Rb. Zutphen, 30-11-2010, nr. 06/920005-07
ECLI:NL:RBZUT:2010:BO6017, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
30-11-2010
- Zaaknummer
06/920005-07
- LJN
BO6017
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2010:BO6017, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 30‑11‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:CA1453, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 30‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Een 67-jarige man en zijn 31-jarige zoon zijn veroordeeld voor oplichting van een groep mensen en het zonder vergunning aantrekken van investeringskapitaal voor Zuid-Afrika. Aan de verdachten zijn werkstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Ook dienen zijn schadevergoedingen aan een aantal slachtoffers te betalen. Geld voor henzelf en familie De mannen gaven leiding aan Kingdom Financial Services (KFS) dat zou investeren in de Hope of Africa Foundation (HOAF) uit Zuid-Afrika. Zij hebben investeerders toezeggingen voorgehouden die niet waargemaakt konden worden, slechts een deel van het geld is aangewend voor de beloofde investering in Zuid-Afrika. Een deel van het door investeerders ingelegde geld is door de verdachten gebruikt voor privé-doeleinden voor henzelf en familieleden. Uitspraken In vier uitspraken heeft de rechtbank de verdachten veroordeeld voor: Oplichting: omdat investeerders toezeggingen zijn voorgehouden die niet waargemaakt konden worden en slechts een deel van het geld is aangewend voor investering in Zuid-Afrika. Uitspraak verdachte senior BO5981; Uitspraak verdachte junior BO5999. Overtredingen van de Wet toezicht kredietwezen: Het zonder vergunning aantrekken van investeringskapitaal. Uitspraak verdachte senior BO6009; Uitspraak verdachte junior BO6017.
Partij(en)
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige economische kamer
Parketnummer: 06/920005-07
Uitspraak d.d.: 30 november 2010
Tegenspraak / dip
Na aanhouding: verschenen / onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte jr.],
geboren te [plaats, 1979],
wonende te [adres].
Raadslieden: mr. E.N. Bouwman en mr. M.R. Tierie, respectievelijk advocaat te Utrecht en te Bunschoten.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 april 2007 en 16 november 2010.
Ter terechtzitting gegeven beslissing
Het namens verdachte gevoerde verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging wegens schending van de redelijke termijn, is verworpen.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 april 2007 is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd:
- 1.
Stichting Kingdom Financial Services,
in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 24 mei 2004,
te Putten en/of Velserbroek, althans in Nederland,
al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer andere(n),
- (opzettelijk)
het bedrijf van kredietinstelling heeft uitgeoefend door
zijn/hun bedrijf te maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet
op termijn, opvorderbare gelden van:
- -
[slachtoffer 6] (inleg EUR 25.000,-), en/of
- -
Gemeente Sion (inleg EUR 15.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 8] (inleg EUR 5000,-), en/of
- -
[slachtoffer 26] (inleg EUR 50.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 9] (inleg EUR 15.000,- + EUR 15.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 10] (inleg EUR 25.000,- + EUR 45.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 11] (inleg EUR 20.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 12] (inleg EUR 6000,-), en/of
- -
[slachtoffer 13] (inleg EUR 20.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 14] (inleg EUR 25.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 15] (inleg EUR 15.000), en/of
- -
[slachtoffer 16] (inleg EUR 15.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 17] (inleg EUR 50.000,-), en/of
[slachtoffer 18]ffer 18] (inleg EUR 13.000,- en EUR 2000,-), en/of
- -
[slachtoffer 19] (inleg EUR 50.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 20] (inleg EUR 40.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 21] (inleg EUR 30.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 22] (inleg EUR 10.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 23] (inleg EUR 750.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 1] BV (inleg EUR 2.000.000,- en/of EUR 440.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 24] (inleg EUR 500.000,-), en/of
een of meer andere(n) [OPV-001, p. 16 en 17],
en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of
beleggingen aan/bij Hope of Africa Foundation [D-008, D-010, D-012, D-014,
D-018, D-020, D-027, D-035, D-040, D-045, D-044, D-047, D-049, D-051, D-053,
D-054, D-057], zulks al dan niet onder de noemer "overbruggingskrediet" zonder
een daartoe van de Bank verkregen vergunning,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of
meer andere(n), althans alleen,
tot het/de bovengenoemde strafbare feit(en) opdracht heeft gegeven, danwel
feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en).
[de in deze tenlastelegging voorkomende termen en begrippen worden, voor zover
daarin in de Wet Toezicht Kredietwezen betekenis is gegeven, geacht in die
betekenis te zijn gebezigd]
art 6 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
- 2.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 september 2003 tot en met 24 mei 2004,
te Putten en/of Velserbroek, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
- -
al dan niet- opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare
gelden van het publiek, te weten (onder andere) van de hierna genoemde
personen (ongeveer) de genoemde bedragen heeft aangetrokken en/of heeft doen
aantrekken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of doen verkrijgen:
- -
[slachtoffer 6] (inleg EUR 25.000,-), en/of
- -
Gemeente Sion (inleg EUR 15.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 8] (inleg EUR 5000,-), en/of
- -
[slachtoffer 26] (inleg EUR 50.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 9] (inleg EUR 15.000,- + EUR 15.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 10] (inleg EUR 25.000,- + EUR 45.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 11] (inleg EUR 20.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 12] (inleg EUR 6000,-), en/of
- -
[slachtoffer 13] (inleg EUR 20.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 14] (inleg EUR 25.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 15] (inleg EUR 15.000), en/of
- -
[slachtoffer 16] (inleg EUR 15.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 17] (inleg EUR 50.000,-), en/of
[slachtoffer 18]ffer 18] (inleg EUR 13.000,- en EUR 2000,-), en/of
- -
[slachtoffer 19] (inleg EUR 50.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 20] (inleg EUR 40.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 21] (inleg EUR 30.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 22] (inleg EUR 10.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 23] (inleg EUR 750.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 1] BV (inleg EUR 2.000.000,- en/of EUR 440.000,-), en/of
- -
[slachtoffer 24] (inleg EUR 500.000,-), en/of
- -
een of meer andere(n) [OPV-001, p. 16 en 17],
en/of (telkens) -al dan niet- opzettelijk in enigerlei vorm heeft bemiddeld
en/of doen bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek
aantrekken en/of doen aantrekken, ter beschikking verkrijgen en/of doen
verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden, één en ander voor
wat betreft (onder andere) de bovengenoemde gelden van (onder andere) de
hierboven genoemde personen;
[De in deze tenlastelegging voorkomende termen en begrippen worden, voor
zover daar in de Wet Toezicht Kredietwezen betekenis aan is gegeven, geacht in
die betekenis te zijn gebezigd]
art 82 lid 1 Wet toezicht kredietwezen 1992
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ter terechtzitting van 16 november 2010 is namens verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging wegens schending van de redelijke termijn. Subsidiair is aangevoerd dat de schending van de redelijke termijn bij een veroordeling zou moeten leiden tot strafvermindering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is geweest van een overschrijding, maar niet in die mate dat het zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. Door de verdediging is verzocht om onderzoek in het buitenland te laten verrichten, hetgeen maakt dat de afdoening van een zaak langer op zich laat wachten. Er is geen sprake geweest van het door justitiële autoriteiten bewust vertragen van de procedure.
