Rb. Gelderland, 15-02-2017, nr. 301936
ECLI:NL:RBGEL:2017:2040
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
15-02-2017
- Zaaknummer
301936
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:2040, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 15‑02‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/1884
Uitspraak 15‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Tussenvonnis bewijsopdracht. Risicoaansprakelijkheid gemeente voor opstal Wilnis-criteria 6:174 BW. Overstromen riool. Bewijslevering frequentie overstroming.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301936 / HA ZA 16-235
Vonnis van 15 februari 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.C.J.M. Weijers te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERG EN DAL,
zetelend te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 14 september 2016
- -
het verkort proces-verbaal van comparitie van 14 december 2016 en de daarin genoemde stukken
- -
de akte aan de zijde van de gemeente van 4 januari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is sinds 1 augustus 1989 eigenaar van een perceel met daarop een woonhuis (verder: de woning) gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .
2.2.
In de Bosstraat is in 1953 riolering (verder: het riool) aangelegd. Daarbij is ter hoogte van de inrit van de woning in het riool een put (verder: de rioolput) met daarin een knijpconstructie (verder: de knijpconstructie) gerealiseerd. Een knijpconstructie maakt het mogelijk om water tijdelijk te kunnen bergen doordat het de afvoer reduceert waardoor het rioolstelsel kan worden gebruikt voor de tijdelijke opvang van water.
2.3.
In augustus 2013 heeft [eiser] bij de gemeente telefonisch melding gedaan van wateroverlast waar bij hij aangaf dat bij hevige regenval de deksel van de rioolput soms omhoog komt.
2.4.
Op 14 november 2013 is de woning bezichtigd door ing. T.G.M. Derksen van Syntax taxatie & advies. In een aan [eiser] gerichte brief van 19 december 2013 schrijft Derksen dat hij in het gedeelte aan de achterzijde van de woning waarin de keuken, badkamer en kelder zijn gesitueerd (door hem aangeduid als “de aanbouw”) heeft vastgesteld dat de keukenvloer niet meer waterpas is, de binnendeur naar de woonkamer klemt en dat er scheurvorming is in de muren in de badkamer en keuken, in de muur- en plafondaansluiting in de woonkamer en in de betonvloer van de vrijstaande garage. Zijn conclusie is dat sprake is van verzakking van de aanbouw.
2.5.
In een brief van 7 april 2014 van de heer H.W.M. Derks namens [eiser] aan de gemeente schrijft Derks dat sprake is van scheuren in en verzakking van de woning, dat deze schade is ontstaan doordat bij elke hevige regenbui het perceel onderloopt en daardoor de grond ingeklonken is dan wel de fundamenten zijn ondermijnd, dat de overstromingen veroorzaakt zijn door de knijpconstructie in het riool en dat [eiser] de gemeente als rioolbeheerder aansprakelijk stelt voor de geleden schade.
2.6.
In een reactie van 28 april 2014 betwist de gemeente dat er een gebrek is aan het riool en dat er een causaal verband bestaat tussen het overlopen van de rioolput en de schade aan de woning en wijst de gemeente de claim van [eiser] af. Na 28 april is er tussen (vertegenwoordigers van) partijen verder gecorrespondeerd over de aansprakelijkstelling.
2.7.
In een brief van 17 oktober 2014, voorzien van bijlagen, heeft ing. J. Vosdingh Bessem (verder: Vosdingh) van Fugro GeoServices B.V. (verder: Fugro) [eiser] een rapportage toegezonden van een “visuele inspectie vanwege de toenemende scheurvorming in met name de achterzijde van uw woning”. In de rapportage staat onder meer dat bij de inspectie een aantal nader aangeduide scheuren is geconstateerd en dat gezien het scheurpatroon de ruimte waarin de keuken en badkamer zich bevinden. die Fugro ook aanduidt als “de aanbouw”, lijkt te verzakken, waarbij deze, gezien vanuit de tuin, naar links zakt. Fugro noemt in de brief een aantal mogelijke oorzaken, waaronder wegspoelen van zand nabij of onder funderingsniveau of verweking van de bodem, en acht nader onderzoek geadviseerd.
2.8.
In een mailbericht van 20 november 2014 van ing. J.J. Velthuis (verder: Velthuis) die door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente is ingeschakeld om de zaak te onderzoeken, concludeert Velthuis in reactie op de brief van Fugro dat “de verrichtingen van Fugro tot dusver niets aantonen inzake de oorzaak van de schade en al helemaal niet dat die op enigerlei wijze toe te rekenen is aan de gemeente [woonplaats] ” en dat de voorliggende situatie geen aanleiding geeft voor de gemeente en de verzekeraar om nader onderzoek te financieren.
2.9.
