenbericht is dat, mede gelet op de samenstelling van de grond, van verweking van de grond geen sprake kan zijn. De rechtbank overweegt dat het deskundigenoordeel op dit punt, waarover geen aanvullende vragen zijn gesteld, dat inzichtelijk is en mede gebaseerd op de bijzondere kennis en ervaring van de deskundige en waartegen door partijen ook geen bezwaren zijn geuit, overtuigend voorkomt. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er geen concreet risico op verweking van de grond en ondermijning daardoor van het fundament van de woning aanwezig is geweest en dat verweking niet heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat, zoals overwogen in het tussenvonnis van 15 februari 2017 (rov. 4.5.), geen sprake is van het voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 vereiste gevaar voor personen of zaken, althans niet op de door [eiser] tot dusver aangevoerde gronden, en dat er dus op die gronden ook geen sprake is van aansprakelijkheid van de gemeente. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering op die grond (verweking) dient te worden afgewezen. Daarmee is echter de zaak nog niet afgedaan, gelet op de gevorderde aanvulling van de gronden door [eiser] .
Wijziging van de gronden
2.8.
[eiser] heeft de grondslag van zijn vordering in zijn conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende akte voorwaardelijke aanvulling van eis, van 12 september 2018 voorwaardelijk aangevuld met de stelling dat de schade aan het woonhuis als gevolg van het met (enige) regelmaat overstromen van het riool ook door andere factoren kan zijn ontstaan dan door verweking, te weten door verlies van de draagkracht van de fundering ten gevolge van de overstromingen. Als voorwaarde van deze voorwaardelijk gevorderde aanvulling stelt [eiser] , kort gezegd dat de rechtbank niet ook al zonder deze wijziging tot toewijzing van zijn vordering komt. Aan deze voorwaarde is voldaan.
2.9.
De gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen deze gevorderde aanvulling van de gronden van eiser en acht deze in dit stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde. De rechtbank overweegt dat de eiser op grond van artikel 130 Rv, zolang nog geen eindvonnis is gewezen, zijn eis of de gronden daarvan schriftelijke kan veranderen of vermeerderen. De gemeente is voorts in de gelegenheid gesteld in haar antwoord akte te reageren op de aanvulling en heeft dat ook gedaan. Van onredelijke bemoeilijking van de verdediging is geen sprake. Daarbij komt dat [eiser] weliswaar een wijziging van de grondslag vordert maar dat de oude en de nieuwe grondslagen niet zeer ver uit liggen elkaar. In beide gevallen komt het er immers op neer dat gesteld wordt dat de fundamenten van de woning ondermijnd worden door water dat periodiek uit de rioolput over het erf van [eiser] stroomt. Waar in eerste instantie gesteld werd dat die ondermijning door verweking van de grond kwam, wordt, kennelijk naar aanleiding van het conceptdeskundigenbericht, nu gesteld dat dit komt door een ander proces, - kort gezegd - verlies van draagkracht van de fundering door stijging van grondwaterniveau, als gevolg van dat zelfde periodiek over het erf stromende water. Van een onredelijke vertraging is evenmin sprake nu de grondslagwijziging en het antwoord daarop hebben plaatsgevonden in conclusies na deskundigenbericht die hoe dan ook genomen zouden zijn. Dat de grondslagwijziging, zoals hierna aan de orde komt, aanleiding kan geven tot nader onderzoek en daarmee extra tijdsbeslag kan veroorzaken acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen onredelijke vertraging, temeer nu daar tegen overstaat dat dit mogelijk een - al dan niet succesvolle - hoger beroepsprocedure kan voorkomen. De verandering van grondslag wordt derhalve toegestaan. Dit neemt niet weg dat in deze fase van de procedure, waarin al bewijslevering door het horen van getuigen en het inwinnen van een deskundigenbericht heeft plaatsgevonden, van [eiser] verwacht mag worden dat hij zijn nieuwe grondslag van voldoende onderbouwing voorziet.
Beoordeling van de nieuwe grondslag
2.10.
