type: TJ(Mcoll:
Rb. Midden-Nederland, 12-07-2017, nr. C/16/405914 / HA ZA 15-1002
ECLI:NL:RBMNE:2017:3456
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
12-07-2017
- Zaaknummer
C/16/405914 / HA ZA 15-1002
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:3456, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 12‑07‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:2093
Uitspraak 12‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Een oud-burgemeester heeft onvoldoende onderbouwd dat het onderzoek van het Bureau Integriteit (BING) onzorgvuldig is. Dat heeft de rechtbank Midden-Nederland vandaag beslist. De gemeenteraad liet in april 2011 door BING onderzoek doen naar het handelen van de burgemeester. BING concludeerde dat er sprake was van belangenverstrengeling, machtsmisbruik en een angstcultuur. Nog voordat het rapport werd uitgebracht aan de gemeenteraad trad de burgemeester af. Volgens haar is het uitgebrachte rapport onzorgvuldig en is BING aansprakelijk voor de door haar geleden schade. Het rapport zou zeven onjuistheden en ten onrechte getrokken conclusies bevatten. De rechtbank oordeelt dat BING op twee punten tekort is geschoten. In het rapport staat ten onrechte dat de oud-burgemeester niet heeft gereageerd op twee interviewverslagen. Daarnaast wordt in het rapport geconcludeerd dat het optreden van de oud-burgemeester heeft geleid tot een versterking van de boodschap dat voorzichtigheid moet worden betracht in contacten met de aannemer. De rechtbank stelt vast dat zij zich op verschillende momenten tegenover verschillende personen negatief heeft uitgelaten over de aannemer. De conclusie echter dat dit zorgde voor een substantiële afname van opdrachten aan de aannemer is te verregaand. De overige conclusies uit het rapport houden stand. De slotsom is dat de oud-burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een onzorgvuldig uitgevoerd onderzoek. Dat het rapport niet op alle onderdelen kan worden gevolgd, maakt nog niet dat zij als gevolg daarvan in haar eer en goede naam is aangetast.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/405914 / HA ZA 15-1002
Vonnis van 12 juli 2017
in de zaak van
mr. C. van den Bergh, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna [eiseres] ,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek te ’s-Gravenhage
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU INTEGRITEIT B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
hierna: BING,
advocaat mr. F. Arts te Nijmegen.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen,
- de brief van mr. O.R. van Hardenbroek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] is van [2006] tot [2011] burgemeester geweest van de gemeente [gemeente] .
2.2.
BING is een onderzoeks- en adviesbureau op het gebied van integriteit van het openbaar bestuur.
2.3.
Op 27 april 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente [gemeente] aan BING de opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar mogelijke tekortkomingen in het professioneel handelen (onder andere belangenverstrengeling) van de burgemeester, de integriteit van de ambtelijke organisatie en de effectiviteit van de klokkenluidersregeling aan de hand van een aantal onderzoeksobjecten.
2.4.
Voornoemde opdracht is namens BING aanvaard door [A] , destijds registeraccountant en directeur van BING (hierna: [A] genoemd).
2.5.
[eiseres] is op [2011] op eigen initiatief afgetreden als burgemeester.
2.6.
BING heeft op 24 augustus 2011 een door [A] ondertekend rapport “integriteitsonderzoek” uitgebracht aan de gemeenteraad (hierna: het rapport). BING omschrijft zichzelf in het rapport als een bureau dat Nederlandse gemeenten gespecialiseerde adviesexpertise, onderzoeksexpertise en een vraagbaakfunctie biedt op het gebied van integriteit. BING heeft in het rapport (hoofdstuk 7) over de hierna opgesomde 17 onderzochte dossiers haar bevindingen en beoordeling gegeven en (hoofdstuk 8) haar bevindingen en beoordeling gegeven over het functioneren van de vertrouwenspersoon en de klokkenluidersregeling.
“(…)
7.1
Opdrachtverstrekking aan aannemersbedrijf
7.1.1
Opdrachtverstrekking aan [B]
7.1.2
Privégeschil met [B]
7.1.3
Relatie privégeschil – opdrachtverstrekking gemeente
7.2
Beantwoording vragen AD
7.3
Bemoeienis aanstelling medewerker Kabinet
7.4
Garantstelling gemeente voor aanschaf privéwoning
7.5
Invloeduitoefening op Bezwaarschriftencommissie
7.6
Inschakeling bedrijf van de zoon van de burgemeester
7.7
Behandeling post van de burgemeester
7.8
inzage GBA
7.9
Bouwdossier van de burgemeester
7.9.1
Bouwleges
7.9.2
Kapvergunning
7.9.3
Verbouwing en erfafscheiding
7.9.4
Parkeerplaats woonhuis burgemeester
7.10
Loket BWM
7.11
Aanstelling privérelatie als afdelingshoofd Communicatie
7.12
Subsidie jazzclub
7.13
Donaties uit het DeltaPort Donatiefonds
7.14
Aanstellingsprocedure huidig gemeentesecretaris
7.15
Opdrachtverstrekking aan bureau T.
7.16
Omgang met extern adviesbureau
8. functioneren vertrouwenspersoon en klokkenluiderregeling: een (on)veilig werkklimaat.
(…)”
2.7.
De bevindingen van BING luiden – voor zover van belang en samengevat weergegeven – per dossier als volgt:
7.1
Opdrachtverstrekking aan aannemersbedrijf [B]
Uit het onderzoek is gebleken dat sinds 2008 ambtelijk de boodschap is verspreid dat ‘voorzichtigheid moet worden betracht met [B] ’. Uit de feiten blijkt dat dit ambtelijk is opgevolgd, hetgeen (onder meer) heeft geleid tot een substantiële afname in opdrachtverstrekkingen aan het bedrijf. Weliswaar is uit het onderzoek niet gebleken dat de burgemeester zelf expliciet opdracht heeft gegeven het aannemingsbedrijf uit te sluiten van opdrachten voor de gemeente, zij heeft door haar optreden echter hetzelfde effect bereikt. (…) Het optreden van de burgemeester heeft blijkens het onderzoek in alle lagen van de organisatie waar contacten waren met [B] geleid tot het beeld dat [B] ‘gevoelig’ ligt en dat daar geen zaken mee gedaan moesten worden. In een situatie dat algemeen bekend is dat een burgemeester een geschil heeft met een relatie van de gemeente en het om een materieel geschil gaat, mag van de burgemeester verwacht worden dat hij/zij maatregelen neemt om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden. De burgemeester had in deze casus naar onze mening (…) signalen aan de organisatie moeten geven die juist contra waren aan de signalen zoals in dit hoofdstuk beschreven. (…) Behalve dat de aannemer op enkele uitzondering na geen opdrachten meer ontving, is de aannemer in voorkomende gevallen ook geweerd in situaties waar kosten geen rol spelen. (…) Naar onze mening heeft de burgemeester met haar handelen haar privébelang verstrengeld met het belang van de gemeente. Haar handelen is daarmee in strijd met de kernbegrippen ‘dienstbaarheid’ (…), ‘onafhankelijkheid’ en ‘zorgvuldigheid’.
(…)
7.3
Bemoeienis aanstelling medewerker Kabinet
Met betrekking tot de aanstelling van de medewerker Kabinet blijkt uit de feiten dat:
De burgemeester de betreffende medewerker bij de gemeente heeft geïntroduceerd, zij het indirect;
Blijkens een in het personeelsdossier aanwezige e-mail de burgemeester zich met zijn aanstelling heeft bemoeid;
Er geen vacature bestond;
Er geen taakomschrijving en functieprofiel aanwezig was en – blijkens de verklaring van de betreffende medewerker Kabinet – nog steeds niet is;
De gebruikelijke procedures van selectie, benoeming, aanstelling (verlengde korte dienstverbanden) en salariëring (verhoging naar schaal 8) niet gevolgd zijn;
Een medewerker Kabinet heeft verklaard dat hij zaken op het Kabinet prima zelf afkon en meer nadeel dan voordeel heeft ondervonden van het aanstellen van de betreffende medewerker Kabinet;
Dat zowel de clustermanager Dienstverlening als de burgemeester signalen hebben ontvangen dat de betreffende medewerker niet naar behoren functioneerde;
Er aanwijzingen zijn van misbruik van positie (bij de aanstelling in interne e-mail richting een ambtenaar aangegeven “dat zij verwacht dat de medewerker voor 6 maanden wordt aangesteld” en bij het beschermen van de medewerker inzake diens functioneren) en aantoonbaar de schijn van belangverstrengeling is opgeroepen;
Dat er gewaarschuwd is voor het inherente risico van deze medewerker door de chef Kabinet (…);
De burgemeester de betreffende medewerker een aantal keren persoonlijk en direct heeft aangestuurd en dat niet via zijn leidinggevende heeft gedaan;
De burgemeester de chef Kabinet, die zich kritisch opstelde jegens deze medewerker, hiervoor correctief heeft bejegend.
De burgemeester heeft in dit dossier naar onze mening gehandeld in strijd met de kernbegrippen ‘zorgvuldigheid’ (…), ‘onafhankelijkheid’ (…) en ‘betrouwbaarheid’ van de Gedragscode voor bestuurder 2007.
(…)
7.6
Inschakeling bedrijf van de zoon van de burgemeester
(…)
Uit de feiten blijkt dat de burgemeester weet heeft gehad van de inschakeling van onderneming C. Zij heeft nagelaten reeds bij de eerste kennisneming daarvan de relatie te verbreken c.q. te verbieden. Wij beschikken over een verklaring dat zij gewaarschuwd is voor belangenverstrengeling. De relatie tussen de gemeente en de onderneming van haar zoon heeft zich voortgezet tot het moment van de publicaties in de media. De verklaringen van de burgemeester dat zij de opdrachtverstrekking aan onderneming C. niet prettig vond en dat zij een keer zou hebben aangegeven om dat niet te doen, zijn om verschillende redenen ongeloofwaardig. Zo heeft de burgemeester aan de afdeling P&O voorgesteld om met onderneming J. te gaan praten, tevens een bedrijf van haar zoon.
Wij kwalificeren de samenwerking tussen de gemeente en de onderneming C. als belangenverstrengeling. De burgemeester heeft in strijd met het kernbegrip onafhankelijkheid gehandeld (…). Daarnaast heeft de burgemeester in strijd met de waarheid verklaard door in een e-mail van 24 mei 2011 aan te geven dat onderneming C. naar voren was gekomen omdat het de hoogste notering bij Google had. (…) De burgemeester heeft gestimuleerd dat er een samenwerking tot stand zou komen tussen de gemeente en een andere onderneming van haar zoon: onderneming J. Ook al zou de door de burgemeester beoogde samenwerking niet leiden tot facturatie, dan zou deze vorm van samenwerking de schijn van belangenverstrengeling hebben opgeroepen, concurrentievervalsing tot gevolg hebben en een reëel gevaar van belangenverstrengeling in zich hebben gehad.
(…)
7.7
Behandeling post van de burgemeester
(…)
Uit de bevindingen blijkt dat:
de burgemeester mede naar aanleiding van een over haar ontvangen en door DIV geregistreerde klacht, de procedure heeft ingevoerd alle post die aan haar is geadresseerd, ongeopend en ongeregistreerd naar haar moet worden doorgezonden, en deze niet door DIV mag worden geregistreerd;
dat deze procedure door tal van betrokkenen herhaaldelijk bekritiseerd is;
dat bij het afgeven van deze signalen de juridische risico’s benoemd zijn;
dat deze procedure niet door het college is vastgesteld noch goedgekeurd.
Klachten over de behandeling van de post zouden naar onze mening dienen te leiden tot aanpassing van gedrag van de behandelaars van de post en niet tot een aanpassing in de routing van de post. Deze gewijzigd routing in combinatie met de gebrekkige communicatie daarover en in combinatie met het gedrag van de burgemeester zoals elders beschreven in dit rapport, heeft bij de betreffende afdeling zowel gevoelens opgeroepen van gebrek aan vertrouwen bij de leiding als een gebrek aan vertrouwen in een correct en transparante afhandeling van de post door de burgemeester.