Op grond van de stukken en het ter terechtzitting verhandelde kan het volgende worden vastgesteld.
Op 11 mei 2005 heeft een doorzoeking plaatsgevonden en is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Verdachte heeft daaruit af kunnen leiden en afgeleid dat hij als verdachte werd aangemerkt. Dit vindt zijn bevestiging in het gegeven dat hij vanaf 11 mei 2005 door de verbalisanten van de FIOD-ECD als verdachte is gehoord.
De rechtbank merkt derhalve 11 mei 2005 aan als het moment waarop de redelijke termijn is gaan lopen.
Het eindproces-verbaal in het onderzoek is op 17 oktober 2005 gesloten. Op 14 maart 2007 is de dagvaarding aan verdachte betekend om op 25 april 2007 te verschijnen voor de meervoudige economische kamer van de rechtbank. Op deze zitting is op verzoek van de verdediging beslist de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, voor het horen van getuigen.
De verhoren van de in Nederland verblijvende getuigen hebben op 6 november 2007 plaatsgevonden. Ten aanzien van de in Zuid-Afrika te horen getuigen is op 10 augustus 2007 een rechtshulpverzoek aan de bevoegde autoriteiten van Zuid-Afrika toegezonden. Deze getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 21 oktober 2009 en 22 oktober 2009. Op 29 maart 2010 is het vertaalde proces-verbaal van de getuigenverhoren in Zuid-Afrika aan de officier van justitie en raadslieden toegezonden. De rechter-commissaris heeft het onderzoek op 29 maart 2010 gesloten.
Vervolgens is op 30 september 2010 de oproeping aan verdachte betekend om op 16 november 2010 wederom te verschijnen voor de meervoudige economische kamer, op welke laatste datum een inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden.
Bij arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad, wat betreft de duur van de redelijke termijn, bepaald dat voor de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het verloop van de zaak en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In het onderhavige geval zou met inachtneming van het uitgangspunt van een duur van de redelijke termijn van twee jaar en het aanvangstijdstip van de termijn, te weten 11 mei 2005, de redelijke termijn verstreken zijn op 11 mei 2007. Dat betekent dat de duur van overschrijding van de redelijke termijn, uitzonderlijke omstandigheden daar gelaten, bij einduitspraak op 30 november 2010 ongeveer drie jaar, zes maanden en 20 dagen bedraagt.
In casu is naar het oordeel van de rechtbank sprake van uitzonderlijke omstandigheden, welke de overschrijding van minder lange duur maken. De zaak is ingewikkeld, mede gelet op de omvang van het vooronderzoek en het financieel-economische terrein waarop de
zaak zich beweegt. Op verzoek van de raadslieden van verdachte is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, voor het horen van getuigen, hetgeen eveneens tot vertraging heeft geleid. In het bijzonder geldt dat voor het ingevolge een daartoe strekkend rechtshulp verzoek horen van getuigen in het buitenland, in dit geval in Zuid-Afrika. Deze omstandigheden hebben tot gevolg dat het redelijk is de genoemde termijn van twee jaar te verlengen. Daar staat tegenover dat de bevoegde autoriteiten niet steeds even voortvarend te werk zijn gegaan.
Zo is de tijd die gelegen is tussen het sluiten van het proces-verbaal op 17 oktober 2005 en het vervolgens dagvaarden van de verdachte tegen de terechtzitting van 25 april 2007, namelijk een periode van ongeveer één jaar en zes maanden, onwenselijk lang. Dit geldt tevens voor de periode gelegen tussen aanhouding van de zaak ter terechtzitting van 25 april 2007 en het moment dat de getuigen in Zuid-Afrika werden gehoord op 21/22 oktober 2009, namelijk ongeveer twee jaar en 5 maanden. Vervolgens is een onwenselijk lange periode verstreken tussen het gereedkomen van de vertaling van het getuigenverhoor en sluiting van het onderzoek door de rechter-commissaris, namelijk eind maart 2010, en het moment van oproepen van de verdachte tegen de terechtzitting van 16 november 2010.
Alle genoemde omstandigheden tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn één jaar en tien maanden bedraagt. De periode tussen het rechtshulpverzoek en de getuigenverhoren in Zuid-Afrika komt daarbij voor de helft ten voordele van verdachte. Hetzelfde geldt voor een periode van zes maanden tussen het gereedkomen van het eindproces-verbaal en de eerste terechtzitting en een periode van vier maanden tussen eind maart 2010 en het eindvonnis in deze zaak.
In voornoemde beslissing heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat - indien er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn - dit niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging onderscheidenlijk de ontnemingsvordering, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Alhoewel er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn kan zulks niet - zoals bij verweer is aangevoerd - leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn verrekenen in een op te leggen straf.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
De aanleiding
De Nederlandse Bank (hierna: DNB) heeft na het verkrijgen van gegevens en inlichtingen van de Autoriteit Financiële Markten over Stichting Kingdom Financiel Services (hierna: KFS), in mei 2004 een onderzoek opgestart. Doel daarvan was om te onderzoeken of KFS zou handelen in strijd met de Wet toezicht kredietwezen. De activiteiten van KFS bestonden uit het lenen van gelden tegen een vooraf afgesproken rentepercentage. Deze gelden werden vervolgens door KFS uitgeleend aan de Hope of Africa Foundation (hierna HOAF) te Zuid-Afrika, die de gelden zou investeren in particuliere overbruggingskredieten.
De conclusie van het onderzoek van DNB was, dat KFS het bedrijf van kredietinstelling zou hebben uitgeoefend zonder dat zij daartoe een vergunning had verkregen. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft DNB aangifte gedaan bij het openbaar ministerie.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Het inlenen van geld en het vervolgens doorlenen ervan aan HOAF gebeurde zonder de daartoe vereiste vergunning van DNB. Er is niet duidelijk geworden aan welke criteria de leden van de Berea-gemeente dienden te voldoen om lid te kunnen worden en om deel te kunnen nemen aan het uitlenen van geld aan KFS. Het lidmaatschap van de gemeenschap was niet beperkt en toetreding van een nieuw lid vond niet plaats met instemming van de leden. Er was dus geen sprake van een besloten kring. Er was geen rechtstreekse band tussen de leden van de gemeenschap en KFS, zodanig dat deze specifieke band een additioneel inzicht verleende in de financiële toestand van KFS. Mensen werden uitgenodigd op de informatieavonden. Draagkrachtige mensen mochten ook vrienden meenemen. [slachtoffer 18] heeft verklaard dat hij provisie kreeg als hij mensen aanbracht voor KFS die minstens € 15.000,-- wilden inleggen. Er is geen sprake van het doen van beroep op een verontschuldigbare rechtsdwaling wegens een opgewekt vertrouwen door DNB. Er is wel contact geweest met een functionaris van DNB, maar deze heeft slechts algemene voorlichting gegeven en heeft in zijn hoedanigheid niets toegezegd. Hij was op dat moment niet in functie en het betrof slechts een verkennend gesprek.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Door en namens verdachte is aangevoerd dat er is voldaan aan de definitie van een besloten kring. De kring was enerzijds besloten ten opzichte van de groep personen waarvan gelden werden aangetrokken en was anderzijds besloten en voorbehouden tot één project waarvoor de gelden werden besteed. De kring van personen met wie is gehandeld is nauwkeurig omschreven, toelatingscriteria zijn vooraf bepaald, toetsbaar en resulteren in het niet eenvoudig toetreden van een persoon. Uit het gesprek met [betrokkene 2], die werkzaam is bij DNB, is gebleken dat, zolang men met het product de markt niet op ging, er geen vergunning vereist zou zijn. Het was niet het plan om de markt op te gaan, aangezien het onderdeel was van de zienswijze dat mensen door de hoge rente zich zouden vrijzetten voor het evangelie en het niet zouden gebruiken als een soort buitenkans om snel rente te maken op hun geld. Het plan is ook uiteengezet bij het openen van een bankrekening ten behoeve van de stichting bij de Rabobank. Verdachte en zijn medeverdachte hebben op geen enkele wijze een signaal gekregen dat hetgeen men deed in strijd zou zijn met de Nederlandse wet- en regelgeving. Op het moment dat DNB dat ter discussie stelde en een onderzoek begon, is men direct gestopt met alle activiteiten.
Er dient dan ook vrijspraak te volgen.
Voorts is aangevoerd dat op geen enkele wijze het opzettelijk handelen is aangetoond, zodat geen sprake kan zijn van een misdrijf maar hooguit van een overtreding. Als er al sprake zou zijn van een overtreding dan is de verjaringstermijn daarvan twee jaar, zodat om die reden de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Er is door DNB aangifte2 gedaan tegen Stichting KFS met betrekking tot overtreding van artikel 6 en artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna ook genoemd: Wtk 1992). DNB heeft aan KFS geen ontheffing en geen vergunning verleend voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling. KFS heeft zich onttrokken aan het toezicht van DNB door actief te zijn op een gereguleerde markt zonder daarbij de toepasselijke toetredingsbepalingen in acht te nemen.
Stichting KFS is opgericht3 op 2 september 2003, met als statutaire zetel Velserbroek, gemeente Velsen. Als bestuurders stonden ingeschreven [verdachte sr., geboren 1943], wonende te [adres], en [verdachte jr., geboren 1979], wonende te [adres].
De administratie van KFS is onderzocht. Daarin zijn brochures, aanmeldingsformulieren en overeenkomsten op naam van KFS aangetroffen. De investeerder gaat een overeenkomst aan met KFS. KFS neemt het in te leggen bedrag in ontvangst met als doel dit namens de investeerder in te brengen in het overbruggingsproject van HOAF. KFS garandeert de terugbetaling van het geïnvesteerde bedrag in euro's met dezelfde wisselkoers zoals die gold bij aanvang van de investering. In de overeenkomst is telkens een vast rentepercentage per maand opgenomen.
Uit onderzoek4 van de rekeningafschriften van KFS is gebleken dat in de periode van 16 september 2003 tot en met 14 mei 2004 door investeerders, overeenkomstig de met hen gesloten overeenkomsten, gelden op de rekening van KFS zijn gestort, namelijk:
- -
op 16 september 2003 van [slachtoffer 6], inleg EUR 25.000,-, bijbehorend aanmeldingsformulier bijlage D-186;
- -
op 17 september 2003 van Gemeente Sion, inleg EUR 15.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-071;
- -
op 18 september 2003 van [slachtoffer 8] , inleg EUR 5000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-189;
- -
op 23 september 2003 van [slachtoffer 26], inleg EUR 50.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-193;
- -
op 24 september 2003 en op 25 september 2004 van [slachtoffer 9], inleg respectievelijk EUR 15.000,- + EUR 15.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-187;
- -
op 24 september 2003 en 7 oktober 2003 van [slachtoffer 10], inleg respectievelijk EUR 25.000,- + EUR 45.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlagen D-073 en D-074;
- -
op 25 september 2003 van [slachtoffer 11], inleg EUR 20.000,-,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-191;
- -
op 26 september 2003 van [slachtoffer 12], inleg EUR 6000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-64;
- -
op 29 september 2003 van [slachtoffer 13], inleg EUR 20.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-123;
- -
op 2 oktober 2004 van [slachtoffer 14], inleg EUR 25.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-200;
- -
op 9 oktober 2003 van [slachtoffer 15], inleg EUR 15.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-202;
- -
op 23 oktober 2003 van [slachtoffer 16], inleg EUR 15.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-198;
- -
op 24 oktober 2003 van [slachtoffer 17], inleg EUR 50.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-206;
- -
op 27 oktober 2003 va[slachtoffer 18]ffer 18], inleg EUR 13.000,- en EUR 2000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-204;
- -
op 30 oktober 2003 van [slachtoffer 19], inleg EUR 50.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-208;
- -
op 14 november 2003 van [slachtoffer 20], inleg EUR 40.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-211;
- -
op 25 november 2003 van [slachtoffer 21], inleg EUR 30.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-221;
- -
op 3 december 2003 van [slachtoffer 22], inleg EUR 10.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-215;
- -
op 5 januari 2004 van [slachtoffer 23], inleg EUR 750.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-229;
- -
op 2 april 2004 van [slachtoffer 1] BV, inleg EUR 2.000.000,-, bijbehorende overeenkomsten: bijlagen D-249 en D-250
- -
op 6 mei 2004 van [slachtoffer 24], inleg EUR 500.000,-, bijbehorende overeenkomst: bijlage D-252;
- -
en in de periode van 3 december 2003 tot en met 24 mei 2004 37 stortingen van in totaal een bedrag van € 5.027.681,-- van andere personen, waarvan in de meeste gevallen de overeenkomsten in de administratie zijn teruggevonden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 april 2007 en 16 november 2010 - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard..