Concreet stelt [eiser] - kort weergegeven - dat door de periodieke overstroming van het riool gedurende een uur het grondwaterpeil aanzienlijk stijgt, dat daardoor de fundering van het woonhuis draagkracht verliest, dat daardoor verzakking optreedt op de locatie waar de grondwaterstand het meest wordt verhoogt, de achterkant, en dat daardoor scheurvorming optreedt. De rechtbank begrijpt dat [eiser] stelt dat het overstromen van de put een concreet risico oplevert voor deze stijging van de grondwaterstand en daardoor optredende scheurvorming en dat dit risico zich heeft verwezenlijkt. Een en ander wordt door de gemeente betwist.
2.11.
Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eiser] naar het conceptdeskundigenbericht. Daaruit heeft hij de volgende passages aangehaald:
De geotechnische draagkracht van de fundering op staal wordt echter wel beïnvloed door een verhoging van de grondwaterstand. Voor de fundering op staal van de woning wordt de geotechnische draagkracht dusdanig gereduceerd dat deze niet meer de belasting van de woning kan dragen. Er treedt zakking van de woning op. De duur van het toestromen van water is van belang. Bij een grote hoeveelheid water op het maaiveld gedurende maximaal 1 uur zal de waterstand in de ondergrond beïnvloed worden en leidt tot verhoging van de grondwaterstand. De waterstand zal stijgen tot aan maaiveld (ver boven het funderingsniveau van de woning), hierdoor treedt korrelspanningsreductie op en daardoor draagkracht verlies van de fundering van het woonhuis met zetting als gevolg [p. 8/40]
[…]
De draagkracht van de fundering door de ondergrond is berekend en getoetst volgens de Eurocode 7.1 /NEN9997-1. Hiervoor zijn een aantal verificatieberekeningen uitgevoerd bij een fundering op staal van de woning en kelderconstructie. De berekening heeft als doel om inzicht te krijgen in de afname in draagvermogen door een verhoging van de grondwaterstand.
Voor de geotechnische berekening zijn de volgende randvoorwaarden gehanteerd:
• Aanlegniveau strookfundering van MV-0,68 m, breedte van 0,50 m:
• Aanlegniveau keldervloer (betonplaat), MV-2,0 m;
• Grondopbouw conform tabel 6-1, wrijvingshoek φ = 30
• Grondwaterstand in normale situatie MV-2.0 m à MV-2,5 m en in extreme situatie (overstroming van riolering) op MV 0,0 m;
• Daarbij is opgave van gewichtsbelastingen van de woning in de bijlage IV toegevoegd om een indicatie te krijgen van het draagvermogen van de fundering:
• Berekening is uitgevoerd met geotechnische software D-Foundation versie 17.1 van Deltares. In Nederlandse ontwerppraktijk is dit een gebruikelijke en betrouwbare rekensoftware:
• Getoetst is aan de gedraineerde toestand waarbij Vd ≤ Rd. Hierin is Vd ( 46 kN/m1) de rekenwaarde van de belasting van de woning op de fundering en Rd is het grondmechanisch draagvermogen;
• In tabel 6-2 [kennelijk is bedoeld tabel 6-1; de rechtbank] zijn de resultaten van de berekeningen van het draagvermogen weergegeven.
In bijlage IV zijn de resultaten gegeven van de geotechnische- en gewichtsberekeningen. Het verhogen van grondwaterstand leidt tot verminderd draagvermogen van de fundering. Dit is voor de fundering op staal en kelderconstructie een vermindering van ca. 50%. Indien de belasting van de woning (Vd) op de fundering groter dan het grondmechanisch (Rd) draagvermogen, leidt dit tot verzakkingen. Uit de resultaten in de bovenstaande tabel blijkt dat de belasting op de fundering op staal (woning) groter is dan het grondmechanisch draagvermogen indien de grondwaterstand (GWS) dermate stijgt dat deze een niveau van MV 0=0m bereikt. De kelderconstructie voldoet wel ruim op grondmechanisch draagvermogen.
