Zie voor de tekst van de Aanwijzing zoals deze gold in de periode 1 januari 2008 tot en met 1 januari 2009, Stcrt. 2005, nr. 17, pag. 12 en voor de tekst van de Aanwijzing zoals deze gold vanaf 1 januari 2009, Stcrt. 2008, nr. 253, p. 31. De meest recente tekst van de Aanwijzing (geldig vanaf 1 januari 2011) is te vinden in Stcrt. 2010, 19123.
HR, 02-10-2012, nr. 11/02884
ECLI:NL:HR:2012:BX8086
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-10-2012
- Zaaknummer
11/02884
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BX8086
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX8086, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 02‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX8086
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8573
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8573
ECLI:NL:HR:2012:BX8086, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑10‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8573, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX8086
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8573, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑10‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/02884
Mr. Vellinga
Zitting: 4 september 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1 primair "poging tot moord" en 2 "met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld. Ook bevat het arrest een andere bijkomende beslissing, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde, wegens niet naleving van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
4.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, onder het hoofdje "Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie" in:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep - kort gezegd - aangevoerd dat de verbalisanten [slachtoffer] hebben gehoord ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit niet of slechts gedeeltelijk gevolg hebben gegeven aan de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik. De raadsvrouw heeft met name gesteld dat in het onderhavige onderzoek ten onrechte:
- -
een andere volgorde is aangehouden dan die waarvan de Aanwijzing uitgaat nu eerst is overgegaan tot opsporing en pas daarna tot aangifte;
- -
de aangifte niet op geluidsband is opgenomen, en
- -
[slachtoffer], die zwakbegaafd zou zijn, niet volgens het protocol studioverhoor is gehoord.
De raadsvrouw heeft op grond hiervan geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft in het vonnis van 14 juni 2010, naar aanleiding van een grotendeels gelijkluidend verweer van de raadsman in eerste aanleg, ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie - voor zover in hoger beroep aan de orde - het volgende overwogen:
[Slachtoffer] is op 2 juni 2009 ernstig gewond aangetroffen en een aantal malen gehoord met betrekking tot datgene wat haar die dag zou zijn overkomen. Dit heeft geleid tot de verdenking dat de verdachte, haar vader, ernstig geweld tegen haar zou hebben gebruikt (feit 1).
In de desbetreffende verhoren is ingegaan op de achtergrond van het gebeuren en het mogelijke motief voor het gepleegde geweld. Op grond van uitlatingen van [slachtoffer] tijdens de verhoren ontstond op enig moment het vermoeden van seksueel misbruik door haar vader en zijn haar nadere vragen gesteld. Een en ander heeft geleid tot een verdenking ter zake daarvan tegen de verdachte en het reeds lopende opsporingsonderzoek is daarmee uitgebreid, hoewel nog geen officiële aangifte van seksueel misbruik was gedaan. De rechtbank acht deze gang van zaken niet in strijd met de genoemde Aanwijzing. De situatie in deze zaak is immers wezenlijk anders dan die in zedenzaken waarop de Aanwijzing het oog heeft. In deze zaak liep al een opsporingsonderzoek naar een ernstig geweldsmisdrijf binnen dezelfde afhankelijkheidsrelatie. Dat tijdens dat lopende onderzoek de verdenking van seksueel misbruik is gerezen, betekent niet dat deze verdenking zonder aangifte en zonder een voorafgaand informatief gesprek niet zou kunnen worden meegenomen in dat onderzoek. Gelet op een mogelijk verband tussen beide feiten waarvan verdenking bestond respectievelijk was ontstaan, diende mogelijk seksueel misbruik van [slachtoffer] in de relatie met haar vader dan ook onder ogen te worden gezien en in het licht van de onderzoeksresultaten aangaande het gebeuren op 2 juni 2009 te worden onderzocht. De rechtbank oordeelt dat voor de bijzondere en ook uitzonderlijke situatie van deze zaak de genoemde Aanwijzing niet is geschreven en bedoeld.
