Revindicatoire aanspraken op giraal geld
Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/5.6.2:5.6.2 Geen legitimerend verkeersbelang
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/5.6.2
5.6.2 Geen legitimerend verkeersbelang
Documentgegevens:
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS589951:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Hoofdstuk 3, par. 5.2.
Ook zou een parallel getrokken kunnen worden met de ratio achter artikel 6:205 BW. Het bepaalt dat ingeval van een onverschuldigde betaling de ontvanger het goed te kwader trouw in ontvangst heeft genomen, hij zonder ingebrekestelling in verzuim verkeert. De rechtsgevolgen die aan verzuim zijn verbonden, treden dan van rechtswege in. Met andere woorden: de ontvanger weet in deze gevallen dat hij de prestatie ongedaan zal moeten maken. Vgl. hoofdstuk 6, par. 6.3.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vervolgens dient de vaststelling dat in beginsel geen vermogensovergang heeft plaatsgevonden, te worden getoetst aan de vereisten van een ongestoord geldverkeer. Indien de accipiënt geen enkele reden had om aan te nemen dat er sprake was van een vergissing zal, ter bescherming van dit belang, ondanks de gebreken in de onderliggende verhouding, toch een vermogensovergang moeten worden aangenomen. In Ontvanger-Hamm q.q. noemt de Hoge Raad dat niet uitdrukkelijk, maar het ligt wel besloten in het vereiste van een onmiskenbare vergissing. Dat betekent dat de solvent niet met succes zal kunnen betogen dat hij bij vergissing een bestaande geldschuld is nagekomen of bij vergissing meer heeft betaald dan hij van plan was, terwijl hij het meerdere ook aan de accipiënt verschuldigd was. De onmiskenbaarheid van de vergissing dient derhalve te worden uitgelegd in het licht van het vereiste van een ongestoorde geldcirculatie. Dat brengt met zich mee dat op het moment van creditering of kort daarna het duidelijk kon zijn dat deze betaling niet bestemd was voor de failliet.1 Daarbij moet overigens worden bedacht dat iedere rekeninghouder, dus ook de curator, uit hoofde van artikel 12 ABV reeds verplicht is om door de bank toegezonden bevestigingen, rekeningafschriften, nota's of andere opgaven terstond na ontvangst te controleren. Bij een onjuistheid dient de bank hierover zo spoedig mogelijk in kennis te worden gesteld. Ten aanzien van onmiskenbare vergissingen dient een vergelijkbare toets te worden aangelegd. Een zwaardere norm, bijvoorbeeld de plicht tot onderzoek naar de herkomst van iedere betaling, zou het betalingsverkeer onaanvaardbaar belasten.2