Conclusie
Het geotechnische draagvermogen van de fundering op staal wordt beïnvloed door een verhoging van de grondwaterstand. Voor de fundering op staal (woning) wordt het geotechnisch draagvermogen dusdanig gereduceerd, dat deze niet meer de belasting uit de woning kan dragen. Er treedt zakking van de woning op.[hoofdstuk 6 p. 29/40 en 30/40]
[…]
De spanning in de ondergrond wordt ook wel grondspanning (σ) genoemd, de sommatie van de korrelspanning (σ’) en de waterspanning (σw). De korrelspanning is afhankelijk van het volumiek gewicht van het type grondsoort. Voor zand is dit 19 kN/m3 (γdr) boven de grondwaterstand en 20 kN/m3 (γsat) onder de grondwaterstand (conform NEN9997-1. tabel 2.b). De holle ruimtes tussen de korrels zijn onder de grondwaterstand gevuld met water. Over het algemeen wordt voor het volumiek gewicht van water 10 kN/m3 aangehouden.
Korrelspanning wordt bepaald met de volgende formule van Terzaghi:
σ = σw + σ’
In onderstaande figuur 6-4 zijn de grondspanning (σ), waterspanning (σw) en korrelspanning (σ’) als functie van de diepte t.o.. maaiveld weergegeven.
Uit figuur 6-4 blijkt dat bij stijging van de grondwaterstand de korrelspanning sterk
afneemt. Dit beïnvloedt de draagkracht van de fundering (zie paragraaf draagkracht).
Conclusie
De ondergrond is geclassificeerd als fijn tot matig zand (matig tot sterk silthoudend) en de infiltratie van water in de ondergrond staat bekend als matig waterdoorlatend. Bij een grote hoeveelheid water op het maaiveld gedurende maximaal 1 uur zal de waterstand in de ondergrond beïnvloed worden en leidt tot verhoging van de grondwaterstand. De waterstand zal stijgen tot ver boven het funderingsniveau van de woning, hierdoor treedt korrelspanningsreductie op. Een geringe hoeveelheid water, zoals het dakwater, heeft geen significante invloed, waardoor de waterstand niet tot boven het funderingsniveau van de woning zal stijgen. Er treedt geen korrelspanningsreductie op en daardoor geen draagkracht verlies van de fundering van het woonhuis. [hoofdstuk 6 p. 31/40 en 32/40]
2.12.
De rechtbank begrijpt de door [eiser] aangehaalde passages uit het conceptdeskundigenbericht zo dat daarin staat:
- Verhoging van het grondwater leidt tot afname van het grondmechanisch draagvermogen.
- Indien de belasting van de woning (Vd) op de fundering groter is dan het grondmechanisch (Rd) draagvermogen, leidt dit tot verzakkingen.
- De deskundige gaat op basis van door hem uitgevoerde berekeningen en modellen uit van een belasting van de woning op de fundering van 46 kN/m1 en van een grondmechanisch draagvermogen van de fundering op staal van, bij een grondwaterstand van 2,5 of 2,0 meter onder het maaiveld, 89 kN/m1 en bij een grondwaterstand van 0,0 meter onder het maaiveld 42 kN/m1..
- Pas in dit laatste voorbeeld is de belasting van de woning ( 46 kN/m1 ) groter dan het grondmechanisch draagvermogen (42 kN/m1) en is er dus een reëel risico op scheurvorming.
- Bij een grote hoeveelheid water op het maaiveld gedurende maximaal 1 uur zal de waterstand in de ondergrond beïnvloed worden, de waterstand zal dan stijgen tot aan maaiveld, zodat scheurvorming ontstaat.
2.13.
De gemeente heeft in haar reactie op het conceptdeskundigenbericht tegen dat rapport bezwaar gemaakt. In die reactie schrijft zij dat de deskundige is afgeweken van de door de rechtbank ingekaderde onderzoeksopdracht en vragen.
Voorts voert zij aan dat de deskundige ondeugdelijk onderzoek heeft verricht en ongefundeerde conclusies heeft getrokken. Daarbij voert zij, onder verwijzing naar een brief van een door haar ingeschakelde adviseur, werkzaam bij [adviseur gemeente] , onder andere het volgende aan.
- -
De grondwaterstand kan nog dieper liggen dat 2,5 meter ‘onder het NAP’ [kennelijk wordt hier bedoeld ‘onder het maaiveld’]; de deskundige is ten onrechte van een grondwaterstand van 2,5 meter onder het maaiveld uitgegaan zonder peilbuismetingen te doen.
