HR, 01-11-2011, nr. 10/03278
ECLI:NL:HR:2011:BR2998
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-11-2011
- Zaaknummer
10/03278
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BR2998
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR2998, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2998
ECLI:NL:PHR:2011:BR2998, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR2998
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Salduz-verweer. HR: 81 RO.
1 november 2011
Strafkamer
nr. 10/03278
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 november 2009, nummer 20/004150-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 november 2011.
Conclusie 05‑07‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
J.H.T. Leenaerts
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 10/03278 en 10/03280. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt dat voor het bewijs zijn gebruikt verklaringen van medeverdachten die niet voorafgaand aan hun eerste verhoor zijn gewezen op de mogelijke consultatie van een advocaat terwijl niet blijkt dat zij van die mogelijkheid ondubbelzinnig afstand hebben gedaan.
5.
Het Hof heeft het verweer inhoudende dat verdachtes medeverdachten niet voorafgaand aan hun eerste verhoor zijn gewezen op de mogelijke consultatie van een advocaat, afgewezen met de overweging dat de verdachte door dit eventuele verzuim niet is geschonden in belangen die de overtreden norm beoogt te beschermen. Deze motivering geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan de verwerping van het verweer dragen; vgl. HR 7 juni 2011, LJN BP2740. Het Hof kon bedoelde verklaringen dus voor het bewijs gebruiken.
6.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG