RvdW 2020/770

Profijtontneming, voordeel uit medeplegen passieve ambtelijke omkoping door jarenlang giften in de vorm van geldbedragen aan te nemen van marktkooplieden op Amsterdamse markten. Heeft hof in strijd met art. 6 EVRM bij de politie afgelegde verklaringen van enkele voormalige marktmeesters, tevens medeveroordeelden, voor de schatting van het door de betrokkene genoten voordeel gebruikt? HR: in toelichting op middel wordt aangevoerd dat de door het hof voor de schatting van het voordeel gebruikte verklaringen door de medeveroordeelden bij de politie zijn afgelegd terwijl zij niet beschikten over verhoorbijstand. Op grond daarvan wordt — onder verwijzing naar de uitspraak van het EHRM van 28 mei 2019 (Van de Kolk/Nederland) — betoogd dat die verklaringen in strijd met art. 6 EVRM zijn verkregen en door het hof niet hadden mogen worden betrokken bij de schatting. Het middel miskent dat deze omstandigheid, die niet aan het door de raadsvrouw bij het hof gevoerde verweer ten grondslag is gelegd, niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd en beoordeeld. Dat zou immers een onderzoek van feitelijke aard vergen — niet alleen naar de wijze waarop de betreffende verhoren zijn verlopen, maar ook naar eventuele omstandigheden die van belang zijn voor het oordeel over de gestelde schending van art. 6 EVRM — waarvoor in cassatie geen plaats is. Daarnaast miskent het middel dat het hof in de hoofdzaak al heeft geoordeeld over het daar gevoerde verweer m.b.t. (o.m.) de vraag of het gebruik van de verklaringen van de medeveroordeelden voor het bewijs verenigbaar is met art. 6 EVRM, en dat de rechter die over een vordering tot ontneming van w.v.v. moet oordelen, in algemene zin is gebonden aan zo’n oordeel van de rechter in de hoofdzaak (vgl. NJ 1999/589).