- -
Het is zeer onwaarschijnlijk dat de grondwaterstand na één uur water op het maaiveld met meer dan 2,5 meter stijgt, zeker gelet op de matige infiltratiecapaciteit van de ondergrond ter plaatse. [adviseur gemeente] heeft dit in de afgelopen 25 jaar nog nooit gezien.
- -
De door de deskundige berekende belasting van de fundering van 46 kN/m1 is gebaseerd op een berekende ontwerpbelasting, hetgeen bij beschouwing van het werkelijke gedrag en verplaatsingen binnen de (geo)techniek ongebruikelijk is.
- -
Niet gesteld kan worden dat sprake is van een reductie van draagkracht ten gevolge van de overstroming van het riool, omdat de nulsituatie (vóór 2003) niet bepaald kan worden en er meerdere schadeoorzaken mogelijk zijn, die ten onrechte niet zijn beschouwd.
2.14.
In het deskundigenrapport zijn vervolgens, kennelijk naar aanleiding van de reactie van de gemeente, (onder andere) alle hier voor in rov. 2.11. genoemde door [eiser] aangehaalde passages weggelaten (zoals ook blijkt uit het rapport met wijzingen, waarin de passages integraal zijn doorgehaald) en is de beantwoording van de vragen en de conclusie aangepast zodat deze zijn komen te luiden als hiervoor aangehaald in rov. 2.2. tot en met 2.6.
2.15.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] de gewijzigde grondslag van zijn vordering, de stelling dat de schade is ontstaan door verlies van de draagkracht van de fundering door stijging van de grondwaterstand ten gevolge van de overstromingen, voornamelijk heeft onderbouwd met verwijzing naar de in rov 2.11. aangehaalde passages uit het conceptdeskundigenbericht, die na de reactie van de gemeente geen stand hebben gehouden en in het definitieve rapport niet terugkomen. Dergelijke passages voldoen naar het oordeel van de rechtbank, nu deze immers kennelijk door de deskundige niet langer gehandhaafd worden, in beginsel niet als deugdelijke onderbouwing van de gewijzigde grondslag van de vordering van [eiser] . In dit geval is echter niet duidelijk, omdat toelichting door de deskundige op dat punt ontbreekt, of de desbetreffende passages in het definitieve rapport zijn vervallen omdat de deskundige ze - al dan niet naar aanleiding van de reactie van de gemeente - niet (meer) onderschrijft, of omdat ze naar het oordeel van de deskundige niet vallen binnen de door de rechtbank gegeven opdracht. In dat laatste geval kan niet zonder meer gezegd worden dat ze niet als onderbouwing voor de stellingen van [eiser] kunnen worden gebruikt. Daarbij overweegt de rechtbank dat de aan de deskundige voorgelegde vraag 7: “Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?” de deskundige ruimte biedt om de rechtbank, indien de deskundige dat voor de beoordeling van de zaak van belang acht, op een andere mogelijke schadeoorzaak te wijzen.
2.16.
De rechtbank acht het nodig de bij het vonnis van 7 maart 2018 benoemde deskundige ing. O.S. Langhorst daarover op de voet van artikel 194 lid 5 Rv nader te horen en hem een nadere toelichting op het deskundigenbericht te doen geven. Daarbij zal aan de orde komen wat de reden is geweest voor het weglaten van de door [eiser] genoemde en andere niet gehandhaafde passages en, indien de passages zijn weggelaten omdat de deskundige deze niet meer onderschrijft, wat daarvan de reden was. Tevens kan dan, mocht de deskundige verklaren inhoudelijk nog wel achter de desbetreffende passages te staan, ingegaan worden op de inhoudelijke bezwaren van de gemeente op het conceptdeskundigenbericht, zoals verwoord in de brief van 15 juni 2018, zoals kort weergegeven aangehaald onder rov. 2.13, waarop de deskundige, anders dan mogelijk door het schrappen van de meergenoemde passages, nog niet is ingegaan.
2.17.
De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten en de deskundige bevelen daarbij op de voet van artikel 194 lid 5 Rv een nadere mondelinge toelichting op de het deskundigenbericht te geven.
2.18.
Voor de kosten van de mondelinge aanvulling op het deskundigenbericht geldt opnieuw dat deze in beginsel door [eiser] moeten worden gedeponeerd. Omdat [eiser] met een toevoeging procedeert, zal hem echter geen voorschot zal worden opgelegd. Het benodigde aanvullend voorschot, dat de rechtbank overeenkomstig de opgave van de deskundige bepaalt op een bedrag van € 863,94, inclusief btw, zal vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas komen en voorlopig in debet worden gesteld ten behoeve van [eiser] . Partijen moeten er opnieuw rekening mee houden dat de rechtbank uiteindelijk over de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van de mondelinge aanvulling op het deskundigenbericht, zal beslissen en dat deze kosten dan - in beginsel - volledig voor rekening van de partij die in het ongelijk wordt gesteld zullen komen
2.19.
Tijdens de comparitie kan de rechtbank ook nadere inlichtingen over de zaak vragen en onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
2.20.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. T.P.E.E. van Groeningen in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.2.
beveelt daarbij de verschijning van de bij vonnis van 7 maart 2018 benoemde deskundige ing. O.S. Langhorst (Movares Nederland B.V., adresgegevens vermeld in voornoemd vonnis) teneinde tijdens deze zitting op het deskundigenbericht een nadere mondelinge toelichting te geven,
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. T.P.E.E. van Groeningen,
3.5.
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Gemeente Berg en Dal dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
3.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 december 2018 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden maart 2019 tot en met mei 2019, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
3.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
3.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
3.9.
wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
3.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018.
Uitspraak 24‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:RBGEL:2017:6840 en ECLI:NL:RBGEL:2017:2040 Overstromen riool. Risicoaansprakelijkheid gemeente voor opstal; 6:174 BW. Benoeming deskundige.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301936 / HA ZA 16-235
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van
[Eiser] ,
[woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.C.J.M. Weijers te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERG EN DAL,
zetelend te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [Eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2017 (verder: het tussenvonnis)
- de akte uitlating deskundigenbericht van [Eiser] van 15 november 2017
- de akte uitlaten deskundige van de gemeente van 15 november 2017
- de akte uitlating van [Eiser] van 13 december 2017
- de brief van 20 december 2017 zijdens de gemeente met bijlagen, alsmede het mailbericht zijdens [Eiser] van 3 januari 2017 waarin [Eiser] wordt bevestigd dat hij geen bezwaar heeft tegen het als processtuk toelaten van die brief.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen behoefte te hebben aan informatie van een daartoe te benoemen deskundige over de in het tussenvonnis onder genoemde vraagpunten (r. o. 2.14). Daarbij heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het gelasten van een deskundigenbericht ter bepaling van de schade, over de persoon van de deskundige en over de vraagstelling aan deze deskundige.
2.2.
De partijen hebben zich niet tegen benoeming van een deskundige verzet. Daartoe zal, behoudens hetgeen hierna onder r. o. 2.7. aan de orde wordt gesteld, worden overgegaan. In dat verband is het volgende van belang.
2.3.
[Eiser] heeft in zijn akte geschreven dat wat hem betreft kan worden volstaan met één deskundige op het gebied van bouwkunde, met de specialisatie funderingen. Hij heeft als deskundige voorgesteld de heer [naam A] van [naam] uit Huissen. De gemeente heeft bezwaar gemaakt tegen de door [Eiser] aangedragen deskundige en voert aan dat in haar optiek niet volstaan kan worden met één deskundige op het gebied van bouwkunde, met specialisatie funderingen. Zij stelt zich op het standpunt dat minimaal twee deskundigen aangesteld dienen te worden waarvan één met de specialisatie bouwkunde c.q. funderingen en één geotechniscus/bodemdeskundige. Zij voert aan dat bureau [naam bureau] uit Amselveen en Deventer alle daartoe benodigde expertise in huis heeft. [Eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemd bureau, omdat dit per 3 juli 2017 is overgenomen door ingenieursbedrijf [naam B] , dat eerder in deze procedure door [Eiser] in de arm is genomen. [Eiser] acht de situatie dat feitelijk één entiteit voor beide partijen optreedt of heeft opgetreden onwenselijk.