Op dit mailbericht is door Vosdingh gereageerd in een brief van 4 februari 2015. Vosdingh is in een brief van dezelfde datum op verzoek van [eiser] ingegaan op de verzakking van de inrit van [eiser] in relatie tot de aanwezige gasleiding.
Door Fugro is voorts een grondonderzoek en een daar gekoppeld laboratoriumonderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapportage van 20 april 2015.
2.10.
In opdracht van Velthuis is voorts een rapport opgesteld door ir. A.F. van Weele van IFCO Funderingsexpertise B.V. gedateerd 15 juli 2015, waarin als conclusie is opgenomen:
In het brief-rapport d.d. 17 oktober 2014 […] worden 2 mogelijke oorzaken genoemd die een oorzakelijk verband tussen het (af en toe) overstromen van de put en de schade aan het pand aannemelijk zou maken:
a. het wegspoelen van zand nabij en/of onder funderingsniveau;
b. het verweken van de bodem (“verweking is echter een fenomeen wat zich met name in leemhoudende gronden voordoet. Op basis van het beschikbare grondonderzoek wordt niet verwacht dat hier leem in de ondergrond aanwezig is”).
Tijdens de inspectie zijn geen gaten in het maaiveld van het perceel geconstateerd die hier op wijzen. Immers, deze gaten zouden zich dan op geringe afstand van (de rechter zijgevel van) het pand moeten bevinden en een diepte hebben die overeenkomt met het funderingsniveau van het pand. Tevens is ook Fugro van mening dat water altijd de weg van de minste weerstand volgt. In het geval van het water uit de put betekent dit afstromen over het maaiveld. Door het aanwezige verhang zal het water een relatief hoge stroomsnelheid hebben en zal er relatief weinig tot geen water op het maaiveld achter blijven zodra het overstromen van de put is gestopt. Dit betekent dat de tijdsduur waarin infiltratie als gevolg van overstroming van de put kan plaats vinden relatief kort is. Met name indien deze tijdsduur vergeleken wordt met de duur waarin er sprake is van natuurlijke neerslag (die rechtstreeks op het perceel valt) en eveneens (gedeeltelijk) zal in de bodem zal infiltreren.
Uit het uitgevoerde grondonderzoek blijkt dat de ondergrond ter plaatse van het pand niet leemhoudend is. Van verweking van de grond kan zodoende geen sprake zijn. De door Fugro gemaakte berekening waaruit blijkt dat de draagkracht van de funderingsgrondslag afneemt bij een verhoging van de grondwaterstand is niet onderbouwd (en niet overgelegd).
Uit het aanvullende onderzoek dat op 13 april 2015 is uitgevoerd blijkt dat de scheurvorming in het pand verklaard kan worden door de wijze waarop het pand is gefundeerd, het feit dat de aanbouw aan de achterzijde later is gerealiseerd dan het oorspronkelijke pand, de aanbouw niet gedilateerd is van het oorspronkelijke pand en de aanbouw gedeeltelijk onderkelderd is.
0p grond van deze bevindingen komen wij tot de conclusie dat er geen oorzakelijk verband is tussen het incidentele overstromen van de put en de schade aan het pand [adres] .
2.11.
De conclusie uit de rapportage van IFCO is door [eiser] , onderbouwd met stukken van Fugro, schriftelijk betwist. Tussen (vertegenwoordigers van) [eiser] en de gemeente en haar aansprakelijkheidsverzekering is opnieuw over en weer gecorrespondeerd.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- voor recht verklaart dat de riool/knijpconstructie gebrekkig is in de zin van artikel 6:174 BW en dat de gemeente in haar hoedanigheid van rioolbeheerder aansprakelijk is voor de door het gebrek veroorzaakte schade,
- de gemeente veroordeelt tot betaling van de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- de gemeente veroordeelt een zodanige voorziening te treffen met betrekking tot het riool dat er geen schade meer kan worden toegebracht aan het perceel van [eiser] en de woning,
- betaling van kosten, waaronder nakosten.
3.2.
[eiser] stelt dat de gemeente als beheerder en eigenaar van het riool in strijd handelt met haar verplichtingen uit de Waterwet en de Wet Milieubeheer in samenhang met artikel 6:174 BW. Concreet verwijt [eiser] de gemeente dat het riool, in samenhang met (het profiel van) de daaromheen aanwezige bestrating, niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, nu de knijpconstructie als gevolg heeft dat de rioolput regelmatig, 3 a 4 vier keer per jaar, overstroomt, waardoor een aanzienlijke hoeveelheid water via de straat over het terrein van [eiser] stroomt. Dit water heeft, aldus [eiser] , geleidt tot verweking van het zand onder de fundering van de woning en veroorzaakt dat die fundering is ondermijnd en aangetast, met scheurvorming en verzakking van de woning tot gevolg. [eiser] acht de gemeente voor die schade aansprakelijk. Het eerdere ingenomen standpunt dat de overstroming van de rioolput ook heeft geleid tot ondermijning van de fundering van de woning door het wegspoelen van grond, heeft [eiser] ter comparitie uitdrukkelijk laten varen.