Ook het bezwaar van de raadsman tegen het niet opnemen van de aangifte van [slachtoffer] op geluidsband, deelt de rechtbank niet. Immers, de aan die formele aangifte voorafgegane, inhoudelijke verklaringen van [slachtoffer] met betrekking tot het seksuele misbruik (feit 2) zijn op geluids- (en video-)band opgenomen. De aangifte van 7 januari 2010 vormde in het onderzoek slechts een formele afsluiting van haar eerdere verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde deze aangifte - waarin [slachtoffer] alleen verwijst naar haar eerdere verklaringen - niet noodzakelijk op geluidsband te worden opgenomen. Evenmin was het nodig de verdachte nadien opnieuw te horen aangezien hij met de eerdere inhoudelijke verklaringen van [slachtoffer] al tijdens de van hem afgenomen verhoren was geconfronteerd. Zijn stelling dat [slachtoffer] zwakbegaafd zou zijn en er sprake is van een achterstand in haar ontwikkeling zodat zij volgens de genoemde Aanwijzing zou moeten worden gehoord volgens het Protocol Studioverhoor baseert de raadsman op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] van 17juni 2009 waaruit blijkt dat twee mentoren van de school van [slachtoffer] hebben medegedeeld dat haar IQ tussen de 70 en de 80 zou liggen.
De rechtbank acht dit enkele - overigens niet geverifieerde - gegeven onvoldoende om te concluderen dat aangeefster zwakbegaafd is en er sprake zou zijn van een achterstand in haar ontwikkeling. Daarbij heeft te gelden dat uit ditzelfde proces-verbaal ook blijkt dat volgens de mentoren het (naar de rechtbank begrijpt: lage) IQ van [slachtoffer] deels kan worden verklaard door haar taalachterstand als gevolg van haar nog korte verblijf (sinds 2003) in Nederland.
Nu [slachtoffer] ten tijde van de verhoren ouder was dan 12 jaar en niet gesproken kan worden van een achterstand in haar ontwikkeling, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] ook overeenkomstig de Aanwijzing op juiste wijze is verhoord.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank aldus helder, duidelijk en overtuigend haar overwegingen omtrent het verweer verwoord. Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist, maakt deze tot de zijne en verwerpt het verweer."
5.
In de toelichting op het middel wordt allereerst opgekomen tegen 's Hofs oordeel dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik niet is geschreven en bedoeld voor de bijzondere en ook uitzonderlijke situatie van de onderhavige zaak. Aangevoerd wordt dat in de Aanwijzing zelf - mede gelet op de imperatieve toon in de Aanwijzing - geen enkele indicatie te vinden is dat de Aanwijzing op zaken als de onderhavige niet van toepassing is, en dat de situatie in de onderhavige zaak valt onder de in de Aanwijzing genoemde situatie waarin "bezinning" over de positie van de aangever nog mogelijk is (zoals dat met name het geval is in afhankelijkheidsrelaties; situatie B).
6.
De onderhavige zaak wordt hierdoor gekenmerkt dat het onderzoek naar seksueel misbruik niet aanvangt omdat het slachtoffer zich tot de politie wendt - de situatie waarin de Aanwijzing1. voorziet - maar omdat tijdens een onderzoek wegens geweldpleging tegen het slachtoffer het vermoeden rijst dat het slachtoffer ook seksueel is misbruikt. De Aanwijzing treft voor die situatie geen voorzieningen hoewel die situatie daar wel aanleiding voor geeft. De aangifte van seksueel misbruik, aan de betekenis waarvan in de Aanwijzing veel aandacht wordt besteed, heeft immers in een dergelijke situatie een ander gewicht dan in een situatie waarin het onderzoek tegen de verdachte aanvangt omdat het slachtoffer aangifte tegen hem doet. De relatie tussen verdachte en slachtoffer zal immers reeds door het onderzoek wegens geweldpleging reeds zijn verstoord en niet eerst door aangifte wegens seksueel misbruik. Het oordeel van het Hof dat de Aanwijzing niet is geschreven voor de bijzondere en uitzonderlijke situatie van de onderhavige zaak geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
7.
In de tweede plaats wordt opgekomen tegen 's Hofs oordelen dat mocht worden afgezien van het op geluidsband opnemen van de formele aangifte, en van het verhoor van aangeefster volgens het Protocol Studioverhoor. De klacht die opkomt tegen het oordeel dat de aangifte niet noodzakelijk op geluidsband behoefde te worden opgenomen, is niet van enige onderbouwing voorzien, zodat ik deze klacht buiten bespreking laat. De andere klacht kan eveneens buiten bespreking blijven, nu de onderbouwing van deze klacht louter een herhaling inhoudt van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, zonder dat wordt ingegaan op hetgeen het Hof dienaangaande heeft overwogen.
8.
Het middel faalt.
9.