De eerste afspraak met [betrokkene 1] in Zuid-Afrika was in augustus 2003. Er is toen gesproken over overbruggingkredieten. HOAF had ook andere projecten. De brochure, die later is uitgekomen, had alleen betrekking op overbruggingskredieten.
Er heeft een gesprek met [betrokkene 2] plaatsgevonden over de mogelijkheid van het aantrekken van gelden. Verdachte kende [betrokkene 2] en wist dat deze bij DNB werkte. [betrokkene 2] beschikte over de kennis die zij wilden hebben. [betrokkene 1] was daarbij aanwezig. Het betrof een algemeen en geen juridisch gesprek, waarin is gesproken over overbruggingskredieten. De conclusie van het gesprek was dat het zonder vergunning aantrekken van gelden binnen een beperkte kring mogelijk was.
Verdachte heeft tegenover de verbalisanten verklaard5 dat hij in september 2003 samen met zijn vader is begonnen met KFS. Hij was leidinggevende van KFS, samen met zijn vader. Ze waren verantwoordelijk, overlegden en namen zo goed als alle beslissingen samen. Er was geen sprake van toezicht. Er waren geen jaarrekeningen en/of jaarstukken.
[betrokkene 1] had hen in augustus 2003 uitgenodigd in Zuid-Afrika. Hij gaf voorlichting over HOAF en over het overbruggingsproject. HOAF hield zich ook bezig met andere projecten. De overheidsprojecten kwamen al heel snel. Een week nadat zij in Zuid-Afrika waren geweest hoorden ze van [betrokkene 1] dat er mogelijkheden waren in overheidsprojecten, onder andere in bouwprojecten. De door KFS aangetrokken gelden zijn ook voor deze bouwprojecten gebruikt. Hij wist niet hoe hij KFS moest opstarten en het aantrekken van gelden vorm moest gaan geven. Hij heeft samen met [betrokkene 1] een gesprek, geen officieel gesprek, met [betrokkene 2] gehad. Dit vond plaats op het privé-adres van [betrokkene 2]. [betrokkene 2] heeft gezegd dat er bij het aantrekken van gelden binnen besloten kring geen vergunningplicht ten aanzien van DNB was. Hij heeft dat geïnterpreteerd als: indien er alleen geld van mensen vanuit de Berea-gemeenschap gegenereerd zou worden, zou er geen vergunning van DNB benodigd zijn. Hij heeft [betrokkene 2] niet expliciet gevraagd of KFS vergunningplichtig zou zijn. Hij wilde zich laten informeren over de algemene regels betreffende de wetgeving, maar heeft dat niet gedaan. Tijdens een gesprek met de Rabobank om een zakelijke rekening te kunnen openen, is niet gesproken over het al dan niet vergunningplichtig zijn.
Er zijn seminars georganiseerd. Mensen die betrokken waren bij de Berea-gemeenschap konden investeren. Er waren enkele uitzonderingen daarop.
De medeverdachte [verdachte sr.] heeft tegenover de verbalisanten verklaard6 dat hij in augustus 2003 samen met zijn zoon op uitnodiging van [betrokk[betrokkene 1] naar Zuid-Afrika is geweest om bouwprojecten te bezichtigen, welke werden gefinancierd en begeleid door HOAF. Via HOAF kwam er geld binnen van investeerders. Dit werd gebruikt voor financiering van overbruggingsprojecten. Dat waren bouwprojecten, zoals scholen, huizen en gevangenissen. HOAF kocht met het geld dat via Stichting KFS aan hen uitgeleend was, grond aan voor bouwprojecten. Als een bouwproject was afgerond dan kocht de overheid het project terug. De overheid liep vast met bouwprojecten omdat de bouwondernemingen vaak niet betrouwbaar bleken. HOAF kon deze projecten wel doen. Zijn taak was toe te zien op gelden die vanuit HOAF weer terug kwamen in KFS. Zijn zoon stond de investeerders te woord tijdens een presentatie, eind november 2003. Verdachte is daarbij aanwezig geweest. Bij een eerdere presentatie in september 2003 is hij niet aanwezig geweest. Vanaf november 2003 is ook [betrokkene 1] bij een aantal presentaties aanwezig geweest. De brochures die gemaakt waren hadden betrekking op overbruggingskredieten. Later is die brochure niet meer gebruikt, omdat hetgeen in de brochure stond niet overeen kwam met hetgeen met het geld in Zuid-Afrika gebeurde. De brochure ging over overbruggingskredieten en de activiteiten van HOAF betroffen ook zelfstandige commerciële projectontwikkeling.
Het beleid van KFS werd bepaald door het bestuur, bestaande uit verdachte en zijn zoon. Ook de beslissingsbevoegdheid lag bij hen. Stichting KFS sloot de overeenkomst met de individuele investeerder.
In augustus 2003 heeft hij samen met zijn zoon een gesprek gehad met de Rabobank, waarin werd uitgelegd wat zij wilden gaan doen. Zijn zoon heeft samen met [betrokkene 1] een bezoek gebracht aan [betrokkene 2], medewerker van DNB, om advies te vragen. [betrokkene 2] heeft advies gegeven en hen duidelijk gemaakt dat ze niet de markt op mochten omdat daar vergunningen voor zijn vereist. Indien zij binnen een besloten groep zouden blijven, zouden zij niet onder het vergunningenstelsel vallen van de Wet toezicht kredietwezen. Omdat zij een rekening van de Rabobank kregen, hebben ze aangenomen dat de Rabobank had onderzocht of wat zij wilden doen geoorloofd was, en dat alles akkoord was. KFS heeft geen vergunning of ontheffing gekregen ingevolge de Wet toezicht kredietwezen. Het criterium of er sprake was van een besloten groep bestond uit hoever de investeerders meelevend en meewerkend waren in de kerk. De hoeveelheid van de activiteit was niet vastgelegd. Het aantal investeerders dat kon meedoen was niet vastgelegd. Toen er grote bedragen binnen kwamen heeft zijn zoon met [betrokkene 1] contact gehad om een bepaald project voor dit geld uit te voeren. Er waren dan ook afwijkende condities. Dit werd in aparte contracten vastgelegd. Sommige investeerders kregen meer interest omdat ze een nauwere band met de kerk hadden.
[betrokkene 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard7 dat hij in september 2003 een gesprek heeft gehad met onder andere [verdachte jr.] en [betrokkene 1]. Het was een gesprek om informatie te krijgen. Er is gesproken over het aantrekken van geld, waarbij mogelijk hoge opbrengsten te genereren zouden zijn. Hij heeft de structuur van toezicht uitgelegd en daarbij de Wet toezicht kredietwezen en de Wet Toezicht Beleggingsinstellingen genoemd. Hij heeft de rol van DNB en de AFM in grote lijnen uitgelegd. Er waren geen voorstellen, contracten of voorwaarden. Hij heeft niets gehoord over de structuur, dus in welke vorm het gegoten zou worden. Er is wel over een besloten kring gesproken, maar hij heeft daar geen definitie van gegeven. Er is over gesproken dat voor een beleggingsinstelling weer andere wetgeving gold. Het was geen juridisch gesprek. Het ging over de grote lijnen, over details is niet gesproken.
[slachtoffer 18] heeft verklaard8 dat hij in september 2003 voor de kerk is gaan werken. Er was toen al sprake van dat mensen via KFS in HOAF konden investeren. Toen kwam er ter sprake dat, als hij mensen kende die wilden investeren in KFS, hij deze kon aanbrengen en in ruil daarvoor een stukje provisie zou krijgen. Hij heeft een aantal mensen als investeerder aangebracht, die hebben ingelegd in KFS. De eis was dat de mensen christen moesten zijn. Ook heeft hij diverse mensen brochures van KFS gestuurd.
Het is op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wtk 1992 een in Nederland gevestigde onderneming of instelling verboden om zonder een vergunning van DNB het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling kan de minister van financiën aan ondernemingen of instellingen die behoren dot een onderscheiden categorie vrijstelling verlenen, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar het oordeel van de minister van financiën niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. DNB kan een onderneming of instelling ontheffing verlenen van het hiervoor bedoelde verbod, indien het karakter van het bedrijf van die onderneming of instelling dat rechtvaardigt, mits zulks naar haar oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
Het is op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992 een ieder verboden bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden.
(...)
Het derde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling vrijstelling kan worden verleend van de in het eerste lid genoemde verboden, indien de belangen die deze wet beoogt te beschermen naar het oordeel van Onze minister anderszins voldoende worden beschermd. Aan een vrijstelling kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.
Met betrekking tot feit 1
In verband met onder meer de twee hiervoor vermelde verbodsbepalingen is de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 (hierna: Vrijstellingsregeling) getroffen.
Ingevolge artikel 2 Vrijstellingsregeling wordt vrijstelling van het in artikel 6, eerste lid, van de wet, genoemde verbod verleend aan ondernemingen of instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van professionele marktpartijen of binnen besloten kring, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen.
In het kader van toepassing, het toezicht op de naleving en de handhaving van de verbodsbepalingen van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is de wetinterpreterende "Beleidsregel kernbegrippen markttoetreding en handhaving Wtk 1992"(hierna: de Beleidsregel) opgesteld.
Artikel 6 van de Beleidsregel geeft een definitie van het 'aantrekken van gelden'. Daaronder wordt verstaan het ter beschikking verkrijgen en of aantrekken van opvorderbare gelden. Dit betreft niet alleen het feitelijk verkrijgen, maar ook het verkrijgen van de terugbetalingsverplichting van die opvorderbare gelden, bijvoorbeeld via het aangaan van leningsovereenkomsten. Blijkens het tweede lid van dit artikel wordt onder verkrijgen ook begrepen: het trachten opvorderbare gelden te verkrijgen.
Blijkens artikel 1, eerste lid, onder b, van de Beleidsregel wordt geld van het publiek aangetrokken, indien niet uitsluitend van personen, ondernemingen of instellingen wordt aangetrokken die tot de geldnemer in een relatie staan die kan worden aangemerkt als één besloten kring.
In artikel 3, eerste lid, onder a tot en met d, van die beleidsregel is middels een aantal cumulatief geformuleerde voorwaarden de definitie gegeven van "Besloten Kring". Zo dient de kring van personen tot wie men zich wendt nauwkeurig te zijn omschreven (onder a). De toetredingscriteria dienen vooraf te zijn bepaald, toetsbaar te zijn en te resulteren in het niet op eenvoudige wijze toetreden tot de kring (onder b). Verder dienen de personen van de kring ieder met degene die aantrekt een vergelijkbare en specifieke relatie te hebben uit welke relatie additioneel inzicht voortvloeit in de financiële toestand van de onderneming, instelling of persoon die geld aantrekt (onder c). Gelden dienen alleen aangetrokken te worden van degenen die tot de kring behoren (onder d).
Uit de inhoud van de brochure9 van KFS blijkt dat het project van KFS bestemd was voor christenen, christelijke stichtingen, gemeentes en kerken. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke omschrijving dermate ruim en onbepaald dat deze geen nauwkeurige afgrenzing biedt van de groep personen of instellingen, waarbinnen gelden (zullen) worden aangetrokken. Derhalve is geen sprake van een nauwkeurige omschrijving van een kring van personen. Dat als uitgangspunt de wervingsactiviteiten zich richtten op de leden van de Berea-beweging maakt niet dat op grond daarvan gesproken moet worden van aantrekken van opvorderbare gelden binnen een besloten kring. Immers, de Berea-beweging vormde niet zozeer een vereniging of een entiteit met een besloten karakter met daaraan verbonden toetredingsvoorwaarden, maar was veeleer een verzamelnaam van bij die beweging aangesloten kerken die hun geloofsovertuiging met elkaar delen, met als doel het optimaal laten functioneren en vrijzetten van leiders in de vijfvoudige bediening aan de aangesloten gemeenten. Echter, aan dat uitgangspunt werd niet strikt de hand gehouden. Verdachte heeft verklaard dat mensen die betrokken waren bij de Berea-gemeenschap konden investeren, maar dat daarop ook enkele uitzonderingen waren. De getuige [slachtoffer 18]10 heeft verklaard dat hem is gevraagd of hij mensen kon aanbrengen die wilden investeren in KFS, dat hij dat gedaan heeft en dat die mensen ook hebben geïnvesteerd. De eis waaraan deze mensen moesten voldoen, was dat ze Christen moesten zijn.
