Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1001 inzake het Uniemerk
Artikel 157 Functies van de uitvoerend directeur
Geldend
Geldend vanaf 06-07-2017
- Bronpublicatie:
14-06-2017, PbEU 2017, L 154 (uitgifte: 16-06-2017, regelingnummer: 2017/1001)
- Inwerkingtreding
06-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2017, PbEU 2017, L 154 (uitgifte: 16-06-2017, regelingnummer: 2017/1001)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
EU-recht / Marktintegratie
Intellectuele-eigendomsrecht / Europees intellectuele-eigendomsrecht
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
1.
Het Bureau wordt beheerd door de uitvoerend directeur. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.
2.
Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het Begrotingscomité, is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt noch aanvaardt hij instructies van een regering of andere instantie.
3.
De uitvoerend directeur vertegenwoordigt het Bureau in rechte.
4.
De uitvoerend directeur vervult in het bijzonder de volgende functies, die kunnen worden gedelegeerd:
- a)
hij neemt alle nodige maatregelen, zoals het vaststellen van interne administratieve instructies en bekendmaken van mededelingen, om de werking van het Bureau te waarborgen;
- b)
hij voert de besluiten van de raad van bestuur uit;
- c)
hij stelt een ontwerp van het jaarlijks werkprogramma op, met een raming van de personele en financiële middelen voor elke activiteit, en legt het na raadpleging van de Commissie voor aan de raad van bestuur;
- d)
hij legt overeenkomstig artikel 152, lid 2, voorstellen aan de raad van bestuur voor;
- e)
hij stelt een ontwerp van het strategisch meerjarenprogramma op, met de strategie voor internationale samenwerking van het Bureau, en legt het voor aan de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie en overleg met de bevoegde commissie van het Europees Parlement;
- f)
hij voert het jaarlijks werkprogramma en het strategisch meerjarenprogramma uit, en brengt hierover verslag uit aan de raad van bestuur;
- g)
hij stelt het jaarverslag over de werkzaamheden van het Bureau op en legt het ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;
- h)
hij stelt een ontwerp van meerjarenplan inzake personeelsbeleid op en legt het na raadpleging van de Commissie voor aan de raad van bestuur;
- i)
hij stelt een actieplan op voor de opvolging van de conclusies van de interne of externe auditverslagen en evaluaties alsmede van de onderzoeken van OLAF, en legt de Commissie en de raad van bestuur tweemaal per jaar een voortgangsverslag voor;
- j)
hij beschermt de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en, indien nodig, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties op te leggen;
- k)
hij stelt ten behoeve van het Bureau een strategie ter bestrijding van fraude op, die hij ter goedkeuring aan het Begrotingscomité voorlegt;
- l)
om de eenvormige toepassing van de verordening te verzekeren, legt hij, wanneer passend, aan de uitgebreide kamer van beroep, (‘de grote kamer’), rechtsvragen voor, in het bijzonder indien de kamers van beroep ter zake onderling afwijkende beslissingen hebben genomen;
- m)
hij stelt de raming van ontvangsten en uitgaven van het Bureau op en voert de begroting uit;
- n)
hij oefent ten aanzien van het personeel de bevoegdheden uit die hem krachtens artikel 153, lid 1, onder h), door de raad van bestuur zijn toegekend;
- o)
hij oefent de bevoegdheden uit die hem overeenkomstig artikel 31, lid 3, artikel 34, lid 5, artikel 35, lid 3, artikel 94, lid 2, artikel 97, lid 5, de artikelen 98, 100 en 101, artikel 111, lid 4, artikel 112, lid 3, artikel 114, lid 5, de artikelen 115 en 116, artikel 120, lid 4, artikel 146, lid 10, artikel 178, artikel 179, lid 1, artikel 180, lid 2, en artikel 181 zijn toegekend, overeenkomstig de criteria die in deze verordening en in de krachtens deze verordening vastgestelde handelingen zijn bepaald.
5.
De uitvoerend directeur wordt bijgestaan door één of meer plaatsvervangend uitvoerend directeurs. Bij afwezigheid of verhindering van de uitvoerend directeur wordt deze vervangen door de plaatsvervangend uitvoerend directeur of een van de plaatsvervangend uitvoerend directeurs volgens de door de raad van bestuur vastgestelde procedure.