(…)
7.11
Aanstelling privérelatie als afdelingshoofd Communicatie
(…)
Uit de bevindingen blijkt:
Dat de burgemeester en haar echtgenoot de heer W. en diens echtgenote kenden via de jazzclub;
Dat de heer W. eerder is afgewezen voor de functie van medewerker Communicatie;
Dat er over de geschiktheid van de heer W. als afdelingshoofd Communicatie gerede twijfels bestonden en dat deze twijfels zijn bevestigd door het uitgevoerde assessment;
Dat na een overleg tussen de burgemeester en de clustermanager Dienstverlening het eerste externe juridische advies terzijde is geschoven en een tweede juridisch advies is gevraagd. Het eerste advies is naar onze mening een bij de situatie passend en correct advies. Niettemin wordt een tweede advies gevraagd. Dit – minder stringente – advies roept bij de praktische uitvoering daarvan integriteitsrisico’s op en stelt voorwaarden voor de aanstelling;
Dat vermoedelijk op instigatie van de burgemeester een tweede juridisch advies is gevraagd, gezien de verklaring van de clustermanager Dienstverlening dat het eerste advies terzijde is geschoven in een overleg dat hij heeft gehad met de burgemeester;
Dat het eerste juridisch advies niet samen met het tweede juridisch advies bij de ambtelijke adviesnotatie aan de burgemeester en de portefeuillehouder P&O is gevoegd;
Dat in het ambtelijk advies de in het tweede juridisch advies genoemde voorwaarden voor aanstelling zijn opgenomen;
Dat conform ambtelijk advies is besloten door uitsluitend de burgemeester en dat de paraaf van de toenmalig portefeuillehouder P&O ontbreekt;
Dat de betreffende voorwaarden niet in het aanstellingsbesluit zijn opgenomen en het aanstellingsbesluit ook anderszins geen voorwaarden en bepaling bevat die belangenverstrengeling moeten voorkomen.
Wij beoordelen het handelen van de burgemeester als strijdig met het kernbegrip onafhankelijkheid (…). Ook al had zij de portefeuille Communicatie, het had gezien haar relatie tot de heer W. in de rede gelegen dat de aanstelling bestuurlijk zou zijn afgehandeld door de portefeuillehouder P&O. Daarnaast achten wij het op basis van de voorliggende bevindingen aannemelijk dat het tweede, minder stringente externe juridische advies, door de clustermanager Dienstverlening is aangevraagd op verzoek van de burgmeester. (…) Hiermee is op zijn minst de schijn gewekt dat er behoefte bestond om flexibel mogelijk te kunnen omgaan met eventuele opdrachtverstrekkingen aan bureau F., terwijl er juist alle aanleiding was om een en ander zo strak en helder mogelijk te organiseren teneinde het risico op belangenverstrengeling of de schijn daarvan te voorkomen.
(…)
7.12
Subsidie jazzclub
(…)
Uit de bevindingen blijkt dat de burgemeester zich actief heeft bemoeid met de opvolging van een subsidie aanvraag c.q. overleg met portefeuillehouder heeft gehad over deze aanvraag van een stichting waar haar echtgenoot bestuurder is. De aanvraag is ondertekend door de echtgenoot van de burgemeester. De schijn is opgeroepen dat haar bemoeienis effecten heeft gehad:
Het lijkt er op dat de aanvraag niet tijdig is ingediend, hetgeen heeft geleid tot behandeling van de aanvraag (gedateerd in december 2009) in augustus 2010;
Blijkens de verklaring van het afdelingshoofd Juridische Zaken is de gekozen oplossing er een die ze niet vaker ziet binnen de gemeente en beginsel niet binnen de ASV past.
De burgemeester heeft er naar onze mening onverstandig aan gedaan om zich met het dossier te bemoeien en heeft daardoor de schijn van belangenverstrengeling opgeroepen. De burgemeester heeft in strijd met de werkelijkheid verklaard geen bemoeienis te hebben gehad met het dossier. Zij heeft daarmede gehandeld in strijd met de gedragscode.
(…)
8. Functioneren vertrouwenspersoon en klokkenluidersregeling: een (on)veilig werkklimaat
(…)
Beoordeling
Inleiding
Uit de bevindingen kan afgeleid worden waarom de normale kanalen voor kritiek - zijnde (1) opmerkingen maken bij de direct leidinggevende, (2) opmerkingen maken via een hoger leidinggevende, en (3) opmerkingen bespreken met vertrouwenspersoon al dan niet met gebruikmaking van de klokkenluiderregeling - niet functioneerden: een angstcultuur – onvoldoende veilig voelen om zaken bij leidinggevenden aan te kaarten – en een onbekendheid onder de medewerkers met de procedure melden en de adressering van meldingen.
De burgemeester
De burgemeester is in de gesprekken gekwalificeerd als een belangrijke drager van de angstcultuur. Volgens geïnterviewden en melders hanteerde zij een verdeel en heers tactiek, zowel richting de ambtelijke organisatie als richting collegeleden. Er was blijkens de gehouden gesprekken zowel bij de ambtelijke organisatie als bij collegeleden sprake van een bepaalde mate van angst voor de burgemeester. In de gesprekken is echter ook aangegeven dat de cultuur niet uitsluitend aan de persoon van de burgemeester kan worden opgehangen, maar dat ook het college drager is van deze cultuur.
De e-mail die de burgemeester heeft geschreven over haar gesprek met de toenmalig voorzitter van de commissie Bezwaarschriften is illustratief voor haar werkwijze en bejegening van ambtenaren, functionarissen en andere partijen. Er is in meerdere onderzochte dossiers sprake van een werkwijze en bejegening die gebaseerd is op machtsdenken en intimidatie en in voorkomende gevallen voorbij gaat aan wet- en regelgeving, het scheiden van publieke en persoonlijke belangen alsmede de onafhankelijkheid en eigenstandige professionele verantwoordelijkheid van personen en gremia. Personen of gremia die niet
‘meebuigen’ worden door de burgemeester al snel een gebrek aan bestuurlijke empathie verweten, zo blijkt uit meerdere dossiers.
De burgemeester heeft nagelaten maatregelen te bevorderen die een veilige cultuur bevorderen en er op toe te zien dat een belangrijk onderdeel van integriteitbeleid - zorgen voor een ‘uitlaatklep’: melden via de vertrouwenspersoon met gebruikmaking van de klokkenluiderregeling – was geïmplementeerd.
De burgemeester als primus inter pares op het terrein van integriteit is naar onze mening op de thema’s cultuur en integriteit ernstig tekort geschoten.
(…)”
2.8.
[eiseres] heeft zich niet kunnen verenigen met het rapport van BING en de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. [eiseres] heeft tegen [A] in zijn hoedanigheid van registeraccountant op grond van de Wet op de Registeraccountants een klachtprocedure aanhangig gemaakt bij de Accountantskamer. [eiseres] heeft in dat verband de hierna volgende 16 klachten (klacht a t/m h) geformuleerd:
“a.1 [A] heeft voorafgaand aan het op 24 augustus 2011 gehouden kort geding informatie gelekt naar de pers, wat een onafhankelijk integriteitsonderzoeker niet past;
a.2 [A] heeft bewust onjuiste informatie gegeven waardoor hij de positie van [eiseres] in het kort geding nadelig heeft beïnvloed en waardoor bij het publiek een verkeerd beeld van de zaak is gewekt, als gevolg waarvan [eiseres] ten onrechte in een kwaad daglicht is gesteld;
b.1 [A] heeft op onzorgvuldige wijze ‘hoor’ heeft toegepast;
b.2 [A] heeft op onzorgvuldige wijze ‘wederhoor’ heeft toegepast;
c. [A] heeft ondeugdelijke onderzoeksmethoden gebruikt en een gebrek aan objectiviteit aan de dag heeft gelegd door:
c.1 gebruik te maken van de computer van [eiseres] ;
c.2 een onduidelijke selectie van te horen personen;
c.3 een suggestieve vraagstelling;
c.4 het verrichten van onvoldoende (zelfstandig) en onvolledig onderzoek;
c.5 op willekeurige en daardoor misleidende wijze uitspraken te gebruiken;
c.6 een beding te maken inhoudend dat zijn opdrachtgever de kosten draagt indien hij in rechte wordt aangesproken, waardoor zijn onafhankelijkheid wordt aangetast; en
c.7 op oneigenlijke wijze druk uit te oefenen;
d. [A] heeft in het rapport op een wijze die in strijd is met de waarheid, verantwoording afgelegd over het gebruik van de verslagen van de gesprekken met
[eiseres] ;
e. [A] heeft ten onrechte zelf conclusies getrokken en zaken gesuggereerd, terwijl hij het politieke oordeel aan de gemeenteraad had moeten overlaten;
f. [A] heeft [eiseres] ten onrechte (op p. 43 van het rapport) verweten gehandeld te hebben in strijd met de kernbegrippen ‘dienstbaarheid’ en ‘onafhankelijkheid’;
g. [A] heeft ten onrechte toegestaan dat het rapport breed is verspreid en heeft nagelaten maatregelen te treffen om de verspreidingskring van het rapport te beperken;
h. door toedoen van [A] is [eiseres] in de media neergezet als een despoot waarbij haar integriteit sterk in twijfel is getrokken, als gevolg waarvan zij dermate is beschadigd dat een verdere carrière in het overheidsbestuur uitgesloten lijkt.”
2.9.
De Accountantskamer heeft op 14 mei 2012 alle hiervoor genoemde 16 klachten van [eiseres] ongegrond verklaard. Zowel [eiseres] als [A] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Accountantskamer bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb).
2.10.
Op 7 juli 2014 heeft BING op haar website www.bureauintegriteit.nl onder het kopje “Nieuws” de volgende verklaring geplaatst:
“BING en [gemeente] : de feiten
7 juli 2014
In recente publicaties in de Volkskrant over de [gemeente] oud-burgemeester [eiseres] is het werk van ons onderzoeksbureau in een negatief daglicht geplaatst. BING heeft in 2011 een onderzoek verricht in opdracht van de gemeente [gemeente] naar het handelen van mevrouw [eiseres] .
Mevrouw [eiseres] uitte kritiek op ons onderzoek in een artikel in de Volkskrant en onlangs in een interview met het Volkskrant Magazine. Een week later citeerde de krant ‘een oud-ambtenaar’ die ons werk ‘een inquisitie’ noemde. In beide gevallen is ons helaas niet om commentaar gevraagd.
BING heeft de afgelopen tien jaar in opdracht van overheden en bedrijven honderden integriteitonderzoeken uitgevoerd. Wij doen dat zorgvuldig en professioneel, volgens een uitgebreid onderzoeksprotocol, met inachtneming van de belangen van alle partijen.
In het onderzoek naar mevrouw [eiseres] hebben wij tientallen betrokkenen geïnterviewd. Daaronder waren zowel critici van haar optreden als mensen die haar steunden. Wij hebben twee gesprekken met mevrouw [eiseres] zelf gevoerd. De conceptbevindingen van de zestien onderzochte dossiers hebben wij aan haar voorgelegd om commentaar. Haar reactie is ruimschoots in het onderzoeksrapport aan de orde gekomen. Wij hebben daarna gerapporteerd aan onze opdrachtgever, de gemeenteraad van [gemeente] . Mevrouw [eiseres] had overigens al lang voor het uitbrengen van ons rapport haar ontslag ingediend.
Alle klachten die door mevrouw [eiseres] tegen de voormalig directeur van BING bij de tuchtrechter zijn ingebracht, zijn ongegrond verklaard. Mevrouw [eiseres] is tegen onderdelen van deze uitspraak in beroep gegaan.
Wij hebben de Volkskrant na de laatste publicatie op de hoogte gebracht van onze lezing, en hechten eraan dat langs deze weg te doen aan iedereen die belang stelt in het werk van BING.”
2.11.
Op 8 december 2012 is op verzoek van [A] zijn registratie in het accountantsregister doorgehaald.
2.12.
Het CBb heeft op 18 december 2014 in hoger beroep uitspraak gedaan. Daarbij is het beroep van [A] ongegrond verklaard en is het beroep van [eiseres] gegrond verklaard. Het CBb heeft de bestreden uitspraak vernietigd ten aanzien van de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen b.1, b.2, d en e en die klachtonderdelen alsnog (deels) gegrond verklaard. Voorts heeft het CBb aan [A] de maatregel van berisping opgelegd. Het CBb heeft in dat kader, voor zover van belang en samengevat weergegeven, het volgende overwogen:
“(…)
3.3
[A] heeft als enige grief tegen de uitspraak van de accountantskamer aangevoerd dat ten onrechte is geoordeeld dat hij, omdat hij stond ingeschreven in het register, aan het tuchtrecht is onderworpen.
(…)
3.3.2
Het College is van oordeel dat de werkzaamheden die door dan wel onder verantwoordelijkheid van [A] zijn verricht in het kader van het onder 3.1 genoemde onderzoek, behoren tot het beroepsmatig handelen waarbij de registeraccountant op de voet van artikel 33 Wet RA aan tuchtrechtspraak is onderworpen.
(…)
3.5
De tweede grief van [eiseres] is gericht tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen b.1 en b.2 door de accountantskamer. De grief houdt in dat de accountantskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat [A] op juiste wijze hoor en wederhoor heeft toegepast.
(…)
3.5.2
Het College stelt voorop dat het onderzoek van BING in belangrijke mate het handelen van [eiseres] als burgemeester van [gemeente] als onderwerp had en dat voor de uitvoering van het onderzoek werkzaamheden met een verifiërend karakter zijn verricht. Gelet hierop moet het onderzoek worden aangemerkt als een persoonsgericht onderzoek in de zin van de Praktijkhandreiking persoonsgerichte onderzoeken van 6 oktober 2010 (hierna: Praktijkhandreiking). Het College wijst erop dat het niet of niet correct toepassen van een bepaling uit de Praktijkhandreiking slechts een tuchtrechtelijk verwijt kan opleveren indien en voor zover daarmee schending van het bij of krachtens de Wet RA bepaalde aan de orde is, waarbij in het bijzonder het bepaalde in de VGC van belang is.
In paragraaf 5.1 van de Praktijkhandreiking staat als algemeen uitgangspunt vermeld dat degene die onderwerp is van een persoonsgericht onderzoek schriftelijk wordt geïnformeerd over het op hem gerichte onderzoek, tenzij de omstandigheden zich hiertegen verzetten. Voorts staat daarin vermeld dat het in belang is van zowel de kwaliteit van het uit te voeren onderzoek als de omgangsvormen tussen de accountant en de betrokkene dat deze de gelegenheid krijgt in de vorm van hoor en wederhoor een bijdrage te leveren aan het onderzoek.
3.5.3
[A] heeft op 3 mei 2011 en 16 juni 2011 een interview gehouden met [eiseres] . Blijkens haar verklaring is [eiseres] op 3 mei 2011 – de dag van het eerste interview – door de voormalig waarnemend raadsvoorzitter van de gemeente [gemeente] op de hoogte gebracht van de (niet getekende) conceptopdrachtbevestiging. Volgens het verslag van het interview met [eiseres] op 3 mei 2011 heeft [A] bij aanvang van dat gesprek een toelichting gegeven op de opdracht en heeft [eiseres] in dat gesprek desgevraagd verklaard dat zij inzage heeft gehad in de conceptversie van de opdracht. Hieruit volgt dat [eiseres] weliswaar min of meer op de hoogte was van de inhoud van het onderzoek, doch voorafgaand aan het interview op 3 mei 2011 niet door [A] , BING, of de gemeente [gemeente] schriftelijk is geïnformeerd over de – definitieve – opdracht voor het onderzoek. [A] heeft zijn stelling dat [eiseres] op 8 juni 2011 door de gemeente [gemeente] schriftelijk is geïnformeerd dat de onderzoeksopdracht van BING was uitgebreid niet nader onderbouwd. [eiseres] heeft nadrukkelijk gesteld dat zij pas bij het tweede interview op 16 juni 2011 door [A] hiervan op de hoogte is gebracht. Derhalve moet het er voor worden gehouden dat [eiseres] voorafgaand aan het interview op 16 juni 2011 niet door [A] , BING, of de gemeente [gemeente] schriftelijk is geïnformeerd over de uitbreiding van de onderzoeksopdracht.
Het College is van oordeel dat, zoals ook uit de Praktijkhandreiking volgt, bij een persoonsgericht onderzoek als uitgangspunt dient te gelden dat degene die onderwerp is van zo’n onderzoek tijdig, in ieder geval voorafgaand aan het horen van die persoon, schriftelijk over het onderzoek en de inhoud daarvan wordt geïnformeerd. [A] heeft niet gesteld en heeft ook niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken van omstandigheden die zich daartegen hebben verzet. Door na te laten [eiseres] voorafgaand aan het horen tijdig schriftelijk te (doen) informeren over de onderzoeksopdracht en de uitbreiding daarvan heeft [A] gehandeld in strijd met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. De tweede grief, voor zover deze betrekking heeft op de ongegrondverklaring van klachtonderdeel b.1, slaagt.
3.5.4
Niet in geschil is dat aan [eiseres] in het kader van wederhoor in de zin van de Praktijkhandreiking een concept van het rapport is voorgelegd waarin hoofdstuk 8 van het definitieve rapport ontbreekt. Dit hoofdstuk, dat als titel heeft “Vertrouwenspersoon en klokkenluidersregeling: een (on)veilig werkklimaat”, bevat een bespreking van observaties van melders en van de vertrouwenspersoon en bevindingen uit interviews en uit onderzoek van 16 dossiers. Het hoofdstuk eindigt met een beoordeling van onder andere het handelen van [eiseres] .
Het College stelt vast dat in hoofdstuk 8 zowel bevindingen worden weergegeven als conclusies worden getrokken die zien op het handelen van [eiseres] . Uit het rapport blijkt niet, en door of namens [A] is niet – ook desgevraagd ter zitting niet – duidelijk gemaakt, dat al deze bevindingen al eerder in het rapport zijn besproken en derhalve bij [eiseres] bekend konden zijn, zoals door hem is gesteld. Nu vaststaat dat [eiseres] niet in de gelegenheid is gesteld vooraf kennis te nemen van deze bevindingen en hierop te reageren, moet worden vastgesteld dat haar in dit verband niet op een juiste wijze wederhoor is geboden. Naar het oordeel van het College is dat in dit geval, gelet op de strekking van de in bedoeld hoofdstuk neergelegde bevindingen in strijd met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. De tweede grief, voor zover deze betrekking heeft op de ongegrondverklaring van klachtonderdeel b.2, slaagt eveneens.
(…)
3.7.
De vierde grief van [eiseres] is gericht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel d. Zij voert aan dat de accountantskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat [A] niet verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van de onjuiste weergave van gespreksverslagen en haar reactie daarop.
3.7.1
Deze grief slaagt. In het rapport staat ten onrechte vermeld dat [eiseres] niet heeft gereageerd op de twee interviewverslagen terwijl dat wel het geval is. [eiseres] heeft bij e-mailbericht van 24 mei 2011 aan BING gereageerd op het haar ter becommentariëring toegezonden conceptverslag van het interview op 3 mei 2011 en heeft daarbij een aanzienlijk aantal opmerkingen gemaakt bij dit verslag. Bij brief van 28 juni 2011, gericht aan [A] , heeft [eiseres] nogmaals gereageerd op het verslag van het interview van 3 mei 2011 en tevens op het verslag van het interview op 16 juni 2011. [eiseres] heeft daarin expliciet medegedeeld dat zij het onderzoek, de vraagstellingen en de verslagen zeer onvolledig vindt en daarom niet akkoord gaat met de verslaglegging van de beide gesprekken. [A] heeft deze brief beantwoord met een e-mail van 25 juli 2011. [A] erkent in het verweerschrift dat [eiseres] niet heeft ingestemd met de gespreksverslagen van 3 mei en 16 juni 2011, doch voegt daaraan toe dat zij kennelijk geen beroep wilde doen op de bandopnames van de gesprekken en bezwaar heeft gemaakt tegen de onderzoeksaanpak. Volgens [A] was echter met hetgeen in het rapport staat vermeld voor de gebruiker van het rapport voldoende duidelijk dat [eiseres] de gelegenheid heeft gehad om kenbaar te maken dat de gespreksverslagen geen juiste weergave zouden vormen van de interviews. Het College is van oordeel, gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken, dat in het rapport ten onrechte staat vermeld dat [eiseres] niet heeft gereageerd op de haar toegezonden interviewverslagen, terwijl zij niet alleen bezwaren heeft gemaakt tegen de onderzoeksaanpak maar ook tegen de vraagstelling en de inhoud van de verslagen. [A] heeft door deze wijze van rapporteren gehandeld in strijd met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. De accountantskamer is hier ten onrechte aan voorbijgegaan en heeft klachtonderdeel d ten onrechte ongegrond verklaard.
3.8
De vijfde grief van [eiseres] houdt in dat de accountantskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene niet verwijtbaar heeft gehandeld door (onjuiste) conclusies te trekken over haar handelen.
(…)
3.8.2
Het College stelt vast dat [A] blijkens de opdrachtbevestiging van 27 april 2011 de opdracht had een feitenonderzoek te verrichten en de gemeenteraad te adviseren door deze feiten te beoordelen tegen de achtergrond van het geldende toetsingskader. [A] had derhalve ook de opdracht een beoordeling van de onderzochte feiten te geven.
(…)
3.8.3
Ten aanzien van de opdrachtverstrekking aan aannemingsbedrijf [B] is op pagina 42 van het rapport geconcludeerd dat uit het onderzoek is gebleken dat sinds 2008 ambtelijk de boodschap is verspreid dat ‘voorzichtigheid moet worden betracht in contacten met [B] ’, dat dit ambtelijk is opgevolgd en dat dit (onder meer) heeft geleid tot een substantiële afname in de opdrachtverstrekkingen aan het bedrijf. Vervolgens wordt geconcludeerd dat uit het onderzoek weliswaar niet is gebleken dat de burgemeester zelf expliciet opdracht heeft gegeven het aannemingsbedrijf uit te sluiten van opdrachten voor de gemeente, maar zij door haar optreden hetzelfde effect heeft bereikt. Volgens het rapport blijkt uit de feiten dat de burgemeester op verschillende momenten ten overstaan van verschillende personen - zowel individuele collegeleden als het college en ambtenaren - de slechte kwaliteit van het werk van de aannemer en haar slechte relatie met de aannemer duidelijk kenbaar heeft gemaakt, en dat zij zich had moeten realiseren dat deze opmerkingen het gedrag van haar toehoorders en hun ondergeschikten zouden beïnvloeden, juist ook gezien haar “directieve stijl van leidinggeven”.
3.8.4
Het College is van oordeel dat op basis van in het rapport weergegeven verklaringen over het optreden van [eiseres] de indruk kan ontstaan dat haar optreden van invloed kan zijn geweest op de afname in de opdrachtverstrekkingen aan [B] . Anderzijds zijn in het rapport ook verklaringen opgenomen – onder andere van de directeur van de gemeente – waaruit kan worden afgeleid dat die afname ook of juist het gevolg is van een aanscherping van de uitvoering van de aanbestedingsregels en een sterkere controle door de gemeente op de opdrachtverstrekking aan aannemers. Het College is van oordeel dat [A] in de beoordeling in het rapport hiervan onvoldoende rekenschap heeft gegeven en ten onrechte heeft volstaan met slechts één opmerking aan het slot van de betreffende pagina waarin hij stelt dat de verklaring “dat men scherper is gaan kijken naar [B] vanwege kostenaspecten” op basis van de bevindingen geen stand houden. Voorts blijkt uit het door [eiseres] overgelegde overzicht van door [B] bij de gemeente ingediende facturen dat de aannemer ook na 2008 voor aanzienlijke bedragen opdrachten heeft uitgevoerd voor de gemeente. Naar het oordeel van het College zijn de conclusies van [A] over deze kwestie te ongenuanceerd en zijn ten onrechte relevante zaken weggelaten. [A] heeft hiermee gehandeld in strijd met de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en objectiviteit. Klachtonderdeel e is derhalve in zoverre gegrond, hetgeen de accountantskamer ten onrechte niet heeft onderkend. Dit betekent dat ook de vijfde grief slaagt.
(…)
3.10
Ten aanzien van de op te leggen tuchtrechtelijke maatregel overweegt het College als volgt. Het College is van oordeel dat [A] op belangrijke onderdelen van het onderzoek heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van objectiviteit. De aard en ernst van deze onzorgvuldigheden zijn naar het oordeel van het College zodanig dat daarmee het accountantsberoep in diskrediet is gebracht, waarmee [A] ook het fundamenteel beginsel van professioneel gedrag heeft geschonden. Naar het oordeel van het College is, gelet hierop, oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden.
(…)”
2.13.
Het televisieprogramma Brandpunt heeft in de uitzending van 10 februari 2015 aandacht besteed aan de uitspraak van het CBb van 18 december 2014 en [eiseres] daarover geïnterviewd.
2.14.
Naar aanleiding van voornoemde uitzending van Brandpunt en het daarbij door [eiseres] gegeven interview heeft BING op haar website de volgende verklaring geplaatst:
“Reactie BING op uitzending Brandpunt
Het tv-programma Brandpunt heeft op dinsdagavond 10 februari 2015 aandacht besteed aan het vertrek van oud-burgemeester [eiseres] van [gemeente] in 2011 en het onderzoek van BING naar haar handelen.
BING werd pas twee werkdagen voor de uitzending door Brandpunt op de hoogte gesteld. Nadat wij hadden opgemerkt dat de redacteuren van Brandpunt zich nauwelijks hadden verdiept in de feiten en achtergronden, hebben wij Brandpunt enkele malen aangeboden met ons in gesprek te gaan over de kwestie [gemeente] . Dit aanbod werd meermalen afgewezen. De redactie wilde slechts op camera antwoord op een aantal vragen waarin ernstige onjuistheden stonden.
Omdat een toelichtend gesprek door Brandpunt geweigerd werd, en wij niet enkel op tendentieuze vragen op camera antwoord wilden geven, werd door Brandpunt aangegeven dat een verklaring van ons zou worden meegenomen in de uitzending. Deze schriftelijke verklaring hebben wij aan de redactie van Brandpunt op dinsdagmorgen voor de door hen gestelde deadline gestuurd, om deze te gebruiken als ons wederhoor in de uitzending. Dit is ondanks de toezegging niet gebeurd. De verklaring is alleen op de website van Brandpunt te lezen. Deze werkwijze is naar onze mening unfair, en een schending van het journalistieke beginsel van hoor en wederhoor. Om geïnteresseerden in de gelegenheid te stellen onze kant van het verhaal te horen – hoewel wij op lang niet alle onterechte beschuldigingen in de uitzending konden ingaan, mede omdat deze ons niet vooraf bekend waren – plaatsen wij hier de verklaring die BING aan Brandpunt gaf.
Schriftelijke verklaring van BING aan Brandpunt
Oud-burgemeester [eiseres] is in opspraak geraakt na berichten over haar bewind in de media en na kritische vragen in de gemeenteraad. De gemeenteraad van [gemeente] heeft BING vervolgens opdracht gegeven om zeventien dossiers te onderzoeken. Geruime tijd voordat het BING-onderzoek was afgerond, is mevrouw [eiseres] opgestapt als burgemeester.
Op één onderdeel van de conclusies heeft mevrouw [eiseres] gelijk gekregen van het CBb, en dat is voor ons uiteraard één punt te veel. Maar de conclusies over haar handelen in de andere zestien dossiers, zoals over belangenverstrengelingen en machtsmisbruik, staan overeind. Klachten over de onderzoeksmethodiek, zoals het gebruik van interviews, heeft het CBb ongegrond verklaard.
BING heeft in de tien jaar van zijn bestaan honderden integriteitsonderzoeken uitgevoerd. In enkele gevallen heeft dit geleid tot klachten. Dat is vervelend en deels onvermijdelijk: wij werken in zeer gevoelige en soms complexe situaties met grote consequenties voor personen. Daarom houden wij onze werkwijze permanent kritisch tegen het licht.
De uitspraken van het CBb hebben betrekking op het tuchtrecht voor accountants. BING is geen accountantskantoor. Het is de vraag hoe een civiele rechter tegen de zaak aankijkt, maar wij zien eventuele schadeprocedures met vertrouwen tegemoet, mede omdat belangrijke conclusies van BING overeind zijn gebleven.”
2.15.
[eiseres] heeft BING bij brief van 19 februari 2015 aansprakelijk gesteld voor de schade, die [eiseres] en haar familie stellen te lijden als gevolg van het rapport en de onjuiste voorstelling van zaken. Voorts heeft [eiseres] BING gesommeerd om de berichtgeving te rectificeren. BING heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.16.
[eiseres] heeft BING op 5 maart 2015 in kort geding gedagvaard. Aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiseres] rectificatie gevorderd van de verklaringen van BING van 10 februari 2015 en 7 juli 2014.
2.17.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 1 april 2015, voor zover van belang, de (rectificatie)vordering van [eiseres] afgewezen. Geoordeeld is dat vooralsnog onvoldoende is komen vast te staan dat de uitlatingen van BING in strijd zijn met de waarheid of onnodig grievend zijn tegen [eiseres] . Geoordeeld is verder dat de uitlatingen van [eiseres] in de media geen steun vinden in de uitspraak van het CBb. [eiseres] heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.18.
Op 2 april 2015 heeft BING de volgende verklaring op haar website geplaatst:
Verklaring BING kort geding [eiseres] -BING
Rechtbank wijst vorderingen [eiseres] tegen BING af
De rechtbank in Utrecht heeft de vorderingen van de oud-burgemeester van [gemeente] , [eiseres] , tegen het onderzoek- en adviesbureau BING, gisteren in kort geding afgewezen (lees hier het vonnis). BING deed in opdracht van de gemeenteraad van [gemeente] in 2011 onderzoek naar beschuldigingen van onder meer machtsmisbruik en belangenverstrengeling tegen de oud-burgemeester.
BING heeft volgens de rechter terecht publiekelijk mogen stellen dat de conclusies ten aanzien van het handelen van mevrouw [eiseres] op 16 van de 17 onderdelen (dossiers) van het onderzoeksrapport onverkort overeind staan. Die verklaring bevat volgens de rechter geen feitelijke onjuistheden en is niet onrechtmatig en niet grievend jegens mevrouw [eiseres] .
Op een van de 17 dossiers heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) vorig jaar, in een door [eiseres] aangespannen tuchtprocedure, uitgesproken dat BING ongenuanceerd heeft geoordeeld. Na deze uitspraak van het CBb, verklaarden mevrouw [eiseres] en haar woordvoerder in de media dat het onderzoek van BING door het CBb “in de prullenbak is gedaan” en het overgrote deel van de conclusies door het CBb “van tafel is geveegd”.
De rechtbank stelt nu dat de “verregaande uitspraken” van mevrouw [eiseres] “geen steun vinden in de uitspraak van het CBb omdat het CBb zich daarover niet heeft uitgesproken”. Ook meent de rechtbank dat “BING door de vele publicaties over deze zaak in een kwaad daglicht is gesteld”.
In zijn schriftelijke weerwoord op een uitzending van Brandpunt over de zaak- [eiseres] in februari, stelde BING dat de conclusies in 16 van de 17 dossiers van het onderzoek, zoals over belangenverstrengeling en machtsmisbruik van de oud-burgemeester, ook na de uitspraak van het CBb nog overeind staan. Ook klachten van mevrouw [eiseres] over de onderzoeksmethodiek, zoals het gebruik van interviews, heeft het CBb ongegrond verklaard.
Mevrouw [eiseres] spande hierop een kort geding aan tegen BING met de vordering om deze verklaring in te trekken. De rechtbank heeft deze vordering nu afgewezen. Mevrouw [eiseres] is veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.”
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] heeft gevorderd - samengevat weergegeven – BING (I) te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden en nog te lijden schade door de onrechtmatige gedragingen van BING, nader op te maken bij staat en BING (II) te veroordelen om de berichten over [eiseres] op haar website binnen twee dagen na het wijzen van dit vonnis te verwijderen en te rectificeren, met veroordeling van BING (III) in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] , samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat het door BING op onzorgvuldige wijze tot stand brengen van het rapport, het uitbrengen van het rapport en de daarop volgende berichtgeving zijn te kwalificeren als onrechtmatige daden van BING. Hierdoor heeft BING het recht van [eiseres] op bescherming van haar eer, goede naam en persoonlijke levenssfeer ten onrechte aangetast. BING is op grond van de door haar gepleegde onrechtmatige daden aansprakelijk voor de schade die [eiseres] als gevolg hiervan lijdt dan wel heeft geleden en BING dient deze schade te vergoeden.
3.3
BING voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, inclusief nakosten, onder bepaling dat [eiseres] de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn wanneer zij deze kosten niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis zal hebben voldaan.
3.4
Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd zal hierna, voor zover voor de beslissing relevant, aan de orde komen.
4. De beoordeling
4.1.
[eiseres] grondt haar stelling dat BING jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld op de volgende drie punten: (1) uitdrukkelijke onjuistheden in het rapport, die haar eer en goede naam hebben beschadigd, (2) conclusies die voortkomen uit een onderzoek dat onzorgvuldig, onvolledig en ondeskundig is verricht en (3) het doen van schadelijke publicaties als gevolg waarvan haar eer en goede naam verder zijn aangetast. Hierna wordt per punt beoordeeld of sprake is van onrechtmatig handelen van BING. Bij de beoordeling van voornoemde vraag geldt dat de gemeente [gemeente] opdrachtgeefster was van BING en dat BING op grond van die opdracht een onderzoek heeft ingesteld naar het handelen van [eiseres] en daarover een rapport heeft uitgebracht. Op grond van de tussen de gemeente en BING bestaande overeenkomst (van opdracht) diende BING jegens de gemeente op te treden overeenkomstig hetgeen dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Hoe BING zich tegenover derde, zoals [eiseres] , diende te gedragen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de opdracht is verstrekt aan een bureau, dat zich profileert als deskundig op het gebied van integriteitsonderzoeken. Daarnaast had de opdracht mede betrekking op het vaststellen van eventuele tekortkomingen in het integer handelen van [eiseres] als burgemeester. Dat maakt [eiseres] in zoverre dus direct betrokken bij het onderzoek. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat BING tegenover [eiseres] eveneens een bepaalde, bij een dergelijk onderzoek passende, mate van zorgvuldigheid in acht diende te nemen. Daarmee is echter nog niet gezegd dat iedere onzorgvuldigheid of iedere onjuiste conclusie in het rapport reeds op zichzelf leidt tot aansprakelijkheid van BING. Er moet sprake zijn een zodanig gebrek, dat dit van invloed is geweest op de door [eiseres] gestelde schade.
1. Uitdrukkelijke onjuistheden in het rapport
4.2.
[eiseres] stelt dat het rapport van BING een aantal onjuistheden bevat waardoor zij in haar eer en goede naam is aangetast. Het betreft de volgende onjuistheden: (1) niet gereageerd op gespreksverslagen (2) opdrachtverstrekking aan [B] (3) subsidieaanvraag Jazzclub (4) aanstelling medewerker Kabinet (5) aanstelling privérelatie als afdelingshoofd Communicatie (6) inschakeling bedrijf van de zoon van de burgemeester (7) behandeling post van de burgemeester.
(1) Niet gereageerd op gespreksverslagen.
4.3.
[eiseres] stelt dat in het rapport ten onrechte staat dat zij niet zou hebben gereageerd op de twee interviewverslagen, terwijl zij zowel bij brief als bij e-mail aan [A] heeft kenbaar gemaakt niet akkoord te gaan met de verslaglegging van de beide gesprekken. Ook door het CBb is geoordeeld dat deze vermelding in het rapport van BING onjuist is. Volgens [eiseres] is haar naam en reputatie hierdoor ernstig beschadigd. Er wordt hiermee namelijk het (incorrecte) beeld geschetst, dat zij zich niet-coöperatief zou hebben opgesteld tijdens het onderzoek. Ten onrechte. Zij heeft juist alle medewerking verleend aan het onderzoek. Het tast daarnaast ook haar eer en goede naam aan, doordat de onjuiste vermelding in het rapport de indruk kan wekken dat [eiseres] zich stilzwijgend akkoord heeft verklaard met de interviewverslagen. Hiermee is volgens [eiseres] sprake van een evidente schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
4.4.
Volgens BING bevat het rapport op dit punt inderdaad een onjuistheid, zij het van marginale aard. Van een onrechtmatige daad is daarom geen sprake. BING betwist de stelling van [eiseres] dat deze vermelding heeft geleid tot of bijgedragen heeft aan het door [eiseres] gestelde beeld. In de media is hiervan in ieder geval geen melding gemaakt. Wel staat in het rapport dat [eiseres] twee keer is geïnterviewd. Hieruit kan worden afgeleid dat zij heeft meegewerkt aan het onderzoek. Voorts stelt BING dat de reacties van [eiseres] op het eerste interviewverslag zijn verwerkt in het rapport. Volgens BING bestond haar tweede reactie met name uit algemene opmerkingen over het onderzoek als zodanig.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] schriftelijk heeft gereageerd op de beide interviewverslagen en dat [eiseres] daarbij kenbaar heeft gemaakt hiermee niet akkoord te gaan. Vast staat ook dat BING, dat niet in het rapport heeft vermeld en zelfs in strijd met de werkelijkheid heeft vermeld dat [eiseres] in het geheel niet heeft gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat BING op dit punt onzorgvuldig jegens [eiseres] heeft gehandeld.Het had op de weg van BING gelegen om als zorgvuldig handelend onderzoeksbureau, zeker nu zij zichzelf omschrijft als een op het gebied van integriteit gespecialiseerd onderzoeksbureau (overweging 2.6 hiervoor), melding te maken dat [eiseres] had gereageerd op de interviewverslagen en verder dat zij zich niet akkoord verklaarde met de inhoud daarvan. Dat in het rapport staat dat [eiseres] wel twee keer is geïnterviewd, doet hier niet aan af, omdat daarmee niet is gezegd dat [eiseres] zich akkoord heeft verklaard met de inhoud.
(2) Opdrachtverstrekking aan aannemer [B]
4.6.
[eiseres] stelt dat BING ten onrechte heeft geconcludeerd dat uit onderzoek is gebleken, dat sinds 2008 ambtelijk de boodschap is verspreid dat ‘voorzichtigheid moet worden betracht in contacten met [B] , dat dit ambtelijk is opgevolgd en dit (onder meer) heeft geleid tot een substantiële afname in de opdrachtverstrekking aan [B] . Volgens [eiseres] had BING niet tot deze conclusie kunnen komen. In het rapport concludeert BING namelijk ook dat niet is gebleken dat [eiseres] zelf expliciet opdracht heeft gegeven het aannemingsbedrijf uit te sluiten. Voorts bevat het rapport verklaringen waaruit kan worden afgeleid dat die afname ook of juist het gevolg is van aanscherping van de uitvoering van de aanbestedingsregels en dat [B] ook na 2008 voor aanzienlijke bedragen opdrachten heeft uitgevoerd voor de gemeente. Door het CBb is op dit punt geoordeeld dat de conclusies over de kwestie te ongenuanceerd zijn en dat hierin ten onrechte relevante zaken zijn weggelaten. Door deze onjuistheden is zij ten onrechte neergezet als een despoot, die op ernstige wijze haar invloed zou hebben misbruikt en waardoor haar eer en goede naam ernstig is aangetast.
4.7.
BING betwist dat haar conclusie in dit dossier niet juist is. Volgens BING bleek uit interviews dat [eiseres] , vanaf het ontstaan van het privéconflict in 2008 met [B] , op verschillende momenten tegenover verschillende personen zich negatief heeft uitgelaten over [B] . Hoewel uit het onderzoek niet bleek dat [eiseres] expliciet opdracht heeft gegeven om [B] uit te sluiten, heeft zij met haar optreden hetzelfde effect bereikt. Volgens BING heeft het optreden van [eiseres] ertoe geleid dat in alle lagen van de organisatie, waar contacten waren met [B] , het beeld is ontstaan dat [B] ‘gevoelig’ lag en dat daar geen zaken mee gedaan moesten worden. BING verwijst naar verschillende door haar aangetroffen e-mails. Voorts stelt BING dat het CBb ten onrechte heeft geoordeeld dat zou blijken dat [B] ook na 2008 voor aanzienlijke bedragen opdrachten voor de gemeente zou hebben uitgevoerd. Volgens BING hadden deze gefactureerde opdrachten namelijk voor een zeer belangrijk deel betrekking op opdrachten, die al voor het ontstaan van het conflict aan [B] door de gemeente waren verstrekt. Volgens BING is vanaf 2008 het aantal door de gemeente aan [B] verstrekte opdrachten teruggelopen tot nagenoeg nihil. Daarnaast bleek uit het onderzoek ook, dat [B] is geweerd in situaties waar kosten geen rol speelden. BING betwist dat de gestelde afname een gevolg was van aanscherping van de uitvoering van de aanbestedingsregels. Volgens BING kon zij op basis van het tijdens het onderzoek beschikbaar gekomen feitenmateriaal in redelijkheid tot de door haar gestelde conclusies kon komen.
4.8.
Aan het enkele feit dat de aannemer ook na 2008 nog voor aanzienlijke bedragen opdrachten voor de gemeente heeft uitgevoerd, zoals [eiseres] onweersproken door BING heeft aangevoerd, komt onvoldoende betekenis toe gelet op het verweer van BING dat de facturen na 2008 betrekking hadden op werkzaamheden waarvoor al in het verleden, dus voor 2008, opdracht was verleend. Dit aspect is, zo begrijpt de rechtbank, niet in de procedure bij het CBb aan de orde gekomen. Daargelaten de betekenis van dat oordeel voor de beslissing in deze zaak, kan [eiseres] aan dat oordeel dan ook op dit punt geen steun ontlenen. Voor de beoordeling van dit geschil is voorts van belang dat [eiseres] het verweer van BING niet althans onvoldoende? heeft bestreden, hoewel dat op haar weg had gelegen. De conclusie van BING dat na 2008 de opdrachten aan de aannemer terugvielen tot nagenoeg nihil vindt daarnaast in ieder geval in zoverre steun in het eigen standpunt van [eiseres] dat zij heeft gesteld dat de afname van de opdrachten het gevolg is van een aanscherping van de aanbestedingsregels en/of een sterkere controle door de gemeente op de opdrachtverstrekking aan aannemers. Ook [eiseres] gaat dus van een afname van de opdrachten uit.
4.9.
De rechtbank concludeert dat [eiseres] onvoldoende heeft bestreden de conclusie in het rapport dat na 2008 een afname van de opdrachten aan de aannemer heeft plaatsgevonden en dat uiteindelijk nagenoeg geen opdrachten meer aan deze aannemer zijn verstrekt.
4.10.
Het rapport heeft daarnaast naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en feitelijk onderbouwd de conclusie dat sinds 2008 “ambtelijk” de boodschap is verspreid dat ‘voorzichtigheid moet worden betracht in contacten met [B] ’ en dat het optreden van [eiseres] het verspreiden van die boodschap heeft ondersteund. Dit onderdeel van het rapport is ook niet met zoveel woorden door [eiseres] bestreden.
4.11.
[eiseres] acht evenwel onjuist de conclusie van BING, dat er een causaal verband bestaat tussen dit optreden van haar en de afname van de opdrachten aan de aannemer. De rechtbank raakt hier aan de kern van het bezwaar van [eiseres] tegen het rapport en beschouwt dit bezwaar als de grondslag voor de stelling van [eiseres] dat BING onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat reeds het enkele feit dat de burgemeester uitstraalt dat zij samenwerking met de betreffende aannemer niet ziet zitten de verdenking rechtvaardigt dat een vervolgens opgetreden terugval van opdrachten aan die aannemer, vergeleken met een kennelijk in het verleden bestaand gebruikelijk patroon van opdrachten, door het optreden van de burgemeester is veroorzaakt. Uiteraard is die verdenking niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat daarvan ook sprake is geweest. Van een professioneel en in integriteitsonderzoeken gespecialiseerd bureau als BING stelt te zijn mag verwacht worden dat het een gedegen onderzoek naar dit mogelijk oorzakelijk verband instelt en daarbij het oog houdt voor mogelijk gelijktijdig optredende ontwikkelingen, die op zichzelf eveneens een verklaring voor de terugval in opdrachten zouden kunnen bieden.
4.13.
In hoofdstuk 7.1, dat handelt over de opdrachtverstrekking aan het aannemersbedrijf, haalt BING informatie aan uit gesprekken met de portefeuillehouder van Financiën en het afdelingshoofd Facilitaire Zaken. Uit deze verklaringen volgt dat geen sprake is geweest van een aangepast aanbestedingsbeleid, maar wel dat de gemeente strikter is omgegaan met het geven van opdrachten en het betalen van facturen. Het afdelingshoofd heeft verklaard dat hij zich is gaan afvragen waarom de aannemer altijd werd ingeschakeld voor kleine reparaties waar ook het eigen technisch personeel kon worden ingeschakeld en dat hij meer grip op de in zijn ogen hoge kosten van de aannemer wilde hebben door telkens eerst vooraf over die kosten te worden geïnformeerd. Het rapport maakt er melding van dat alle bedrijven waarmee de afdeling zaken deed, dus ook de aannemer, over dit nieuwe beleid is geïnformeerd bij brief van 13 maart 2008. Volgens de verklaring van het afdelingshoofd hield de aannemer zich niet aan het nieuwe beleid en bleef hij extra kosten opvoeren. Het afdelingshoofd concludeert dat het opdrachtvolume van de aannemer voor Facilitaire Zaken om de door hem beschreven redenen is gedaald. Het rapport maakt daarnaast melding van een verklaring van de directeur van de gemeente dat hij in een gesprek met de directeur van de aannemer had gezegd dat hij de processen binnen de gemeente bedrijfsmatiger wilde laten verlopen, onder andere ten aanzien van de aanbestedingen en dat hij naar aanleiding van dat gesprek met de aannemer en de bevindingen van het afdelingshoofd financiën tegen de bij dit soort aanbestedingen betrokken ambtenaren heeft gezegd dat niet meer zomaar opdrachten worden verstrekt aan derden en dat de gemeente de aanbestedingsregels gaat aanscherpen.
4.14.
Uit deze verklaringen volgt dat ook sprake is geweest van een zelfstandige ontwikkeling binnen de gemeente om niet langer automatisch, zoals voorheen kennelijk het geval was, zaken te doen met de aannemer. De aanleiding daarvoor is blijkens de verklaringen de gerezen vraag naar de noodzaak van inschakeling van de aannemer in alle gevallen en de hoogte van de door de aannemer berekende kosten. In het rapport is te lezen op blz. 14: “Wij (lees: BING, rechtbank) hebben tijdens interviews met diverse ambtenaren (…) voornoemd verhaal van de directeur opgetekend. Als grondslag om geen c.q. terughoudend zaken te doen met specifiek [B] werd door de directeur gewezen op het contact dat hij met [B] had gehad. Gebleken is in het onderzoek dat deze boodschap breed binnen de ambtelijke organisatie is uitgezet (…). Ambtenaren hebben aangegeven dat zij hiernaar hebben gehandeld (terughoudendheid wat betreft opdrachtverstrekking aan [B] ).”
4.15.
De rechtbank verbindt aan deze verslaglegging de conclusie dat de breed uitgedragen ambtelijke boodschap afkomstig is van de directeur, die volgens diens verklaring tot het afgeven van die boodschap is overgegaan op grond van een gesprek met de aannemer. Het na 2008 opgekomen grotere kostenbewustzijn bij de inschakeling van de aannemer, waarvan het hoofd financiën spreekt, kan in dat gesprek zijn aanleiding hebben gevonden. Hier ligt (nog) geen zichtbare verbinding naar de handelwijze van [eiseres] als burgemeester en het privé geschil dat tussen [eiseres] en de aannemer in 2007 is ontstaan. Weliswaar heeft de directeur ook verklaard “We gaan geen zaken doen met [B] , want dat ligt gevoelig” maar dat die gevoeligheid te maken heeft met de opstelling van de burgemeester, kan uit de verklaring niet worden afgeleid. In de geciteerde nadere toelichting van de directeur (blz. 26 rapport) geeft deze wederom aan dat de aanleiding voor zijn opstelling juist richting de aannemer was ingegeven door zijn gesprek met de aannemer. Nu die verklaring is afgelegd op de vraag of de directeur een boodschap heeft afgegeven met de strekking ‘geen opdrachten aan [B] want dat ligt gevoelig’, ziet de opmerking van de directeur over een bestaande gevoeligheid op zijn eigen opstelling en niet die van de burgemeester.
4.16.
Het rapport legt deze verbinding wel in 2010, een collegevergadering over een enkelvoudige onderhandse aanbesteding aan de aannemer. Het college heeft in die vergadering onder voorwaarden ingestemd met het voortzetten van die aanbesteding, maar [eiseres] heeft laten aantekenen daar niet mee in te stemmen. Haar achteraf verstrekte verklaring dat dit niets te maken had met het bedrijf van de aannemer maar alleen met de vorm van aanbesteden wordt niet gesteund door de verklaring van de portefeuillehouder Facilitaire Zaken.
Daaruit blijkt dat de burgemeester bij de besluitvorming melding heeft gemaakt van:
- haar slechte ervaringen met de aannemer,
- dat hij volgens haar niet de gewenste kwaliteit kon leveren en
- dat ze het ongewenst vond dat de aannemer de opdracht zou krijgen.
Ook de portefeuillehouder Economische Zaken heeft verklaard dat (voorafgaand aan de collegevergadering) door [eiseres] is gezegd dat ze niet blij was als de aannemer de vervolgopdracht zou krijgen gelet op haar slechte ervaringen met dat bedrijf. Uit de verklaringen van de portefeuillehouders Welzijn en P&O blijkt dat binnen het college is stil gestaan bij de mogelijkheid dat privé belangen van de burgemeester een rol speelden en dat zij daarop is aangesproken.
4.17.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde verklaringen blijkt dat [eiseres] in het proces tot gunning van een opdracht, haar persoonlijke ervaringen als contra indicatie voor gunning aan de aannemer heeft ingebracht, maar dat desondanks de opdracht wel aan de aannemer is verstrekt. [eiseres] heeft op dit onderdeel derhalve geen beslissende invloed gehad op het afnemen van de opdrachten aan de aannemer.
4.18.
De rechtbank kan gelet op de overige door BING aangehaalde feiten billijken dat BING tot de conclusie is gekomen dat de burgemeester op verschillende momenten en ten overstaan van verschillende personen de slechte kwaliteit van het werk van en haar slechte relatie met de aannemer kenbaar heeft gemaakt. Ook kan de rechtbank billijken dat BING tot de conclusie is gekomen dat [eiseres] zich daarbij onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het effect dat dit gedrag kan hebben op haar ondergeschikten. BING heeft daarbij haar directieve manier van leidinggeven mogen betrekken. Een dergelijke handelwijze getuigt niet van het professionele inzicht dat iedere schijn van belangenverstrengeling behoort te worden vermeden. Ook getuigt het niet van het inzicht dat een individuele negatieve ervaring nog niet hoeft te betekenen dat de betrokken aannemer ook niet voldoet als contractspartij van de gemeente. In zoverre is de conclusie op dit onderdeel niet onrechtmatig te achten jegens [eiseres] .
4.19.
