Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e druk, p. 185.
HR, 22-12-2009, nr. 08/02822
ECLI:NL:HR:2009:BK3335
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-12-2009
- Zaaknummer
08/02822
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BK3335
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK3335, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK3335
ECLI:NL:PHR:2009:BK3335, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK3335
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek tot het opmaken van een reclasseringsrapport. Maatstaf. Door te overwegen dat de raadsvrouw heeft aangegeven dat zij de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan toelichten en recente informatie over de werkstraf die nog loopt kan verstrekken, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de noodzaak van het verzochte niet is gebleken. Het Hof heeft aldus de juiste maatstaf toegepast. Evenmin is het oordeel van het Hof onbegrijpelijk.
22 december 2009
Strafkamer
Nr. 08/02822
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 juni 2008, nummer 21/003766-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak in hoger beroep voor het opmaken van een reclasseringsrapport ten onrechte en op onjuiste gronden heeft afgewezen.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2008 houdt het volgende in:
"De raadsvrouw merkt op dat het hof op 14 februari 2008 de zaak heeft aangehouden teneinde een reclasseringsrapport te laten opmaken, maar dat dat nog niet is geschied.
De advocaat-generaal voert het woord -zakelijk weergegeven-:
Er is vanwege ziekte van de rapporteur niet voldaan aan het verzoek tot het opmaken van een voorlichtingsrapportage. Verdachte is op 8 februari 2008 bij de reclasseringsmedewerkster op gesprek geweest. In de brief van Iriszorg, gedateerd 13 februari 2008, is het advies naar aanleiding van het gesprek geformuleerd. Het advies is het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met verplicht reclasseringstoezicht. Een werkstraf wordt niet passend geacht, omdat de werkstraf, die verdachte op dit moment uitvoert, niet zonder incidenten verloopt.
De raadsvrouw verzoekt de zaak nogmaals aan te houden teneinde de reclassering de opdracht te geven het reclasseringsrapport naar aanleiding van het gesprek dat verdachte op 8 februari 2008 met een reclasseringswerkster van Iriszorg heeft gehad, uit te werken. Desgevraagd geeft zij aan dat zij de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan toelichten en recente informatie kan verstrekken over de werkstraf die nog loopt.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof het verzoek afwijst en de zaak eerst inhoudelijk gaat behandelen, nu de raadsvrouw heeft aangegeven dat zij de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan toelichten en recente informatie kan verstrekken over de werkstraf die nog loopt. Indien het hof in raadkamer tot het oordeel komt dat zij onvoldoende is voorgelicht over de persoon van verdachte, dan kan het onderzoek hiertoe altijd worden heropend.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak:
(...)
- de, verdachte betreffende, brief van Iriszorg, gedateerd 13 februari 2008 met bijlage."
2.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich deze de verdachte betreffende brief van Iriszorg, afdeling Justitiële Verslavingszorg, gericht aan het Arrondissementsparket te Arnhem van 13 februari 2008. Deze brief houdt het volgende in:
"Vanwege overmacht, is het ons niet mogelijk gebleken te voldoen aan uw verzoek tot voorlichtingsrapportage inzake:
Naam: [verdachte]
Voorletter(s): [...]
(...)
Reden: de aanvraag is door ons in behandeling genomen en verdeeld voor verdere afhandeling. Rapportrice heeft [verdachte] uitgenodigd voor een gesprek, maar cliënt verscheen niet op de afspraak. Hij belde later met het excuus dat het vanwege zijn werkzaamheden niet gelegen kwam. Rapportrice heeft met hem een nieuwe afspraak gemaakt voor een gesprek op 8 februari 2008. Cliënt is op dit gesprek wel verschenen.
Helaas is rapportrice op maandag 11 februari 2008 ziek geworden en is niet in staat om het rapport tijdig uit te brengen.
Ondergetekende heeft op dinsdag 12 februari 2008 contact gehad met rapportrice en in dit gesprek heeft zij haar bevindingen inzake advies geformuleerd.
Het advies zou zijn geweest: mocht het tenlaste gelegde bewezen worden, dan een deel van de straf voorwaardelijk opleggen met daarbij een verplicht reclasseringstoezicht.
Motivatie van rapportrice: een werkstraf is contrageïndiceerd, omdat cliënt momenteel een werkstraf heeft lopen bij IrisZorg, bij [betrokkene 1], en het verloop van deze werkstraf verloopt niet zonder incidenten (kopie officiële waarschuwing is bijgevoegd). Cliënt heeft nog nimmer een verplicht reclasseringstoezicht opgelegd gekregen en wellicht is dit een mogelijkheid om een recidive te voorkomen."
2.4. Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige is of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht, is gebleken.
2.5. Door te overwegen dat de raadsvrouwe heeft aangegeven dat zij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan toelichten en recente informatie over de werkstraf die nog loopt kan verstrekken, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de noodzaak van het verzochte aan het Hof niet is gebleken. Het Hof heeft dus de juiste maatstaf toegepast.
2.6. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat (i) het Hof beschikte over een brief van Iriszorg van 13 februari 2008 inhoudende het gemotiveerde advies van de reclasseringsambtenaar, en (ii) de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven informatie te kunnen verstrekken omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de werkstraf die op dat moment nog liep.
2.7. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 december 2009.
Conclusie 03‑11‑2009
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 juni 2008. Het Hof heeft in hoger beroep verzoeker veroordeeld tot onder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven weken wegens ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ en overtredingen van de artikelen 8, tweede lid, aanhef en onder a, 9, eerste lid en (nogmaals) 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
2.
Namens verzoeker heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte en op onjuiste gronden het verzoek tot het opmaken van een reclasseringsrapport heeft afgewezen.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2008 houdt in, voor zover hier van belang:
‘De raadsvrouw merkt op dat het hof op 14 februari 2008 de zaak heeft aangehouden teneinde een reclasseringsrapport te laten opmaken, maar dat dat nog niet is geschied.
De advocaat-generaal voert het woord —zakelijk weergegeven—:
Er is vanwege ziekte van de rapporteur niet voldaan aan het verzoek tot het opmaken van een voorlichtingsrapportage. Verdachte is op 8 februari 2008 bij de reclasseringsmedewerkster op gesprek geweest. In de brief van Iriszorg, gedateerd 13 februari 2008, is het advies naar aanleiding van het gesprek geformuleerd. Het advies is het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met verplicht reclasseringstoezicht. Een werkstraf wordt niet passend geacht, omdat de werkstraf, die verdachte op dit moment uitvoert, niet zonder incidenten verloopt.
De raadsvrouw verzoekt de zaak nogmaals aan te houden teneinde de reclassering de opdracht te geven het reclasseringsrapport naar aanleiding van het gesprek dat verdachte op 8 februari 2008 met een reclasseringswerkster van Iriszorg heeft gehad, uit te werken. Desgevraagd geeft zij aan dat zij de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan toelichten en recente informatie kan verstrekken over de werkstraf die nog loopt.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof het verzoek afwijst en de zaak eerst inhoudelijk gaat behandelen, nu de raadsvrouw heeft aangegeven dat zij de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan toelichten en recente informatie kan verstrekken over de werkstraf die nog loopt. Indien het hof in raadkamer tot het oordeel komt dat zij onvoldoende is voorgelicht over de persoon van verdachte, dan kan het onderzoek hiertoe altijd worden heropend.’
5.
Ik stel voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 3 maart 2009, LJN BG4349, NJ 2009, 441 het navolgende heeft overwogen. Ook het ter zitting gedane verzoek van de verdediging tot aanhouding van de behandeling van de zaak in hoger beroep in afwachting van een op te maken reclasseringsrapport, is een verzoek aan de rechter als bedoeld in art. 328 in verbinding met art. 331 Sv om gebruik te maken van de in art. 315 Sv omschreven bevoegdheid. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is derhalve of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht, is gebleken. In het aangehaalde arrest had het Hof deze en dus de juiste maatstaf toegepast. De afwijzing mag uiteraard niet blijk geven van miskenning van de toepasselijke maatstaf, maar daarnaast dient de motivering niet onbegrijpelijk te zijn in het licht van wat aan het (onderbouwd) verzoek ten grondslag is gelegd.1. In het arrest van 3 maart 2009 nu, achtte de Hoge Raad het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk op grond van een aantal bijzondere kenmerken van die zaak. Zo vond zowel de verdediging als het OM een reclasseringsrapport noodzakelijk. De advocaat-generaal bij het Hof had het verzoek daartoe abusievelijk niet verzonden, als gevolg waarvan er geen reclasseringsrapport beschikbaar was bij de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. De raadsvrouw persisteerde bij haar verzoek. Het Hof was blijkens het zittingsverbaal van oordeel dat het wellicht beter zou zijn geweest wanneer een reclasseringsrapport, met daarin een aanvullend beeld van de verdachte, beschikbaar zou zijn, maar achtte het opmaken van een reclasseringsrapport bij die stand van zaken voorshands niet noodzakelijk. Tijdens de beraadslaging in raadkamer zou dit beeld eventueel kunnen veranderen, aldus het Hof. In zijn arrest wees het Hof het verzoek af, nu er naast de reeds voorhanden informatie uit eerdere rapporten op de terechtzitting voldoende informatie over de verdachte naar voren was gekomen, op grond waarvan het Hof zich voldoende voorgelicht achtte. De verdachte werd wegens poging tot moord veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof tot uitdrukking had gebracht dat het aanvankelijk door het openbaar ministerie, en de verdediging en kennelijk ook door het Hof onderschreven belang bij het opmaken van een reclasseringsrapport was komen te vervallen door de ter terechtzitting verstrekte informatie. Ik citeer nu het vervolg van de overwegingen van de Hoge Raad in voornoemd arrest:
‘Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval en in het licht van de gevorderde en door het Hof opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, had het Hof nader behoren te motiveren waarom de door de verdachte en diens raadsvrouwe ter terechtzitting verstrekte beknopte informatie op één lijn kon worden gesteld met een reclasseringsrapport omtrent de door de verdediging aangereikte en kennelijk door het Openbaar Ministerie onderschreven onderzoekthema's.’