Het tweede middel klaagt over de verwerping door het Hof van het voorwaardelijke verzoek van de verdediging een deskundige te benoemen om te rapporteren over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster.
10.
Het middel ziet eraan voorbij dat door de verdediging ter onderbouwing van het verzoek geen beroep is gedaan op de in de toelichting op het middel aangevoerde omstandigheden, inhoudende dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster niet kan worden beoordeeld door het beluisteren van geluidsopnames van de formele aangifte of door het kijken naar audiovisuele registratie in het kader van een studioverhoor, hetgeen de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster door een deskundige extra noodzakelijk zou maken. Overigens is 's Hofs oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en daarmee bruikbaar voor het bewijs, gelet op hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd, niet onbegrijpelijk.
11.
Het middel faalt.
12.
Het derde middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer van de verdediging dat het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde slechts rust op de verklaring van één getuige.
13.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2009 tot 2 juni 2009 te Haarlem of elders in Nederland, met [slachtoffer], zijn, verdachtes, dochter, geboren op [geboortedatum] 1994, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] hebbende verdachte
- -
meermalen zijn, verdachtes, penis gebracht in de vagina van [slachtoffer] en
- -
meermalen zijn, verdachtes, penis gebracht in de mond van [slachtoffer] en
- -
meermalen zijn, verdachtes, vinger(s) gebracht in de vagina van [slachtoffer] en
- -
meermalen gevoeld aan de borsten en de vagina van [slachtoffer]."
14.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"17.
Een proces-verbaal met nummer 2009000224-112 van 13 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [Dossier Plaats Delict, doorgenummerde pagina's 234-246].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 3 juli 2009 werd door ons een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een personenauto, kenteken [AA-00-BB], het voertuig van de verdachte [verdachte]. Wij zagen dat de bekleding in het midden van de passagiersstoel oplichtte na het aanstralen met de forensische lichtbron, als indicatie voor de mogelijke aanwezigheid van sperma. Vervolgens is op deze plaats een deel van de bekleding uitgenomen. Deze stukjes bekleding zijn veiliggesteld en voorzien van het SIN: AAAV1865NL.
(...)
20.
Een rapport, zaaknummer 2009.06.23.151 (aanvraag 006 en 008), referentienummer politie 2009000224-112 en 2009000224-71, van het Nederlands Forensisch Instituut van 8 september 2009, opgemaakt door ing. P.E. de Vreede en ing. M.J.W. Pouwels, op de door hen als vast gerechtelijk deskundige afgelegde beloften [Dossier Plaats Delict, doorgenummerde pagina's 324-332].
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Onderzoeksmateriaal
AAAV1865NL: twee stukjes bekleding midden passagiersstoel
(...)
Twee stukjes bekleding [AAAV1865NL] midden passagiersstoel
De stukjes bekleding zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma. Hierbij is sperma aangetroffen. De stukjes bekleding zijn bemonsterd en de bemonsteringen zijn als [AAAV1865NL]#1 en #2 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaat
Van het DNA in de bemonsteringen [AAAV1865NL]#l en #2,
(...) zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn vergeleken met het DNA-profiel van [slachtoffer] [RAAE0794NL| en [verdachte] [RAAK4790NL].
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
Aanvraag 006; twee stukjes bekleding [AAAV1865NL] met sperma.
[AAAV1865NL]#1:
spermacelfractie: celmateriaal kan afkomstig zijn van [verdachte], berekende frequentie DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
fractie van overige cellen: celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer], berekende frequentie DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
(...)
27.
Een proces-verbaal met nummer 2009000224-81 van 18 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [Persoonsdossier SO, doorgenummerde pagina's 352-373].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 juni 2009 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Toen ik vertelde dat mijn vader het met mij deed bedoelde ik neuken. Onder neuken versta ik dat de piemel in de vagina gaat. Dit gebeurde thuis als er niemand was en in de auto. Mijn vader heeft overal aan me gezeten. Borsten, vagina, alles. Hij raakte mijn borsten aan en neukte mij in mijn vagina. Soms vingerde hij me ook. Ik heb mijn vader gepijpt. In de auto ging de stoel (het hof begrijpt: de passagiersstoel) naar achteren, dan ging hij op mij.
Ik ben op 23 december 2007 ontmaagd. Mijn vader wist dat ik was ontmaagd. Daarna heeft mijn vader op een ochtend voor het eerst met mij gevreeën. Ik denk dat het eind 2008 of begin 2009 is begonnen. Wanneer mijn vader voor het laatst met mij heeft geneukt, weet ik niet meer. Op 2 juni 2009 wilde hij ook met mij vrijen.