2.4.
Nu de door partijen voorgestelde deskundigen over en weer niet wenselijk werden bevonden zijn partijen in overleg getreden, wat erin heeft geresulteerd dat de gemeente als deskundige Movares adviseurs & ingenieurs voorstelt en [Eiser] aangeeft daar geen bezwaar tegen te hebben.
2.5.
De rechtbank heeft met inachtneming van de standpunten van partijen ing. O.S. Langhorst van Movares adviseurs & ingenieurs (verder: ing. Langhorst) aangezocht, die zich bereid en in staat heeft verklaard in deze zaak als deskundige op te treden en daartoe ook vrij te staan. Nu ing. Langhorst over deskundigheid beschikt op de gebieden van bouwkunde/funderingen en bodemgesteldheid, ziet de rechtbank vooralsnog geen reden voor het benoemen van een tweede deskundige.
2.6.
De rechtbank is voornemens het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht overeenkomstig de opgave van de deskundige te bepalen op een bedrag van € 17.318,73, inclusief btw. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de hoofdregel van artikel 195 Rv, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Omdat [Eiser] met een toevoeging procedeert, zal echter aan hem geen voorschot worden opgelegd. Het voorschot zal vooralsnog ten laste van ’s Rijks kas komen en voorlopig in debet worden gesteld ten behoeve van [Eiser] .
2.7.
Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank uiteindelijk over de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht, zal beslissen en dat deze kosten dan - in beginsel - volledig voor rekening van de partij die in het ongelijk wordt gesteld zullen komen.
Gelet hierop en gelet op de hoogte van het genoemde voorschot zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich daar nog over uit te laten vóórdat tot benoeming van de deskundige zal worden overgegaan. Daarbij wordt aan partijen overgelaten of zij nogmaals met elkaar in overleg treden teneinde gezamenlijk nog een andere deskundige voor te stellen en de naam van deze deskundige aan de rechtbank mede te delen. Indien dit niet gebeurt zal de rechtbank het voornoemde voorschot vaststellen en tot benoeming van ing. Langhorst overgaan, tenzij [Eiser] bericht dat hij wenst dat van benoeming van de deskundige en van het in debet stellen van het voorschot wordt afgezien. In dat laatste geval dient hij er echter rekening mee moeten houden dat de rechtbank, naar analogie van het bepaalde in artikel 196 Rv, de gevolgtrekkingen maakt die zij geraden acht en tot het oordeel komt dat het gestelde niet voldoen aan de zorgplicht door de gemeente en het causaal verband met de door [Eiser] geschelde schade niet is komen vast te staan, met afwijzing van de vordering tot gevolg.
2.8.
Ten aanzien van de vraagstelling hebben beide partijen om aanvullingen of aanpassingen verzocht. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
2.9.
De door [Eiser] voorgestelde toevoeging: “waar het zettingsproces al plaatsvindt?” achter het woord “woning” in de tweede door de rechtbank in het tussenvonnis in r.o. 2.14. genoemde vraag, wordt niet overgenomen. Wat de precieze betekenis, bedoeling en relevantie van deze toevoeging is, is door [Eiser] niet toegelicht. Niet duidelijk is of [Eiser] daarmee bedoelt te stellen dat hetzij de grond al gezet was, hetzij er een nieuw proces van zetting van de grond ontstaan was óf dat hij met het “zettingsproces” een proces van verzakking van de woning bedoelt. Toelichting had wel verwacht mogen worden, temeer nu niet eerder is vastgesteld of gemotiveerd is gesteld dat bij het onderzoek naar eventuele gevolgen van het overstromen van de put er van zou moeten worden uitgegaan dat het “zettingsproces” (in welke betekenis dan ook) van of in de nabijheid van de woning “reeds plaatsvond”. Ook de voorgestelde toevoegingen aan de andere vragen die zien op dit zettingsproces worden om deze reden niet overgenomen.