Niet is gebleken dat de investeerders ieder voor zich een vergelijkbare en specifieke relatie hadden met KFS, dan wel verdachte en zijn vader, waaruit additioneel inzicht in de financiële toestand van KFS als hierboven bedoeld voortvloeide. Investeerders hadden immers in het geheel geen inzicht in de financiële toestand van KFS.
Gelet op het vorenstaande is door KFS naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de voorwaarde dat het aantrekken van gelden binnen een besloten kring plaatsvond. Voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling door middel van het aantrekken van gelden was derhalve een vergunning van DNB vereist, waarover KFS niet beschikte.
Door en namens verdachte is gesteld dat verdachte en zijn medeverdachte zich over het aantrekken van gelden door KFS hebben laten adviseren door derden. Gelet op de deskundigheid van de adviseurs en het bij hen ingewonnen advies hoefden zij niet te twijfelen aan de rechtmatigheid van het handelen door KFS. Dit zou tot vrijspraak moeten leiden. Voor zover er wel enig strafrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt, kan niet gesteld worden dat de gedragingen opzettelijk hebben plaatsgevonden, aldus de verdediging.
Uit de stukken en de behandeling ter terechtzitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Kennelijk hebben verdachte en zijn medeverdachte twijfels gehad over de rechtmatigheid van hun plannen om met/via KFS gelden bijeen te brengen en hebben zij gezocht naar informatie om die plannen te toetsen op rechtmatigheid. Dit betrof echter summier onderzoek bij personen of instanties, welke in redelijkheid geen uitspraken konden doen, waaraan zij in redelijkheid enige verwachting of vertrouwen omtrent de rechtmatigheid konden ontlenen. Immers, de informatie waarop verdachte en zijn mededader zich kennelijk onder meer hebben verlaten, is verkregen tijdens een informeel gesprek met [betrokkene 2], een medewerker van DNB. Het ging over grote lijnen en niet over details. Door verdachte zijn er geen voorstellen, contracten of voorwaarden getoond en is er niet gesproken over een structuur waarin het aantrekken van gelden zou plaatsvinden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben geen officieel oordeel van DNB gevraagd, noch van een financieel-juridisch geschoold persoon, alvorens te starten met het aantrekken van gelden. Het is algemeen bekend dat op de financiële markt ter bescherming van de consument strenge regels gelden. Hierop zijn verdachte en zijn medeverdachte ook gewezen door [betrokkene 2]. Het voorgaande geldt a fortiori voor de contacten met de Rabobank, nu de Rabobank op geen enkele manier bevoegd was ten opzichte van verdachte en zijn medeverdachte bindende uitspraken te doen met betrekking tot de rechtmatigheid van hun activiteiten. Dit klemt temeer, nu de Rabobank juist in het geheel geen uitspraak heeft gedaan over de vraag of de activiteiten van verdachte en diens medeverdachte in KSF op enige wijze in strijd zouden zijn met wet- en regelgeving. Het wel kunnen openen van een zakenrekening bij deze bank kon in dezen redelijkerwijs niet als een positief signaal worden opgevat.
De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
Met betrekking tot het opdracht geven tot, dan wel het feitelijk leiding geven aan de activiteiten van KFS wordt overwogen dat het beleid van KFS, binnen welk verband gelden werden aangetrokken en alle daarop verrichte activiteiten werden ontplooid, werd bepaald door het bestuur van de stichting, zijnde verdachte en zijn vader, bij wie de volledige beslissingsbevoegdheid lag. Verdachte heeft verklaard dat het beleid van KFS werd bepaald door het bestuur, zijnde verdachte en zijn medeverdachte, bij wie ook de beslissingsbevoegdheid lag. Verdachte en zijn medeverdachte waren verantwoordelijk voor de uitvoering van alle (rechts)handelingen en beslissingen binnen KFS.
Ten aanzien van het verweer dat opzet ontbreekt wordt het volgende overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat het opzet niet gericht hoeft te zijn op het verboden zijn van de gedraging (vgl. HR 24 april 2007, LJN AZ8783). Tegen deze achtergrond behoeven de verschillende omstandigheden welke ter onderbouwing van het verweer zijn aangevoerd, geen bespreking meer. Ook dit verweer slaagt derhalve niet.
Met betrekking tot feit 2
Met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit hetgeen hiervoor is overwogen tevens voortvloeit dat verdachte, tezamen met zijn medeverdachte, in strijd met de verbodsbepaling van artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992, opvorderbare gelden heeft aangetrokken van de in de tenlastelegging genoemde personen, zonder dat aan hen te dien aanzien ontheffing was verleend of een vrijstelling gold of één van de bij wet bepaalde uitzonderingen op het verbod van toepassing was.
Verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk hebben, als bestuurders van KFS, feitelijk alle handelingen verricht en beslissingen genomen, welke waren gericht op het verkrijgen van gelden van investeerders. Zij hebben daartoe een brochure opgesteld, bijeenkomsten georganiseerd, overeenkomsten opgesteld en ondertekend, certificaten opgesteld en ondertekend en de gelden van de in de tenlastelegging genoemde personen ontvangen op de rekening van KFS, waarover zij alleen het volledige beheer hadden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben daarin nauw en bewust samengewerkt. Daaraan doet niet af dat de medeverdachte een meer leidende, religieus inspirerende rol had, en verdachte een meer uitvoerende. Vanuit hun beider religieuze achtergrond en de activiteiten welke zij tegen die achtergrond ontplooiden, zijn zij gezamenlijk gekomen tot het oprichten van KFS en het formuleren van de doelstellingen. Zij hebben bepaald hoe, alsmede bij wie gelden zouden worden aangetrokken, alsmede onder welke voorwaarden, als daar zijn de hoogte van de vergoeding (rente), de termijn waarbinnen het te investeren geldbedrag opeisbaar was en de omvang van het terug te betalen bedrag. Al deze voorwaarden zijn vervolgens feitelijk opgenomen in de gesloten leenovereenkomsten en de uitgereikte en door hen ondertekende certificaten. Tevens hebben zij feitelijk vormgegeven aan het kanaliseren van gelden via KFS, dat als instrument voor het investeren van gelden had te dienen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
- 1.
