Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/XII.7.4
XII.7.4 Uitwinning buitenlands zekerheidsrecht en rangorde
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS361261:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie Strikwerda in zijn conclusie voor het Sisal II-arrest onder nr. 10.
Het is immers mogelijk dat het recht van het land van vestiging van de schuldenaar aan het zekerheidsrecht een lagere rang toekent dan het recht van het land van vestiging van de zekerheidgever.
Zie Verhagen 2002b, p. 290 en p. 292. Anders: Struycken 2001, p. 196-197, die toepassing bepleit van het recht van het land van vestiging van de schuldenaar/ zekerheidgever. Vgl. voorts: Strikwerda 2008, nr. 161; Polak & Van Mierlo 1998, p. 84-85 en Polak 1991, p. 641-642.
1208. De formele aspecten van executie: het executiestatuut. De formele (procesrechtelijke) aspecten van de uitwinning van het object van een buitenlands zekerheidsrecht worden beheerst door het executiestatuut (de ‘lex executionis’). Dit is het recht van het land waar de executie plaatsvindt.1 Indien de executie van een zekerheidsrecht op een vordering op naam geschiedt door inning van de vordering, dan gaat het om het recht van het land waar de schuldenaar van de vordering ten tijde van de inning zijn gewone verblijfplaats heeft.
Indien de executie geschiedt door executoriale verkoop van de vordering is minder duidelijk wat het executiestatuut is. Als gevolg van de executoriale verkoop geraakt de vordering uit het vermogen van de zekerheidgever. Men zou kunnen verdedigen dat dit rechtsgevolg de executie door executoriale verkoop plaatst in de rechtssfeer van de zekerheidgever en dat dus het recht van het land van de verblijfplaats van de zekerheidgever als de lex executionis moet worden aangemerkt. Toch moet deze opvatting worden verworpen, aangezien zij de mogelijkheid opent dat de zekerheidsgerechtigde door te kiezen voor de ene of andere wijze van executie (inning of verkoop) invloed zou kunnen uitoefenen op de vraag hoe de executieopbrengst moet worden verdeeld.2 De betere opvatting is dat ook in dit geval de formele aspecten van de executie worden beheerst door het recht van het land waar de schuldenaar van de vordering zijn gewone verblijfplaats heeft. Dit sluit aan bij art. 2 (g) Insolventieverordening dat een vordering op naam lokaliseert in de lidstaat waar de schuldenaar van de vordering het centrum van zijn voornaamste belangen heeft. Indien de lex executionis Nederlands recht betreft, is de uitwinning van een buitenlands zekerheidsrecht op vorderingen derhalve onderworpen aan de Nederlandse regels inzake pandexecutie (zie art. 3:248 e.v. BW).
1209. De rangorde: het executiestatuut. De vraag of het buitenlandse zekerheidsrecht een grond voor voorrang oplevert, dient te worden beoordeeld aan de hand van het op het zekerheidsrecht toepasselijke recht. De vraag welke rang het zekerheidsrecht vervolgens precies inneemt, wordt buiten faillissement echter weer beheerst door de lex executionis.3 In geval van het faillissement van de zekerheidgever wordt de rangorde daarentegen in beginsel bepaald door de ‘lex concursus’ (zie art. 4 lid 2 (i) Insolventieverordening). Indien het zekerheidsrecht een vordering op naam betreft op een in het buitenland gevestigde schuldenaar, kan niettemin worden betoogd dat op grond van art. 5 lid 1 Insolventieverordening de rang van het zekerheidsrecht nog steeds wordt bepaald door de lex executionis. Art. 5 lid 1 Insolventieverordening bepaalt namelijk dat de opening van een insolventieprocedure zakelijke zekerheidsrechten op goederen die