Dit geldt ook voor de door [Eiser] voorgestelde toevoeging aan vraag 2:“En wat in het geval er sprake is van een frequentie van meer dan twee keer in een jaar wat ook al voorgekomen is”. In het tussenvonnis is door de rechtbank immers, als uitkomst van de bewijslevering, als uitgangspunt aangemerkt dat de overstroming van de put gemiddeld één à twee keer per jaar plaats vindt. Er is niet gemotiveerd gesteld dat van dat uitgangspunt zou moeten worden teruggekomen.
2.10.
De gemeente heeft eveneens, evenmin met toelichting, een aantal voorstellen gedaan voor extra of aangepaste vragen. Zijdens [Eiser] zijn daartegen geen bezwaren geuit. De gemeente heeft allereerst voorgesteld voorafgaand aan de door de rechtbank voorgestelde vragen de volgende vijf vragen toe te voegen:
1) Hoeveel water stroomt er (gemiddeld) per overstroming uit de put?
2) Hoeveel water uit de put stroomt er per overstroming via de openbare weg het perceel van [Eiser] op?
3) Hoe lang duurt een dergelijke overstroming van het perceel van [Eiser] door water uit de put gemiddeld?
4) Hoe stroomt dit water op/over het perceel van [Eiser] c.q. hoe dicht komt dit water in de buurt van de (fundering van de) woning van [Eiser] ?
5) Is er qua bodemopbouw sprake van een homogene situatie voor het gehele object [straatnaam] , of is er een significant verschil in de bodemopbouw tussen de voor- en achterzijde van de woning (of delen waar wel — en niet sprake is van scheurvorming/verzakking)?
2.11.
De rechtbank overweegt dat het vaststellen van de omvang en de duur van overstromingen niet op het gebied ligt waarover de deskundige kan adviseren. De eerste vier voorgestelde vragen worden dan ook niet overgenomen. Dit geldt ook ten aanzien van de vijfde vraag. Waarom speciale aandacht nodig is ten aanzien van de vraag of sprake was van een homogene situatie, terwijl dit mogelijk reeds bij de samenstelling van de grond aan de orde zal komen, is niet onderbouwd, terwijl ook eerder niet onderbouwd gesteld is dat dit bij het ontstaan van schade aan de woning van [Eiser] een relevant punt is. De in het tussenvonnis weergegeven vraag 1) zal wel zo worden aangepast dat de deskundige zal worden verzocht de duur van het toestromen van water bij de beantwoording mee te wegen. Niet gesteld is dat bij hevige regenbuien de toestroom van water uit de put naar het perceel van [Eiser] langer duurde dan een uur zodat de rechtbank daarvan, als maximum, uitgaat.
2.12.
De gemeente heeft naast voornoemde vijf vragen nog andere nieuwe vragen en wijzigingen voorgesteld. De voorgestelde vraag “Kan verweking van de grond ook ontstaan uitsluitend als gevolg van het water dat als neerslag op het perceel van [Eiser] valt, daarbij tekening houdend met de omstandigheid dat (een deel van) het dakwater op het terras aan de achterzijde van de woning wordt geloosd?” wordt niet overgenomen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, blijkt niet wat het belang is om nog specifiek vast te stellen of verweking van de grond ook uitsluitend zou kunnen plaatsvinden door andere oorzaken dan watertoevoer vanuit de put. Voor de eventuele aansprakelijkheid van de gemeente is immers in dit verband, gelet op de causaliteitsvraag, slechts van belang vast te stellen of de watertoevoer vanuit die put (mede) tot schade door verwerking van de ondergrond heeft geleid. Indien die vraag (hetzij bevestigend hetzij ontkennend) wordt beantwoord, is de door de gemeente voorgestelde vraag niet meer van belang.
De door de gemeente voorts voorgestelde vraag waarin, kort gezegd, bij het onderzoek naar eventuele andere oorzaken van schade aan de woning aandacht wordt gevraagd voor de vraag of de woning gefaseerd tot stand is gekomen en of er constructieve aspecten in/aan de woning zijn die van invloed kunnen zijn op de scheurvorming en schade, waaronder de toegepaste funderingsmethode(n) in relatie tot de geotechnische eigenschappen van de ondergrond, wordt door de rechtbank in zoverre overgenomen dat deze wordt verwerkt in vraag 4b).