Stichting Kingdom Financial Services in de periode van 1 september 2003 tot en met 24 mei 2004, te Putten en/of Velserbroek, althans in Nederland, opzettelijk het bedrijf van kredietinstelling heeft uitgeoefend door zijn bedrijf te maken van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van:
- -
[slachtoffer 6] (inleg EUR 25.000,-), en
- -
Gemeente Sion (inleg EUR 15.000,-), en
- -
[slachtoffer 8] (inleg EUR 5000,-), en
- -
[slachtoffer 26] (inleg EUR 50.000,-), en
- -
[slachtoffer 9] (inleg EUR 15.000,- + EUR 15.000,-), en
- -
[slachtoffer 10] (inleg EUR 25.000,- + EUR 45.000,-), en
- -
[slachtoffer 11] (inleg EUR 20.000,-), en
- -
[slachtoffer 12] (inleg EUR 6000,-), en
- -
[slachtoffer 13] (inleg EUR 20.000,-), en
- -
[slachtoffer 14] (inleg EUR 25.000,-), en
- -
[slachtoffer 15] (inleg EUR 15.000), en
- -
[slachtoffer 16] (inleg EUR 15.000,-), en
- -
[slachtoffer 17] (inleg EUR 50.000,-), en
[slachtoffer 18]ffer 18] (inleg EUR 13.000,- en EUR 2000,-), en
- -
[slachtoffer 19] (inleg EUR 50.000,-), en
- -
[slachtoffer 20] (inleg EUR 40.000,-), en
- -
[slachtoffer 21] (inleg EUR 30.000,-), en
- -
[slachtoffer 22] (inleg EUR 10.000,-), en
- -
[slachtoffer 23] (inleg EUR 750.000,-), en
- -
[slachtoffer 1] BV (inleg EUR 2.000.000,-) en
- -
[slachtoffer 24] (inleg EUR 500.000,-), en/of
- -
een of meer ander(en)
en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen, zulks onder de noemer "overbruggingskrediet", zonder een daartoe van de Bank verkregen vergunning,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging.
- 2.
hij, in periode van 1 september 2003 tot en met 24 mei 2004, te Putten en/of Velserbroek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één ander, opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek, te weten (onder andere) van de hierna genoemde personen (ongeveer) de genoemde bedragen heeft aangetrokken:
- -
[slachtoffer 6] (inleg EUR 25.000,-), en
- -
Gemeente Sion (inleg EUR 15.000,-), en
- -
[slachtoffer 8] (inleg EUR 5000,-), en
- -
[slachtoffer 26] (inleg EUR 50.000,-), en
- -
[slachtoffer 9] (inleg EUR 15.000,- + EUR 15.000,-), en
- -
[slachtoffer 10] (inleg EUR 25.000,- + EUR 45.000,-), en
- -
[slachtoffer 11] (inleg EUR 20.000,-), en
- -
[slachtoffer 12] (inleg EUR 6000,-), en
- -
[slachtoffer 13] (inleg EUR 20.000,-), en
- -
[slachtoffer 14] (inleg EUR 25.000,-), en
- -
[slachtoffer 15] (inleg EUR 15.000), en
- -
[slachtoffer 16] (inleg EUR 15.000,-), en
- -
[slachtoffer 17] (inleg EUR 50.000,-), en
[slachtoffer 18]ffer 18] (inleg EUR 13.000,- en EUR 2000,-), en
- -
[slachtoffer 19] (inleg EUR 50.000,-), en
- -
[slachtoffer 20] (inleg EUR 40.000,-), en
- -
[slachtoffer 21] (inleg EUR 30.000,-), en
- -
[slachtoffer 22] (inleg EUR 10.000,-), en
- -
[slachtoffer 23] (inleg EUR 750.000,-), en
- -
[slachtoffer 1] BV (inleg EUR 2.000.000,-) en
- -
[slachtoffer 24] (inleg EUR 500.000,-), en
- -
een of meer andere(n).
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6, eerste lid van de Wet toezicht kredietwezen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
- 2.
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen opzettelijk gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter toelichting op zijn eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte ernstige feiten heeft gepleegd, daar de overtreden bepalingen het beleggend publiek beogen te beschermen. Daarbij is ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in verdachte en zijn medeverdachte is gesteld, alsmede in het semi-ideële doel waarin belegd werd. Voorts heeft hij rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Voor afdoening middels werkstraf acht hij de ernst van de feiten en de mate van verwijtbaarheid te groot.
De raadslieden hebben naast de hiervoor besproken verweren aangevoerd dat de eis te hoog is daar verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel is zinloos, aangezien verdachte nooit meer activiteiten zal verrichten die mogelijk als strafbaar feit aangemerkt zouden kunnen worden. Er zou kunnen worden volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De Wet toezicht kredietwezen heeft tot doel om misbruik in de financiële markt te voorkomen en de belangen van de investeerders op deze markt te beschermen. Door op onverantwoordelijke, want door niet of slecht geïnformeerde wijze de voorschriften niet in acht te nemen heeft verdachte de door de wet beschermde belangen geschaad en het in verdachte en zijn mededader gestelde vertrouwen en het vertrouwen in de financiële markt in het algemeen geschaad. Ondernemingen die zich wel houden aan de wettelijke voorschriften zijn in verhouding tot verdachte in een nadelige positie gebracht en investeerders/geldinleggers zijn onvoldoende geïnformeerd. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte weliswaar stelt dat zijn intentie enkel was om vanuit zijn geloofsovertuiging goed te doen, doch dat hij verder op geen enkele wijze tot uiting heeft gebracht dat hij op dit punt het laakbare van zijn handelen inziet.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met de omstandigheid dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken, dat verdachte heeft getracht de schade voor de benadeelden te beperken en dat verdachte - voor zover thans bekend - in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Om recht te doen aan de ernst van de feiten komt de rechtbank echter tot de oplegging van een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij wil hiermee tot uitdrukking brengen dat zij het verdachte zwaar aanrekent dat een aantal slachtoffers al de nodige negatieve financiële gevolgen van verdachtes handelen hebben ondervonden en nog zullen ondervinden.