3.3.
De gemeente voert verweer. Zij betwist dat het riool/bestrating niet voldoet aan de daar aan te stellen eisen. Alleen bij extreem weer overstroomt de rioolput. Er is ook niet eerder over wateroverlast geklaagd dan in augustus 2013 en daarna is maar een keer een melding ontvangen, na een extreme bui. Er is voorts, aldus de gemeente, geen causaal verband tussen de gestelde schade aan de woning en het gestelde overstromen van de rioolput en voorts is sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank overweegt dat voor zover [eiser] stelt dat uit het door hem gestelde overstromen van het riool volgt dat de gemeente niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de Waterwet of de Wet Milieubeheer, hij dit niet voldoende heeft onderbouwd. De door [eiser] genoemde artikelen uit de Waterwet zien - kort weergegeven - op de gemeentelijke verplichting het afvloeiende hemelwater in te zamelen voor zover van degene die zich daarvan ontdoet of daartoe het voornemen heeft niet kan worden gevergd dit te bergen en voorts op de verplichting om maatregelen te treffen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen. De genoemde bepaling uit de Wet Milieubeheer ziet op verwerking en transport van afvalwater naar een zuiveringsinstallatie. Concrete feiten en omstandigheden die op schending van die verplichtingen duiden zijn niet gesteld. De rechtbank merkt op dat in deze door [eiser] genoemde bepalingen en in andere wet- en regelgeving geen concrete normen worden gegeven over de maximaal toelaatbare frequentie van wateroverlast door overbelasting van het rioolstelsel door overvloedig regenwater, waar het verwijt van [eiser] kennelijk op ziet.
4.2.
[eiser] baseert zijn vordering voorts op artikel 6:174 BW. Geen punt van geschil is dat het riool met knijpconstructie en de straat waarin dit gelegen is in eigendom toebehoort aan, en onder het beheer valt van, de gemeente en dat beide zijn aan te merken als een opstal in de zin van artikel 6:174 BW. Op de gemeente rust (daarom), zoals door de gemeente erkend, een zorgplicht tot het in goede staat hebben en houden van het rioleringsstelsel en de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van het riool en omliggende bestrating de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Deze verplichting is in artikel 6:174 leden 1 en 2 BW verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010: BN6236, NJ 2012/155 (Wilnis), rov. 4.4.3 (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer)). Bij het antwoord op de vraag of de het riool voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (het arrest Wilnis, rov. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965: AB7079, NJ 1966/136 (Kelderluik), zie voorts HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, NJ 2013, 366 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).
4.3.
In deze zaak behelst het gestelde gebrek een, door de afmetingen van de knijpconstructie veroorzaakte, te beperkte verwerkingscapaciteit van het riool, waardoor de rioolput bij neerslag regelmatig overstroomt en er een waterstroom langs de woning over het perceel van [eiser] stroomt, mede als gevolg van (het profiel van) de aanwezige bestrating. Het door [eiser] gestelde, en volgens hem verwezenlijkte, gevaar bestaat eruit dat door de regelmatige overstromingen de grond rond en onder de woning verweekt, met het ondermijnen van de fundering en verzakking van de woning tot gevolg. Voor zover [eiser] voorts het standpunt heeft ingenomen dat ook het wegsijpelen van water door scheuren in de rioolput/de knijpconstructie een gebrek oplevert, heeft hij dit ter comparitie laten varen, althans dit gebrek niet (langer) als oorzaak benoemd voor de gestelde schade aan de achterzijde van zijn woning.
4.4.
Bij de beoordeling of het riool voldoet aan de daaraan te stellen eisen, spelen onder andere de volgende factoren een rol. Het riool met knijpconstructie is in 1955 aangelegd. Niet gesteld is dat er recent wezenlijke wijzigingen hebben plaatsgevonden aan het riool of het straatprofiel die de situatie hebben verergerd. Geen punt van geschil is dat een riool mede tot doel heeft het adequaat afvoeren van hemelwater. Daarbij mag naar het oordeel van de rechtbank, hoewel ten aanzien van het voorkomen van overstromingsgevaar van riolen geen concrete veiligheidsnormen bestaan, als norm worden gesteld dat in normale omstandigheden het ontstaan van overstromingen en schade aan het eigendom van derden als gevolg daarvan wordt voorkomen. Niet in geding is dat de knijpconstructie enerzijds de kans op overstroming vergroot en anderzijds een doel dient, te weten het bieden van de mogelijkheid water te bufferen in het rioolstelsel, waarna het geleidelijk wordt afgevoerd, kennelijk mede om te voorkomen dat al het water in een keer naar het lager gelegen centrum van [woonplaats] stroomt, van welk doel het te respecteren belang door [eiser] niet is betwist. De gemeente heeft niet onderbouwd aangevoerd dat aanpassing van de bestrating of de knijpconstructie zodat er geen water over het perceel van [eiser] stroomt grote kosten of anderszins grote problemen met zich brengt.
4.5.
Het vorenstaande brengt de rechtbank, met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 4.2., tot het oordeel dat indien de stelling van [eiser] wordt gevolgd dat:
- de rioolput regelmatig, 3 à 4 keer per jaar, overstroomt en er daardoor water over het terrein van [eiser] stroomt en
- er daardoor verweking van de grond optreedt, met een concreet gevaar van ondermijning van het fundament van de woning,
het riool en de omliggende bestrating niet voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. De gemeente is dan, indien dit gevaar zich verwezenlijkt heeft, in beginsel, nog afhankelijk van de beoordeling van het eigen schuld-verweer, aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. Er zijn geen omstandigheden gesteld waaruit bijvoorbeeld volgt dat het belang van [eiser] bij het ongestoord en veilig genot van de woning in redelijkheid zou moeten wijken voor het belang van het bufferen van het water door het gebruik van de knijpconstructie. Evenmin is gesteld dat laatstgenoemde belang niet op een andere wijze kan worden gewaarborgd, waarbij, al dan niet in combinatie met aanpassing van het straatprofiel, waterlast op het perceel van [eiser] uitblijft, of dat de kosten daarvan zo groot zijn dat de gemeente in redelijkheid die niet zou kunnen of hoeven te dragen.
Van aansprakelijkheid is echter geen sprake indien slechts blijkt van incidentele overstroming van de rioolput, in extreme omstandigheden. Immers, [eiser] heeft niet betwist dat van de gemeente redelijkerwijs in zijn algemeenheid niet te vergen is dat het rioolstelsel zo wordt ingericht dat het ook bij extreme regenval al het regenwater kan verwerken zonder te overstromen. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat een incidenteel voorkomende overstroming tot de ondermijning van de fundamenten kan hebben geleid. De door [eiser] aan de hand van rapporten van Fugro gevoerde onderbouwing van de gestelde verweking van de grond is gebaseerd op de veronderstelling dat ten gevolge van de overstroming van de rioolput regelmatig wateroverlast op zijn perceel plaatsvond, terwijl niet is onderbouwd hoe een incidentele overstroming dat gevolg kan hebben gehad.
Evenmin is sprake van aansprakelijkheid van de gemeente indien niet komt vast te staan dat bij de door [eiser] gestelde regelmaat van overstromen van het riool wél concreet risico op verweking van de grond en ondermijning daardoor van het fundament van de woning aanwezig is. In dat geval ontbreekt het voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 vereiste gevaar voor personen of zaken.
4.6.
Nu de gemeente gemotiveerd betwist dat sprake is van regelmatige overstroming en voorts dat dit verweking van de grond onder de woning en daardoor ondermijning van de fundering en verzakking als gevolg kan hebben, mede gelet op de omstandigheid dat de woning is gebouwd op zandgrond waarop, aldus de gemeente, geen of nauwelijks risico op verweking aanwezig is, zal [eiser] die zijn vorderingen daarop baseert, op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv van die frequentie, het gestelde gevaar en, in beginsel, ook van het verwezenlijking van dat gevaar, bewijs dienen te leveren.
4.7.
De rechtbank overweegt dat zij behoefte heeft aan informatie van een daartoe te benoemen deskundige ten aanzien van de vraag hoe groot het risico is dat regelmatige overspoeling van de grond rond de woning verweking van de grond onder de fundamenten en verzakking tot gevolg heeft, mede gelet op de samenstelling van die grond, of dit risico zich in dit geval heeft verwezenlijkt en mogelijk ook ten aanzien van het eigen schuld-verweer.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.5 volgt echter dat een dergelijk deskundigenonderzoek achterwege kan blijven indien niet komt vast te staan dat overstroming van de rioolput en daardoor ontstane wateroverlast op het perceel van [eiser] regelmatig, zoals door hem gesteld 3 à 4 keer, maar ten minste meermalen per jaar, plaatsvindt.
4.8.
Uit proceseconomisch oogpunt zal [eiser] daarom, conform zijn bewijsaanbod, worden opgedragen daarvan bewijs te leveren, voordat nader wordt besloten over het inschakelen van een deskundige.
4.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat de rioolput meermalen per jaar overstroomt, waardoor een aanzienlijke hoeveelheid water over zijn perceel stroomt.
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eiser] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.P.E.E. van Groeningen in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 1 maart 2017 voor het opgeven door [eiser] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden april tot en met juni 2017, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eiser] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien [eiser] daarom op de onder 3.3 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiser] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.