De rechtbank overweegt verder dat, voor zover aan de begroting van de schade wordt toegekomen, het er op aan komt om een vergelijking te maken tussen enerzijds de situatie zoals die is mét het (gestelde) schade toebrengende feit - de overstromingen - en anderzijds de hypothetische situatie zoals die zou zijn als de overstromingen niet hadden plaatsgevonden. De voorgestelde aanpassingen die zien op de vragen 5) en 6) van het tussenvonnis, die kennelijk niet van deze begrotingswijze uitgaan, worden dan ook niet overgenomen.
Een aantal voorgestelde tekstuele wijzigingen heeft voorts tot aanpassing van de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling geleid, zodat de aan de deskundige voor te leggen vragen als volgt komen te luiden:
1. Kan het een á twee keer per jaar stromen van een grote hoeveelheid water vanaf de openbare weg via de oprit over het perceel van de woning van [Eiser] aan de [straatnaam] te [plaats] (verder: de woning) leiden tot verweking van de grond rond en onder de fundamenten van de woning, mede gelet op de samenstelling van die grond onder en rond de woning, zoals die blijkt uit het dossier en, indien u dat nodig acht, uw eigen onderzoek? Is daarbij de duur van het toestromen van het water van belang, indien er van uitgegaan wordt dat dit steeds niet meer dan een uur was?
2. Enkel indien vraag 1. bevestigend wordt beantwoord:Levert dit, indien dit met een frequentie van gemiddeld één à twee keer per jaar voorkomt, mede gelet op de samenstelling van de grond, een reëel risico op van verzakking van en schade aan en in de woning?
3. Enkel indien vraag 2. bevestigend wordt beantwoord:
a. a) Kunt u een omschrijving geven van de verzakking, scheurvorming en eventuele andere schade in de woning?
b) Is deze schade (mede) veroorzaakt door de verweking van de grond rond en onder de fundamenten van de woning ten gevolge van het stromen van water vanaf de openbare weg?
4. Enkel indien vraag 3b) bevestigend wordt beantwoord:
a. a) Heeft de omstandigheid dat [Eiser] (een deel van) zijn dakwater loost op het terras aan de achterzijde van de woning bijgedragen aan de in vraag 1 bedoelde verweking van de grond, althans aan de in vraag 3 genoemde schade aan de woning?
b) Zijn daarvoor ook andere oorzaken aan te wijzen? U wordt verzocht hierbij o.a. aandacht te besteden aan de vraag of de woning gefaseerd tot stand is gekomen en of er constructieve aspecten in/aan de woning zijn die van invloed kunnen zijn op de scheurvorming en schade, waaronder de toegepaste funderingsmethode(n) in relatie tot de geotechnische eigenschappen van de ondergrond.
5. Enkel voor zover de vragen 1. tot en met 4. bevestigend worden beantwoord:Kunt u een inschatting maken welke verzakking en scheurvorming in de woning zou hebben plaatsgevonden in de hypothetische situatie dat geen sprake was van verweking van de bodem door het stromen van water vanaf de openbare weg, maar wel van de in 4 bedoelde oorzaken en omstandigheden?
6. Kunt u bij positieve beantwoording van de voorgaande vragen een inschatting maken van:
a. a) wat de herstelkosten zijn van de in vraag 3a) genoemde schade en
b) wat de herstelkosten zouden zijn voor de in vraag 5) bedoelde schade, indien geen sprake was van verweking van de bodem door het stromen van water vanaf de openbare weg?
7. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
De deskundige wordt erop gewezen dat indien het niet mogelijk is om vorenstaande vragen (met name de vragen 5 en 6b) met zekerheid te beantwoorden, hem wordt gevraagd vanuit zijn kennis en ervaring op zijn vakgebied zijn mening te geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat de deskundige aangeeft wat hij op grond van zijn deskundigheid op zijn vakgebied op deze vragen kan antwoorden.
2.13.
In afwachting van de in r.o. 2.7. genoemde uitlating door partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
3. De beslissing
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 februari 2018 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 2.7., waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.