28.
Een proces-verbaal van 30 maart 2011, opgemaakt door mr. N.A. Schimmel, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 maart 2011 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Het klopt dat ik seks heb gehad met mijn vader. Als u mij vraagt of ik met seks 'neuken' bedoel, dan zeg ik: 'Ja. dat bedoel ik.' Als u mij vraagt hoe lang ik al seks met hem had vóór 2 juni 2009, dan zeg ik één jaar, anderhalfjaar voor 2 juni 2009, ik weet het niet precies. Ik heb na mijn ontmaagding seks gehad met mijn vader. Ik had vaak seks met mijn vader. Dat gebeurde thuis of in zijn auto.
29.
Een proces-verbaal met nummer 2009000224-67 van 16 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] [Zaaksdossier, doorgenummerde pagina's 588-607].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 juni 2009 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben getrouwd met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) [slachtoffer] is mijn kind. De band van [verdachte] met [slachtoffer] was intiemer dan met de andere kinderen. Soms gingen [slachtoffer] en haar vader 's avonds samen weg. Hoe vaak weet ik niet, zeg maar één keer per week.
30.
Een proces-verbaal met nummer 2009000224-61 van 11 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] [Zaaksdossier, doorgenummerde pagina's 635-640].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 juni 2009 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (het hof begrijpt: de broer van de verdachte):
[Verdachte] nam [slachtoffer] overal mee naartoe. De relatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] was in het verleden heel goed en is sinds een halfjaar zeer goed. De kinderen van [verdachte] vertelden soms dat hij veel meer aandacht had voor [slachtoffer] dan voor de anderen.
31.
Een proces-verbaal met nummer 2009000224-102 van 1 juli 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] [Zaaksdossier, doorgenummerde pagina's 761-767].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 juli 2009 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
[Slachtoffer] en ik zijn nichtjes van elkaar van vaderskant. De band tussen [slachtoffer] en haar vader was al goed, maar werd na december 2008 beter. In december 2008 is de vader van [slachtoffer] erachter gekomen dat zij was ontmaagd. [Slachtoffer] en haar vader gingen 's avonds of 's nachts naar buiten. Ineens waren [slachtoffer] en haar vader heel close.
32.
Een proces-verbaal met nummer 2009000224-40 van 5 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [Zaaksdossier, doorgenummerde pagina's 624-625].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 juni 2009 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4] (het hof begrijpt: een vriendin van [slachtoffer]):
[Slachtoffer] is erg close met haar vader.
33.
Een proces-verbaal met nummer 2009000224-93 van 25 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [Zaaksdossier, doorgenummerde pagina's 626-630].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 juni 2009 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
[Slachtoffer] en haar vader gingen één à twee keer per week samen naar buiten.
34.
Een proces-verbaal met nummer 2009000224-72 van 16 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] [zaaksdossier, doorgenummerde pagina's 772-777]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 juni 2009 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik ken mijn vriendin [slachtoffer] via de school. Haar vader wist alles van haar, ook van alle vriendjes en dat ze het gedaan had met [betrokkene 6]. De computer van [slachtoffer] was gekoppeld aan de computer van haar vader zodat haar vader alles kon zien wat [slachtoffer] op haar computer deed.
(...)"
15.
Het bestreden arrest houdt voorts, onder het hoofdje "Bewijsoverwegingen", voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
"Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof aldus.
De verklaringen van aangeefster ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde vinden naar het oordeel van het hof voldoende steun in de navolgende feiten en omstandigheden, die op relevante wijze met deze verklaringen in verband staan.