De conclusie evenwel, dat uit het onderzoek is gebleken dat haar optreden heeft geleid tot het beeld dat [B] ‘gevoelig’ ligt en dat daar geen zaken mee gedaan mogen worden, is in het licht van de bevindingen van het rapport te absoluut geformuleerd. Het beeld van de gevoeligheid lijkt immers vooral te zijn ontstaan door de opstelling van de directeur. Dat diens opstelling een gevolg is van de houding van de burgemeester, is in het rapport niet vastgesteld.
4.20.
De verdergaande conclusie van BING dat [eiseres] met haar optreden feitelijk de substantiële afname van de opdrachten van het aannemingsbedrijf heeft veroorzaakt volgt aldus onvoldoende uit het eigen rapport. Wel kan worden aangenomen dat de houding van [eiseres] een kennelijk al bestaande ontwikkeling heeft versterkt. Zo wijst BING er (onweersproken door [eiseres] ) op dat de aannemer ook is geweerd in situaties waar kosten geen rol spelen, waarbij als voorbeeld de ambtelijke instructie is genoemd om de aannemer uit een overlegorgaan te weren. Het gaat echter te ver om, zoals BING doet, aan dit enkele gegeven de conclusie te verbinden dat de verklaringen van de directeur, dat men alleen vanwege de kostenaspecten scherper naar de aannemer is gaan kijken, geen stand kunnen houden. De directeur heeft ook niet verklaard dat alleen de kostenaspecten een rol hebben gespeeld, hij heeft slechts verklaard dat die kostenaspecten voor hem een rol hebben gespeeld bij het geven van zijn ambtelijke instructie. En het is deze ambtelijke instructie geweest die intern het beeld van de gevoeligheid van het zaken doen met de aannemer heeft geschapen.
(3) Subsidieaanvraag Jazzclub
4.21.
Volgens [eiseres] heeft BING ten onrechte geconcludeerd dat zij zich met dit dossier heeft bemoeid en dat zij hierover in strijd met de waarheid heeft verklaard. [eiseres] geeft aan dat zij louter de vraag heeft herhaald waarmee zij in de stad werd geconfronteerd en dat zij zich vervolgens heeft onthouden van een inhoudelijk oordeel, nadat de wethouder haar (ongevraagd) voorzag van informatie over de aanvraag. Ter verdere toelichting heeft [eiseres] op de comparitie verklaard dat zij op straat werd aangesproken door de directeur van het museum. De directeur uitte naar haar toe haar algemene zorg over de gemeentelijke afdeling cultuur en subsidieaanvragen. Daarop heeft [eiseres] geantwoord dat de directeur daarvoor de desbetreffende wethouder moet benaderen. Naar aanleiding van de geuite zorgen heeft zij wel in algemene zin gevraagd naar de werkdruk op de desbetreffende afdeling, maar zij heeft zich verder niet inhoudelijk bemoeid met de subsidieaanvraag. De wethouder heeft achteraf aan haar verklaard, dat de aanvraag wel tijdig was ingediend, maar dat de aanvraag letterlijk onder in de la van de behandeld ambtenaar terecht was gekomen. [eiseres] wijst erop dat niet elke handeling van een burgemeester ter zake de aanvraag van een familielid of kennis direct de schijn van belangenverstrengeling oproept. Het ging hier enkel om het neerleggen van een vraag ‘van de straat’ en het valt niet in te zien waarom zij een kennelijk vergeten aanvraag niet nogmaals onder de aandacht zou mogen brengen.
4.22.
BING stelt dat zij een melding had ontvangen dat [eiseres] als burgemeester betrokken was bij de subsidieverlening. Het aanvankelijke negatieve ambtelijke advies (subsidieaanvraag te laat ingediend en voldeed niet aan bepaalde eisen) zou onder druk van de burgemeester via de ambtelijke lijn (clustermanager SO) van tafel zijn geveegd. Uit haar onderzoek is naar voren gekomen dat [eiseres] zich wel degelijk actief heeft bemoeid met de subsidieaanvraag, waardoor [eiseres] de schijn van belangenverstrengeling heeft opgeroepen. BING verwijst naar een door haar aangetroffen e-mail van [eiseres] in de e-mailbox van de clustermanager SO van 5 augustus 2010. Uit die e-mail blijkt dat [eiseres] op verzoek van haar echtgenoot vraagt waarom de subsidieaanvraag van de jazzclub nog niet is behandeld. Voorts stelt BING dat [eiseres] wel degelijk tijdens de gehouden interviews heeft verklaard dat zij geen enkele rol in dit dossier zou hebben gehad. Door te informeren naar de behandeling van de subsidieaanvraag van de jazzclub, waarvan de echtgenoot van [eiseres] voorzitter was, en door zich actief te bemoeien met de opvolging van de subsidieaanvraag, heeft [eiseres] wel degelijk de schijn van belangenverstrengeling opgeroepen. Betwist wordt dat [eiseres] in de stad zou zijn aangesproken over het uitblijven van de subsidieverlening. Bovendien laat dat onverlet dat [eiseres] zich actief heeft bemoeid met de opvolging van de aanvraag. Gezien het vorenstaande kon BING tot haar conclusie komen en is deze dus niet onjuist.
4.23.
Overwogen wordt dat BING op grond van haar bevindingen tot de conclusie kon en mocht komen dat sprake is geweest van bemoeienissen van [eiseres] in dit dossier en dat [eiseres] hierover in strijd met de waarheid heeft verklaard. Dat [eiseres] “een vraag van de straat” zou hebben neergelegd is ten eerste in tegenspraak met de door haar gestuurde e-mail van 5 augustus 2010. Daaruit blijkt dat zij namens haar echtgenoot, voorzitter van de jazzclub en indiener/ondertekenaar van de vermeende subsidieaanvraag, binnen het ambtelijke organisatie navraag heeft gedaan naar de stand van zaken in een door de jazzclub ingediende subsidieaanvraag. Aangezien de echtgenoot van [eiseres] voorzitter was van de jazzclub, houdt dat in dat hij belanghebbende was bij de door de jazzclub ingediende subsidieaanvraag. Niet blijkt dat door hem of andere leden van de jazzclub enige navraag is gedaan over de subsidieverlening. Dat betekent dat [eiseres] , in haar hoedanigheid van burgemeester, zich actief heeft gemengd althans heeft bemoeid in een lopende subsidieaanvraag, waar haar echtgenoot belang bij had. Van [eiseres] had mogen en moeten worden verwacht dat zij op geen enkele wijze zich zou mengen in deze kwestie. Nu zij dat wel heeft gedaan heeft zij daarmee de schijn van belangenverstrengeling opgeroepen. De conclusie is dat in dit dossier evenmin sprake is van onzorgvuldig handelen van de zijde van BING.
(4) aanstelling medewerker kabinet
4.24.
[eiseres] betwist dat zij bemoeienis heeft gehad met de aanstelling van een familielid van een bevriende politieke relatie ( [C] ) in het dossier “aanstelling medewerker Kabinet”. Zo is onjuist dat [C] , de moeder van de medewerker, en [eiseres] elkaar al zouden kennen. In 2009 hebben zij elkaar gesproken en aan het einde van dat gesprek wees [C] erop, dat haar zoon pas was afgestudeerd en op zoek was naar werk, waarbij zijn belangstelling uitging naar kabinetswerk. Na het gesprek heeft [eiseres] enkel laten navragen of de leidinggevende van het Kabinet interesse zou hebben in contact, nu al eerder een oproep zou zijn gedaan dat er geen kabinetsmedewerker te vinden was. Pas na bevestiging van de belangstelling, is het telefoonnummer door haar secretaresse opgevraagd en heeft haar secretaresse het telefoonnummer overhandigd aan de verantwoordelijk leidinggevende. Niet valt in te zien hoe BING met betrekking tot dit dossier dergelijke verregaande conclusies heeft kunnen trekken aldus [eiseres] .
4.25.
BING betwist dat haar conclusie in dit dossier onjuist is. BING heeft bij conclusie van antwoord een notitie met vertrouwelijke bevindingen overgelegd. Daaruit blijkt dat door de chef Kabinet is verklaard dat [eiseres] heeft gezegd dat mevrouw [C] een vriendin van haar is. Voorts stelt BING dat zij basis van de overige verklaringen in het rapport en de stukken mocht concluderen dat [eiseres] zich met de aanstelling heeft bemoeid. Een van die stukken betreft een e-mail van een ambtenaar aan clustermanager dienstverlening (dhr. [D] ). Voorts is door diverse ambtenaren verklaard althans bevestigd dat [eiseres] zich met de aanstelling heeft bemoeid. [eiseres] heeft tijdens de interviews zelf verklaard dat ze het telefoonnummer heeft opgevraagd en het telefoonnummer vervolgens aan dhr. [D] heeft gegeven. Nu [eiseres] het telefoonnummer heeft gevraagd van Leemhuis en dat nummer aan de clustermanager Dienstverlening heeft gegeven, die ging over Kabinetszaken, rechtvaardigt dit de conclusie dat [eiseres] zich heeft bemoeid met de aanstelling.
4.26.
De rechtbank overweegt dat op grond van de bevindingen van BING niet gezegd kan worden dat BING in dit dossier onzorgvuldig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Uit die bevindingen blijkt immers dat de functie van medewerker Kabinet nog niet bestond en dat er ook nog geen vacature was opengesteld. Dit gegeven doet afbreuk aan de verklaring van [eiseres] , die er op neer komt dat zij min of meer bij toeval vernam van de belangstelling van iemand voor de functie en dat zij dat binnen de gemeente heeft doorgegeven omdat zij ermee bekend was dat de gemeente moeite had met het vinden van een kabinetsmedewerker. Ook haar toelichting dat het niet ging om de zoon van een bevriende relatie maar om een toevallige ontmoeting staat op gespannen voet met de overgelegde verklaring van de chef Kabinet. Dat [eiseres] zich wel degelijk (actief) heeft bemoeid met de aanstelling van de zoon van een bevriende relatie blijkt verder uit de overige verklaringen uit de door BING bij conclusie van antwoord overgelegde ‘notitie vertrouwelijke bevindingen’. Ook het feit dat [eiseres] verklaart dat zij haar secretaresse het telefoonnummer heeft laten opvragen en intern heeft laten overhandigen duidt hierop. Dat [eiseres] dit niet zelf heeft gedaan, laat onverlet dat het hier gaat om haar secretaresse waarvan op zichzelf al een bepaalde boodschap kan uitgaan althans de schijn van bemoeienis met zich kan brengen. Derhalve heeft BING niet onzorgvuldig gehandeld in dit dossier.
(5) Aanstelling privérelatie als hoofd Communicatie
4.27
Ook de getrokken conclusies ten aanzien van haar optreden ter zake de aanstelling van het hoofd Communicatie zijn onjuist. Zo is niet juist dat zij zelf het besluit zou hebben genomen tot benoeming van de heer [E] tot hoofd Communicatie, nu aan die aanstelling een uitgebreide procedure vooraf is gegaan. BING negeert daarmee het feit dat de benoeming een collegebesluit is geweest, waarbij komt dat BING al voor afronding van haar rapport op deze omissie is gewezen.
4.28.
BING voert aan dat [E] samen met zijn echtgenote een communicatiebureau voerde dat voor de gemeente opdrachten verrichtte. [eiseres] en haar echtgenoot kenden [E] en zijn echtgenote van de jazzclub. Uit de door BING overgelegde notitie met vertrouwelijke bevindingen blijkt dat er twijfels waren over de geschiktheid van [E] als afdelingshoofd communicatie, dat deze twijfels zijn bevestigd door het uitgevoerde assessment en dat [E] een half jaar eerder was afgewezen voor de functie van medewerker Communicatie. Uit de bevindingen blijkt ook dat een P&O adviseur een extern juridisch advies heeft aangevraagd bij een advocatenkantoor en dat in dat advies is gewezen op het gevaar van belangenverstrengeling. Geadviseerd is om de aanstelling van [E] enkel te laten plaatsvinden onder de voorwaarde dat de economische relatie tussen de gemeente en het communicatiebureau zou worden verbroken. Uit de notitie blijkt dat door de clustermanager Dienstverlening is verklaard dat hij tegen de aanstelling van [E] was en dat hij vervolgens een overleg met [eiseres] heeft gehad. In dat overleg zou vervolgens besloten zijn het eerste (negatieve) advies terzijde te schuiven en een tweede advies aan te vragen bij een ander advocatenkantoor. In dat tweede advies was de voorwaarde over het verbreken van de economische relatie vervallen. Het eerste advies is niet gevoegd bij de ambtelijke adviesnota aan de burgemeester en de portefeuillehouder P&O. De ambtelijke adviesnota is vervolgens enkel door de burgemeester geparafeerd. BING stelt dat zij op grond van haar bevindingen gerechtvaardigd heeft mogen concluderen dat vermoedelijk op instigatie van [eiseres] een tweede juridisch advies is gevraagd, nu het eerste negatieve advies tijdens een overleg tussen de clustermanager Dienstverlening, die heeft verklaard tegen de aanstelling van [E] te zijn, en [eiseres] terzijde is geschoven. De door [eiseres] gestelde omstandigheden maken dit niet anders aangezien deze onverlet laten dat het eerste negatieve advies terzijde is geschoven en op instigatie van [eiseres] een tweede juridisch advies is aangevraagd.
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat BING ook in dit dossier niet verweten kan worden onzorgvuldig tegenover [eiseres] te hebben gehandeld, gelet op de door haar in het rapport beschreven bevindingen. Op grond van die bevindingen kon en mocht BING het handelen van [eiseres] als strijdig met het kernbegrip onafhankelijkheid beoordelen. Zo heeft [eiseres] geen afdoende verklaring gegeven waarom het noodzakelijk was om eerst nog een tweede juridisch advies in te winnen en waarom het eerste advies niet bij de ambtelijke adviesnota was gevoegd. Dat aan de latere benoeming een collegebesluit ten grondslag ligt, miskent de kennelijke bemoeienissen van [eiseres] in dit dossier voorafgaand daaraan. Gezien het voorgaande heeft BING in dit dossier niet onzorgvuldig gehandeld.
(6) Inschakeling bedrijf van haar zoon.
4.30.
Volgens [eiseres] is BING in dit dossier ten onrecht tot de conclusie gekomen dat [eiseres] weet heeft gehad van de inschakeling van de onderneming van haar zoon en daarbij heeft nagelaten reeds bij de eerste kennisneming daarvan de relatie te verbreken/te verbieden. [eiseres] stelt dat BING in dit dossier op een te makkelijke manier tot veel te zware conclusies is gekomen. [eiseres] wijst erop dat het bedrijf van haar zoon geen taxidienst is en niet beschikt over eigen vervoersmiddelen. Het bedrijf levert chauffeursdiensten en bemiddelt bij vervoer. [eiseres] stelt dat noch zij noch andere collegeleden gebruik hebben gemaakt van de diensten van het bedrijf. Door de onderneming is enkel bemiddeld bij de levering van een bus met chauffeur. Het contact is ontstaan zonder dat zij daar ooit zelf bij betrokken is geweest en het contact verliep tussen de compagnon van haar zoon en gemeenteambtenaren. Het gaat in totaal om vijf geleverde diensten en bij de tweede dienst heeft zij gemeld dat de compagnon van het bedrijf van haar zoon heeft bemiddeld bij de dienst. Zij was verder op geen enkele manier betrokken. De gang van zaken heeft zij uitvoerig besproken in een werkoverleg met het Kabinet, haar secretaresses en de clustermanager. De volgende twee ritten zijn daarna door de secretaresse van de gemeentesecretaris georganiseerd, waarmee zij dus geen bemoeienis heeft gehad.
4.31.
BING stelt dat lopende het onderzoek er berichten in de media verschenen over de mogelijke bemoeienis van [eiseres] met het verlenen van opdrachten aan de [bedrijf] , een onderneming van de zoon van [eiseres] . BING heeft dit onderzocht en uit haar bevindingen is onder meer gebleken dat [eiseres] weet heeft gehad van de inschakeling van de [bedrijf] . Verder is ook gebleken dat [eiseres] heeft nagelaten om reeds bij de eerste kennisneming daarvan de relatie tussen de gemeente en de [bedrijf] te verbreken. Het bedrijf is daarna nog verschillende malen door de gemeente ingeschakeld. Hoewel [eiseres] door de directeur van de gemeente is gewaarschuwd voor belangenverstrengeling en haar is geadviseerd om dit in de eerst volgende collegevergadering te overleggen, is gebleken dat [eiseres] dit niet heeft gedaan. Voorts is door de bestuurssecretaresse verklaard dat toen er voor vervoer moest worden gezorgd, zij toen aan [eiseres] heeft gevraagd of weer het bedrijf van haar zoon moest zijn en dat [eiseres] dat bevestigde. Verder heeft [eiseres] in een e-mail van 24 mei 2011 aan, onder meer, de portefeuillehouder Economische Zaken gesteld dat “Het Kabinet kwam uit bij de [bedrijf] , hoogste notering google”. Uit onderzoek van BING bleek echter dat het bedrijf toen niet voorkwam op de eerste twee pagina’s van google na het invullen van de zoektermen ‘personenvervoer’ en ‘groepsvervoer’. Door de medewerker Kabinet is verklaard dat hij de [bedrijf] heeft ingeschakeld, omdat hij de zoon van [eiseres] via de hockey kent. BING heeft de samenwerking tussen de gemeente en de [bedrijf] als belangenverstrengeling gekwalificeerd en het handelen van [eiseres] als in strijd met het kernbegrip onafhankelijkheid. Op basis van haar bevindingen stelt BING dat zij tot voornoemde conclusies mocht komen. BING betwist dat de gemeente al voor de aanstelling van [eiseres] als burgemeester gebruik zou hebben gemaakt van de [bedrijf] .
4.32.
De rechtbank oordeelt dat op basis van de in het rapport gemaakte bevindingen
BING tot haar oordeel kon komen. Van onrechtmatig handelen is dus geen sprake. Uit de bevindingen blijkt dat [eiseres] er kennis van had dat de gemeente zaken deed althans had gedaan met de onderneming van haar zoon. Dit had voldoende reden voor [eiseres] moet zijn om hetzij ervoor zorg te dragen dat - voor zover dat in haar vermogen ligt - door de gemeente geen opdrachten meer aan het bedrijf werden verstrekt, hetzij hier volledig transparant binnen het college over te zijn. Een overleg met alleen haar secretaresses, het Kabinet en de clustermanager voldoet reeds niet door het ontbreken van gelijkwaardige verhoudingen en bestuurlijke afweging. Dat noch [eiseres] noch andere collegeleden van de diensten van de onderneming van haar zoon hebben gebruik gemaakt, maakt het vorenstaande niet anders.
Dat [eiseres] dit uitvoerig heeft besproken in een werkoverleg wordt niet door onderbouwd en is gemotiveerd betwist.
(7) Behandeling post
4.33.
Volgens [eiseres] wordt in dit dossier ten onrechte met een veroordelende vinger naar haar gewezen. [eiseres] geeft aan zich niet te herkennen in de opmerking dat zij een nieuwe procedure voor de behandeling van de post zou hebben ingevoerd en/of dat deze nieuwe procedure niet door het college zou zijn vastgesteld en goedgekeurd. Naar aanleiding van enkele incidenten is in het college gesproken over behandeling van urgente en vertrouwelijke post. Daarop heeft het college het proces minder risicovol neergezet en de verantwoordelijkheid over de uitvoering ervan neergelegd bij de gemeentesecretaris. Die heeft het op zijn beurt weer overgedragen aan de clustermanager.
4.34.
BING voert aan dat zij meldingen had ontvangen over de door [eiseres] ingevoerde procedure. Volgens BING werd aanvankelijk de binnengekomen post door de afdeling Documentatie Informatievoorziening (DIV) geregistreerd op datum en vervolgens naar de betreffende afdeling verzonden. Uit interne correspondentie bleek dat [eiseres] niet blij was dat DIV een klacht over haar had ingeboekt. Gebleken is dat [eiseres] de instructie heeft laten geven alle correspondentie, die bestemd voor haar was, rechtstreeks en ongeopend naar haar door te zenden. Uit bevindingen is volgens BING gebleken dat deze procedure herhaaldelijk is bekritiseerd en voorts dat de door [eiseres] ingevoerde procedure voor haar post niet door het college is vastgesteld of goedgekeurd. BING stelt dat zij op basis van haar bevindingen tot de door haar gestelde conclusie in dit dossier kon en mocht komen.
4.35.
De rechtbank overweegt dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd haar stelling, dat in het college zou zijn besloten om naar aanleiding van enkele incidenten de behandeling van de post anders vorm te geven. Voorts weerspreekt [eiseres] niet dat zij de door BING gestelde instructie heeft gegeven. Met het geven van die instructie heeft [eiseres] een wijziging aangebracht in de tot dan toe bestaande procedure. Onvoldoende blijkt dat hiervoor een andere reden aan ten grondslag heeft gelegen dan BING stelt. Gezien het vorenstaande mocht en kon BING tot haar conclusie komen. Van onzorgvuldig handelen is daarmee geen sprake
4.36.
Uit het vorenstaande blijkt dat BING verweten kan worden dat het rapport onzorgvuldig is:
- op het punt van het niet gereageerd hebben van [eiseres] op de gespreksverslagen en
- op het punt van de conclusie dat het de handelwijze van [eiseres] is geweest die heeft geleid tot het wegvallen van opdrachten van de gemeente aan de aannemer. De rechtbank stelt vast dat het rapport voor het overige stand houdt. Aanleiding voor het onderzoek en het rapport van BING was de verdenking van tekortkomingen in het professioneel handelen van [eiseres] , waarvoor ook al maatschappelijke en media-aandacht was ontstaan. Ook staat vast dat [eiseres] haar functie van burgemeester uit eigen beweging heeft neergelegd nog voordat het rapport van BING beschikbaar kwam. Het enkele feit dat het rapport niet op alle onderdelen kan worden gevolgd, maakt dan nog niet dat als gevolg daarvan sprake is van een verdere aantasting in de eer en goede naam van [eiseres] . [eiseres] had daarvoor meer moeten aanvoeren dan zij heeft gedaan.
2. Ondeugdelijk onderzoek
4.37.
Het standpunt van [eiseres] komt erop neer dat het onderzoek dermate onzorgvuldig is uitgevoerd dat dit onderzoek de in het rapport getrokken conclusies niet kan dragen aangezien BING meerdere malen niet op de juiste wijze ‘hoor en wederhoor’ heeft toegepast. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [eiseres] het volgende aangevoerd. BING heeft in het rapport onder meer geconcludeerd dat [eiseres] zich schuldig heeft gemaakt aan machtsmisbruik en belangenverstrengeling. Volgens [eiseres] komen deze conclusies voort uit een onderzoek dat onzorgvuldig, onvolledig en ondeskundig is verricht. [eiseres] voert de volgende punten/onderwerpen aan.
(1) ‘hoor en wederhoor’ onderzoeksopdracht en hoofdstuk 8 van rapport BING
4.38.
[eiseres] stelt dat zij niet voorafgaand aan het interview van 3 mei 2011 schriftelijk is geïnformeerd over de – definitieve – opdracht voor het onderzoek. Hiervan is zij door [A] pas voor het tweede interview op de hoogte gebracht. Als gevolg hiervan stelt [eiseres] dat zij onvoldoende de context van de aan haar gestelde vragen kende en hierdoor in een nadeliger positie is gebracht. Volgens [eiseres] is in ieder geval de kans zeer groot dat de interviewverslagen vele onjuistheden bevatten. De interviewverslagen vormen daarom geen betrouwbare bron voor de onderbouwing van de diverse door BING getrokken conclusies. Het CBb heeft hierover geoordeeld dat [A] heeft gehandeld in strijd met het fundamenteel beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, door na te laten [eiseres] voorafgaand aan het horen schriftelijk te informeren over de onderzoeksopdracht en de uitbreiding daarvan. Ook is geen wederhoor geboden ter zake hoofdstuk 8 van het rapport. Aan [eiseres] is geen concept van het rapport voorgelegd waarin dit hoofdstuk was opgenomen. In dit hoofdstuk worden echter wel bevindingen weergegeven en conclusies getrokken die zien op haar handelen. Uit het rapport blijkt niet dat deze bevindingen al eerder met haar waren besproken. [eiseres] stelt dat zij hierdoor nooit een toelichting heeft kunnen geven op de bevindingen in dit hoofdstuk. Daardoor komen de conclusies voort uit een onvolledig onderzoek en dat maakt de conclusies onbetrouwbaar. Door het CBb is hierover geoordeeld dat haar niet op een juiste wijze wederhoor is geboden. Nu [eiseres] onvoldoende hoor en wederhoor is geboden, is het onderzoek niet naar behoren verricht en zijn de conclusies in het rapport onbetrouwbaar. Het door BING uitgevoerde onderzoek was een feitenonderzoek, waarbij het interview een belangrijk instrument is geweest. Nu het gaat over de conclusies die ten aanzien van haar zijn getrokken, zijn de interviews van aanzienlijk belang en deze interviews hebben in belangrijke mate meegewogen in het formuleren van de conclusies. Gelet op het vorenstaande kunnen de eindoordelen niet vertrouwd worden. Volgens [eiseres] heeft de omstandigheid dat zij niet is geconfronteerd met de bevindingen van hoofdstuk 8 zijn weerslag op het gehele rapport. [eiseres] wijst erop dat gezien het ondeugdelijk onderzoek, het CBb heeft geoordeeld dat [A] een tuchtrechtelijke maatregel moest worden opgelegd en dat de gebreken in het onderzoek een ingrijpende invloed hebben op het rapport.
4.39.
BING betwist dat zij de conclusies uit haar rapport niet had mogen trekken en dat die conclusies anders, althans wezenlijk anders, waren geweest als [eiseres] schriftelijk was geïnformeerd over de inhoud en reikwijdte van het onderzoek en/of indien de conceptbevindingen van hoofdstuk 8 over de klokkenluidersregeling wel aan [eiseres] waren voorgelegd. Voorts is niet door het CBb geoordeeld dat de conclusies van paragraaf 8 onjuist zouden zijn doordat de conceptbevindingen niet aan [eiseres] zouden zijn voorgelegd.
4.40.
De rechtbank overweegt dat daargelaten de vraag of BING onzorgvuldig heeft gehandelde door haar niet voorafgaand aan het tweede interview schriftelijk te informeren over de definitieve opdracht van het onderzoek en door haar niet eerst een concept van hoofdstuk 8 van het rapport ter inzage te geven, [eiseres] heeft nagelaten te onderbouwen wat zij meer of anders zou hebben verklaard, zodanig dat de conclusies in het rapport niet zouden zijn getrokken. Daarmee heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat op dit onderdeel de conclusies van het rapport ten onrechte zijn getrokken. Dit geldt ook ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat de conclusies in het rapport onbetrouwbaar zijn als gevolg van het feit dat het haar heeft ontbroken aan de mogelijkheid voorafgaand aan de publicatie kennis te nemen van hoofdstuk 8. Zo verduidelijkt [eiseres] niet waaruit blijkt dat het niet kennis hebben kunnen nemen van de bevindingen van hoofdstuk 8 zijn weerslag heeft gehad op het gehele rapport dan wel hoe en waar de door haar gestelde gebreken van ingrijpende invloed zijn op het rapport.
(2) Opdrachtverstrekking [B]
4.41.
In het kader van het onderzoek/dossier [B] wijst [eiseres] erop dat
BING heeft nagelaten om nader onderzoek te verrichten naar bijvoorbeeld de vraag
welke werken [B] niet waren gegund, of BING het door de wethouders uitgevoerde feitenonderzoek heeft meegenomen in haar rapport en of dat de NMa aan [B] een boete had opgelegd, zodat de gemeente reden had om voorzichtig te zijn.
4.42.
De rechtbank overweegt dat hiervoor al is geoordeeld dat in het dossier van [B] door BING voldoende is onderbouwd dat er een afname was in het aantal door de gemeente [gemeente] verstrekte opdrachten en voorts wat hiervan de oorzaak is geweest. De door [eiseres] gestelde omstandigheden zijn niet van dien aard om te twijfelen aan de conclusies in dit dossier, zodat deze stelling wordt verworpen.
(3) ‘Angstcultuur’ hoofdstuk 8 van het rapport van BING
4.43.
Volgens [eiseres] koppelt BING ten onrechte de vermeende angstcultuur in aanmerkelijke mate aan haar. BING gaat er volgens [eiseres] aan voorbij dat toen zij aantrad er reeds een reorganisatie bij de gemeente gaande was. De organisatie bevond zich dan ook in een moeilijke fase die bij bepaalde medewerkers onvrede veroorzaakte waardoor ook snel (onterecht) met een beschuldigde vinger naar [eiseres] zal zijn gewezen. Niet duidelijk is of BING deze omstandigheden heeft laten meewegen en of er daadwerkelijk sprake was van een angstcultuur. Ook op dit punt is het onderzoek dus niet volledig geweest en de conclusies niet betrouwbaar zijn te achten.
4.44.
BING stelt dat zij de hiervoor van [eiseres] gegeven “visie” in het rapport heeft opgenomen, terwijl haar bevindingen die visie van [eiseres] niet zouden onderschrijven. Uit haar bevindingen zou blijken dat wel degelijk sprake was van een angstcultuur en dat [eiseres] werd gekwalificeerd als belangrijkste drager. Voorts zou een extern adviesbureau tot vergelijkbare conclusies zijn gekomen.
4.45.
De rechtbank overweegt dat BING in het rapport voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd dat [eiseres] door haar gedrag mede verantwoordelijk was voor een onder haar werknemers bestaande angstcultuur met name door een door hen ervaren toepassing van de ‘verdeel en heers-tactiek’. BING maakt op blz. 150 van haar rapport melding ervan dat in de gesprekken ook is aangegeven dat de angstcultuur niet uitsluitend aan de persoon van de burgemeester kan worden opgehangen en dat ook het college drager is van deze cultuur. Dit aspect heeft BING derhalve meegewogen. BING noemt in het rapport het voorbeeld van de bejegening door de burgemeester van de toenmalig voorzitter van de commissie bezwaarschriften en noemt dat voorbeeld illustratief voor haar bejegening van ambtenaren en andere partijen. Genoemd wordt dat in meerdere dossiers sprake is van bejegening gebaseerd op machtsdenken en intimidatie met in voorkomende gevallen voorbij gaan aan wet- en regelgeving. Personen of gremia die niet ‘meebuigen’ worden door de burgemeester al snel een gebrek aan bestuurlijke empathie verweten, zo is haar gebleken uit meerdere dossiers. De rechtbank concludeert dat BING voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een angstcultuur en dat [eiseres] op zijn minst aan het in stand houden daarvan belangrijk heeft bijgedragen. De stelling van [eiseres] dat het onderzoek niet volledig is geweest en de conclusies niet betrouwbaar zijn te achten moet gezien het vorenstaande als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
(4) Uitspraak CBb inzake [D]
4.46.
Volgens [eiseres] blijkt uit de uitspraak in de zaak [D] en [A] dat het CBb meer kritiek op het rapport had dan BING stelt. In die zaak was het rapport/onderzoek van BING onderwerp van discussie. Geoordeeld is dat [A] meerdere verwijten treft en dat hij in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van objectiviteit en van deskundigheid en zorgvuldigheid. Deze verwijten behelzen fouten die de betrouwbaarheid van meerdere conclusies in het rapport aantasten terwijl BING informatie uit het rapport inzake [D] heeft gebruikt bij de beoordeling van het optreden van [eiseres] .
4.47.
BING stelt dat [eiseres] onvoldoende onderbouwt dat en waarom de bewuste conclusies inzake het handelen van [D] ertoe zouden leiden dat de conclusies over het handelen van [eiseres] onjuist zouden zijn. Voorts wijst BING erop dat haar conclusie over het handelen van [eiseres] is gegrond op méér bevindingen, zodat met genoemd oordeel van het CBb in de zaak tegen [D] nog niet is gegeven dat dus ook een deugdelijke grondslag ontbreekt voor de conclusie ten aanzien van het handelen van [eiseres] . Het CBb heeft in de zaak van [eiseres] niet geoordeeld dat het oordeel in de zaak tegen [D] ertoe zou leiden dat de conclusies over het handelen van [eiseres] onjuist zouden zijn.
4.48.
De rechtbank overweegt dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd onderbouwt dat en waarom de verwijten die BING zijn gemaakt in de zaak [D] de betrouwbaarheid van de conclusies in dit rapport van BING aantasten. [eiseres] onderbouwt ook niet welke informatie BING heeft gebruikt uit het rapport inzake [D] . Daarbij komt dat BING dit gemotiveerd heeft bestreden. Deze stelling van [eiseres] wordt verworpen.
(5) fouten/onzorgvuldigheden van BING/ [A] zijn niet incidenteel
4.49.
Tot slot wijst [eiseres] erop dat de fouten/onzorgvuldigheden in het rapport niet op zichzelf staan gelet op de zaken waarbij BING en/of [A] betrokken zijn geweest en welke meerdere keren zijn geëindigd in onder andere een berisping of waarschuwing.
4.50.
BING stelt dat het hier om andere zaken gaat, die geen betrekking hebben op het onderhavige rapport. Volgens BING kunnen die tuchtrechtelijke uitspraken daarom geen onderbouwing zijn van de gestelde onjuiste conclusies.
4.51.
De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat BING in andere zaken kennelijk een berisping of waarschuwing heeft gekregen, niet betekent dat de conclusies in dit rapport daarom niet juist zouden of kunnen zijn. Deze stelling van [eiseres] wordt verworpen.
4.52.
De slotsom is dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van een onzorgvuldig door BING uitgevoerd onderzoek. Dat maakt dat BING evenmin op dit punt onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld.
3. Schadelijke publicaties
4.53.
[eiseres] stelt dat BING na het uitkomen van het rapport meerdere malen nadrukkelijk in de media heeft gewezen op de zorgvuldigheid van het verloop van het onderzoek en de juistheid/betrouwbaarheid van de uitkomsten ervan. [eiseres] verwijst naar de verklaringen op de website van BING van 7 juli 2014, 10 februari 2015 en 2 april 2015. Gebleken is echter dat van een zorgvuldig onderzoek geen sprake is geweest en dat de conclusies incorrect en onbetrouwbaar zijn. Volgens [eiseres] hebben deze verklaringen van BING tevens geleid tot een verdere aantasting van de eer, goede naam en persoonlijke levenssfeer van haar. [eiseres] stelt zich daarbij op het standpunt dat op geen enkel moment de opmerkingen van BING ter zake van de zorgvuldigheid van het onderzoek en de juistheid van de conclusies correct zijn geweest. Verder heeft BING in haar verklaring van 10 februari 2015 onjuistheden verkondigd over de inhoud van de uitspraak van het CBb. Hiermee heeft BING haar standpunt over het verloop van het onderzoek en de daaruit getrokken conclusies nogmaals onderstreept en in de openbaarheid gebracht. Ook door deze onjuistheden is [eiseres] in haar rechten geschaad.
4.54.
BING betwist dat sprake is van onjuiste of onrechtmatige berichtgeving. Volgens BING is de schriftelijke verklaring van 7 juli 2014 een weerwoord op het interview van [eiseres] in Volkskrant Magazine. De verklaring is geplaatst vóór de uitspraak van het CBb, maar na de uitspraak van de Accountantskamer, die alle klachten van [eiseres] ongegrond had verklaard. Door de rechtbank Midden-Nederland is bij vonnis van 1 april 2015 geoordeeld dat de uitlatingen van BING in deze verklaring niet zijn aan te merken als onrechtmatig tegenover [eiseres] . De schriftelijke verklaring van 10 februari 2015 is als weerwoord op haar website geplaatst naar aanleiding van de uitzending van Brandpunt. Betwist wordt dat deze verklaring de onjuistheden zou bevatten, zoals [eiseres] stelt. De verklaring van 2 april 2015 is geplaatst naar aanleiding van het voor BING positieve vonnis van 1 april 2015 van de rechtbank Midden-Nederland. In deze verklaring wordt zakelijk het vonnis door BING besproken. [eiseres] stelt niet op welk onderdeel dan wel op welke onderdelen deze verklaring onjuist volgens haar is. Indien en voor zover wordt geoordeeld dat de verklaring(en) deels onjuist zou(den) zijn, dan betwist BING dat sprake is van onrechtmatige publicaties. Een eventuele onjuistheid is daarvoor te marginaal, zeker afgezet tegen de onjuiste verklaringen die [eiseres] heeft afgegeven. Volgens BING zijn de weerwoorden naar het archief op haar website geplaatst en betwist wordt dat [eiseres] nog enig belang heeft bij de door haar gevorderde rectificatie.
4.55.
De rechtbank overweegt dat hiervoor is geoordeeld dat BING op bepaalde punten niet zorgvuldig is geweest. Het enkele feit dat een partij in publieke uitingen als de eigen mening verkondigt dat zij zorgvuldig heeft gehandeld, terwijl de rechter die daarover moet oordelen daar later anders over blijkt te oordelen, maakt de publicatie nog niet onrechtmatig. Dit onderdeel van de vordering moet bij gebreke van een deugdelijke grondslag dan ook worden afgewezen.
4.56.
De slotsom is dat dat BING niet onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld op grond waarvan de vordering onder I van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.57.
[eiseres] vordert onder II veroordeling van BING om de berichten over [eiseres] op haar website binnen twee dagen na het wijzen van vonnis te verwijderen en te rectificeren. [eiseres] voert ter onderbouwing aan “vaststaat dat de eer en goede naam van [eiseres] zonder rectificaties van de kant van BING nog ernstiger (en blijvend) wordt aangetast”. Geoordeeld is dat van onrechtmatige handelen geen sprake is, zodat van enige aantasting in de eer en goede naam van [eiseres] op die grondslag geen sprake kan zijn. Dit leidt ertoe dat de vordering onder II eveneens wordt afgewezen.
4.58.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De aan de zijde van BING gevallen kosten worden begroot op € 613,00 aan griffierecht en 2 punten à € 904,00 volgens het liquidatietarief voor salaris advocaat, in totaal € 1.517,00. De verzochte nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van BING begroot op € 1.517,00, te vermeerderen met nakosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen - onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden - met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑07‑2017