Gelet op alle omstandigheden zal de rechtbank naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte er mede van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn op de voet van de maatstaf, aangelegd door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 17 juni 2008, LJN BD2578, compenseren door de op te leggen werkstraf met 20% te matigen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 25] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 75.828,44 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer 26] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 81.430,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
De benadeelde partij [echtgenote slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 21.713,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 45.235,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 45.512,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De raadsman mr. Bouwman heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, aangezien deze naar zijn oordeel te ingewikkeld van aard zijn om door de strafrechter te worden behandeld.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet anderszins weersproken. De vorderingen zien op het geld dat door verdachte en diens medeverdachte is aangetrokken via KFS.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 25] is gebleken, komen vast te staan dat deze benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de post "terug te ontvangen inleg (restant)" ad € 67.853,--, zijnde een restant van het destijds geïnvesteerde bedrag van € 75.000,--, toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat het overige deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan desgewenst het overige deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 26] is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal het gevorderde bedrag ad € 81.430,--, zijnde een restant van het destijds geïnvesteerde bedrag van € 90.000,--, toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Uit het dossier blijkt dat de overeenkomst is gesteld op naam van [slachtoffer 2]. De vordering benadeelde partij is ondertekend op 27 februari 2006 en op 1 maart 2006 binnengekomen bij de afdeling slachtofferzorg van het openbaar ministerie. In de toelichting bij de vordering benadeelde partij heeft [echtgenote slachtoffer 2] vermeld dat haar man op 1 december 2005 is overleden. Uit de vordering van de benadeelde partij en de inhoud van het dossier blijkt niet welke echtelijke status er heeft bestaan tussen [slachtoffer 2] en [echtgenote slachtoffer 2], met name niet of zij ten tijde van de investering gehuwd waren in gemeenschap van goederen. De vordering is derhalve niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor afdoening in het kader van dit strafgeding. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen of [echtgenote slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Met betrekking tot de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag ad € 45.235,-- is voorts van belang dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] zich ten aanzien van deze vordering ook heeft gevoegd in de strafrechtelijke procedure tegen verdachte ten overstaan van de meervoudige kamer van deze rechtbank onder parketnummer 06/920006-05. De rechtbank dient rekening te houden met de mogelijkheid dat de vordering van de benadeelde partij (ook) in die procedure zal worden toegewezen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag ad € 45.235,-- daarom toewijzen onder de voorwaarde dat verdachte genoemd bedrag alleen aan de benadeelde partij verschuldigd is indien en voor zover de benadeelde partij nog niet ingevolge het onder parketnr. 06/920006-05 te wijzen vonnis betaling van dit bedrag door verdachte heeft verkregen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal een bedrag van € 40.712,-- toewijzen, zijnde het ingelegde geldbedrag van € 45.000,--, verminderd met het op andere wijze vergoed gekregen schadebedrag van € 4.288,--. Met betrekking tot de verschuldigdheid van het toe te wijzen bedrag is voorts van belang dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] zich ten aanzien van deze vordering ook heeft gevoegd in de strafrechtelijke procedure tegen verdachte ten overstaan van de meervoudige kamer van deze rechtbank onder parketnummer 06/920006-05. De rechtbank dient rekening te houden met de mogelijkheid dat de vordering van de benadeelde partij (ook) in die procedure zal worden toegewezen. De rechtbank zal het bedrag ad € 40.712,-- daarom toewijzen onder de voorwaarde dat verdachte genoemd bedrag alleen aan de benadeelde partij verschuldigd is indien en voor zover de benadeelde partij nog niet ingevolge het onder parketnummer 06/920006-05 te wijzen vonnis betaling van dit bedrag door verdachte heeft verkregen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat het overige deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan desgewenst het overige deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht telkens de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen:
- -
1, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 47, 51, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- -
6 en 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
De rechtbank:
- *
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
- *
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- *
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
- 1.
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6, eerste lid van de Wet
toezicht kredietwezen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen
gepleegd, terwijl verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijke
leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
- 2.
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid,
van de Wet toezicht kredietwezen, meermalen opzettelijk gepleegd.
- *
verklaart verdachte strafbaar;
- *
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- *
veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 96 (zesennegentig) uren, met bevel dat indien deze straf niet
naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur
van 48 (achtenveertig) dagen.
Beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
- *
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 25], [adres], (rekening [nummer]), tot een bedrag van € 67.853,--, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
- *
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 25] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- *
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 25], een bedrag te betalen van € 67.853,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 90 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
- *
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
- *
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 26], Van [adres], (rekening [nummer]), tot een bedrag van € 81.430,--, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
- *
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 26], een bedrag te betalen van € 81.430,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 120 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
- *
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
- *
verklaart de benadeelde partij [echtgenote slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- *
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres], (rekening [nummer]), tot een bedrag van € 45.235,--, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat verdachte genoemd bedrag alleen aan de benadeelde partij verschuldigd is indien en voor zover de benadeelde partij nog niet ingevolge het onder parketnr. 06/920006-05 te wijzen vonnis betaling van dit bedrag door verdachte heeft verkregen.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
- *
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 45.235,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 60 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
- *
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
- *
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 4], [adres], (rekening [nummer]), tot een bedrag van € 40.712,--, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat verdachte genoemd bedrag alleen aan de benadeelde partij verschuldigd is indien en voor zover de benadeelde partij nog niet ingevolge het onder parketnr. 06/920006-05 te wijzen vonnis betaling van dit bedrag door verdachte heeft verkregen.
Verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
- *
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- *
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van € 40.712,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 60 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
- *
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Van de Wetering, voorzitter, Van der Hooft en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2010.
Eindnoten
- 1.
Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 33621, van de Belastingdienst/FIOD-ECD/kantor Haarlem, gesloten en ondertekend op 17 oktober 2005.
- 2.
Aangifte door DNB inzake Stichting KFS, bijlagen D-003/1 t. D-003/18
- 3.
Akte van oprichting, bijlage D-508 - D-512
- 4.
Proces-verbaal van ambtshandelingen AH-001, pag. 1-20
- 5.
Processen-verbaal van verhoor van verdachte V3-01 tot en met V3-04
- 6.
Processen-verbaal van verhoor van verdachte, V02-01/02/03
- 7.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] , verricht door de rechter-commissaris op 6 november 2007
- 8.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 18], G8-01
- 9.
Brochure van Kingdom Financial Services, bijlagen D-101 tot en met D-104
- 10.
Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 18], G8-01 p. 3