De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat de band tussen de verdachte en [slachtoffer] intiemer was dan met zijn andere kinderen en dat de verdachte en [slachtoffer] met enige regelmaat samen weggingen. De broer van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte [slachtoffer] overal mee naartoe nam, dat de relatie tussen [slachtoffer] en de verdachte sinds een half jaar zeer goed was en dat de kinderen van de verdachte soms vertelden dat hij veel meer aandacht had voor [slachtoffer] dan voor de anderen. Een nicht van [slachtoffer] heeft verklaard dat de band tussen de verdachte en [slachtoffer] al goed was, maar nadat de verdachte er in december 2008 achter was gekomen dat [slachtoffer] was ontmaagd beter werd, dat [slachtoffer] en haar vader ineens heel close waren en dat [slachtoffer] en haar vader 's nachts weggingen. Een vriendin van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] heel close is met haar vader. Een andere vriendin van [slachtoffer] heeft verklaard dat [slachtoffer] en haar vader één à twee keer per week samen naar buiten gingen. Op grond van deze verklaringen komt het hof tot de conclusie dat de relatie tussen de verdachte en aangeefster afweek van hetgeen als normaal kan worden bestempeld tussen vader en dochter doordat daaraan in deze situatie een grensoverschrijdende invulling werd gegeven; hetgeen ook derden was opgevallen. Daarnaast is op de bekleding van de passagiersstoel in de auto van de verdachte een spermaspoor aangetroffen. Dit deel van de bekleding is bemonsterd. De uit deze bemonstering geïsoleerde spermacelfractie matcht met het DNA-profiel van de verdachte, met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard. De uit dezelfde bemonstering geïsoleerde fractie van overige cellen matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer, met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard. Aan deze forensische onderzoeksbevindingen kent het hof dientengevolge een hoge bewijswaarde toe en zij ondersteunen de verklaring van [slachtoffer] dat haar vader seks met haar had op de passagiersstoel in zijn auto, welke nadere duiding van de plaats waar de seks (onder meer) plaatsvond een voldoende specifiek karakter heeft. Reden voor het hof om dit scenario zeer veel waarschijnlijker te achten dan het door de verdachte eerst in hoger beroep naar voren gebrachte scenario dat zijn sperma daar is gekomen doordat hij in de auto seks heeft gehad met een vriendin van wie hij de naam niet wil noemen. Dit laatste scenario is door de verdachte niet nader onderbouwd en mist naar het oordeel van het hof in het licht van het bovenstaande in onderling verband en samenhang geloofwaardigheid."
16.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de door het Hof gebezigde verklaringen van de moeder van aangeefster, de broer van de verdachte, de nicht van aangeefster en twee vriendinnen van de aangeefster (bewijsm. 29 t/m 34), in een te ver verwijderd verband staan met de aangifte, nu daaruit slechts kan blijken dat de relatie tussen de verdachte en aangeefster heel 'close' was geworden, en genoemde verklaringen daarnaast geen 'de auditu'-informatie van de aangeefster zelf, bevatten. Voorts wordt ten aanzien van bewijsmiddel 20 (het spermaspoor op de passagiersstoel) gesteld dat de in dat bewijsmiddel opgenomen bevinding van aanwezig DNA van aangeefster veel bewijswaarde verliest doordat de verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat hij in de auto seks heeft gehad met een vriendin, en de raadsvrouw in hoger beroep heeft aangevoerd dat niet vast staat dat deze cellen vaginaal vocht of huidcellen betreffen.
17.
Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan worden aangenomen. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan het van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010/515).2.
18.
In aanmerking genomen dat de verklaring van het slachtoffer dat haar vader na haar ontmaagding seks met haar heeft gehad, thuis of in diens auto, steun vindt in de vondst van naar alle waarschijnlijkheid van de vader afkomstig sperma op de passagiersstoel van diens auto, voor welke vondst de vader - pas in hoger beroep - geen betere verklaring heeft dan dat hij op de passagiersstoel seks heeft gehad met een vriendin waarvan hij zonder opgave van redenen de naam niet wil noemen, nog versterkt door de observatie van de getuigen over het ontstaan van een abnormaal innige band tussen het slachtoffer en de verdachte na haar ontmaagding, geeft het kennelijke oordeel van het Hof, dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is dit oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
19.
Het middel faalt.
20.
Het vierde middel is gebaseerd op een eis die de wet niet stelt en kan derhalve niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
21.
Het eerste, tweede en vierde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
22.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑10‑2012
Zie bijv. HR 6 maart 2010, LJN BS7910, LJN BT6458 en LJN BQ6144.
Uitspraak 02‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Poging tot moord door zijn 15-jarige dochter in een afgelegen ruimte in een kelder te wurgen en met een zaklamp en een hamer tegen haar hoofd te slaan. Seksueel binnendringen bij iemand beneden 16 jaar door 5 maanden lang een seksuele relatie met zijn dochter te onderhouden. Falende middelen o.m. over schending art. 342.2 Sv. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/02884
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 juni 2011, nummer 23/002732-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2.
De raadsman van de verdachte heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 oktober 2012.