6.
Ik heb het arrest van HR 3 maart 2009, NJ 2009, 441, LJN BG 4349 hierboven uitvoerig aangehaald, omdat vergelijkenderwijs op zowel overeenkomsten als op een essentieel verschil met de onderhavige zaak kan worden gewezen. Zo heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting het Hof op 14 februari 2008 de zaak aangehouden teneinde een reclasseringsrapport te doen opmaken. Door ziekte van de rapporteur is het daar niet van gekomen. Op de terechtzitting van 11 juni 2008, na het voordragen van de zaak, verzoekt de raadsvrouw nogmaals de zaak aan te houden opdat een reclasseringsrapport over verzoeker kan worden opgemaakt. Desgevraagd deelt zij evenwel mee dat zij de persoonlijke omstandigheden van verzoeker kan toelichten en recente informatie kan verstrekken over de werkstraf die nog loopt. Na gehouden beraad luidt de beslissing van het Hof dat het verzoek wordt afgewezen en dat de zaak eerst inhoudelijk wordt behandeld, nu de raadsvrouw heeft aangegeven dat zij de bedoelde toelichting en informatie kan geven. Het Hof voegt daaraan toe dat het onderzoek hiertoe altijd nog heropend kan worden, indien het Hof in raadkamer tot het oordeel komt dat het onvoldoende is voorgelicht over de persoon van verzoeker. In zoverre houdt het Hof een slag om de arm. Blijkens het zittingsverbaal voert de raadsvrouw het woord en bepleit daarin onder meer de oplegging van (hooguit) een voorwaardelijke gevangenisstraf met verplicht reclasseringstoezicht. Klaarblijkelijk heeft de raadsvrouw het niet opportuun gevonden om haar verzoek tot aanhouding in pleidooi te herhalen. In het bestreden arrest, meer in het bijzonder onder het kopje ‘Oplegging van straf en/of maatregel’, wijdt het Hof geen woord aan het verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de zaak om een reclasseringsrapport op te laten maken. Onder verwijzing naar 1. hierboven, herhaal ik dat het Hof verzoeker heeft veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (van zeven weken).
7.
Door te overwegen dat het verzoek wordt afgewezen nu de raadsvrouw heeft aangegeven dat zij de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan toelichten en recente informatie kan verstrekken over de werkstraf die nog loopt, en dat het onderzoek altijd kan worden heropend als het Hof in raadkamer tot het oordeel komt dat het onvoldoende is voorgelicht over de persoon van de verdachte, heeft het Hof kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking willen brengen het om die redenen (voorshands) niet noodzakelijk te achten (alsnog) een reclasseringsrapport op te laten maken. Aldus heeft het Hof de juiste maatstaf toegepast.2.
8.
Op dat oordeel is het Hof blijkens het bestreden arrest klaarblijkelijk niet meer teruggekomen. Dit acht ik ook zonder nadere motivering in het arrest niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek niet nader heeft toegelicht en van argumenten heeft voorzien, en het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juni 2008 bovendien niet inhoudt dat zij — na de hiervoor weergegeven afwijzing van het Hof — heeft gepersisteerd bij het verzoek.3. Naar mijn oordeel is juist daarin een zodanig wezenlijk verschil met HR 3 maart 2009, NJ 2009, 441, LJN BG4349 gelegen, dat in de onderhavige zaak het middel tevergeefs is voorgesteld. Daaraan kan niet afdoen dat ook in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
9.
Het middel faalt.
10.
Het tweede middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest de redenen op te geven die de beslissing tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf kunnen dragen.
11.
Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de oplegging van de straf het volgende in, voor zover hier van belang:
‘De raadsvrouw heeft betoogd verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht op te leggen en daarnaast een werkstraf dan wel een geldboete. Zij heeft hiertoe het volgende betoogd. De werkstraf die verdachte voor een andere zaak verricht verloopt zonder incidenten. Een gevangenisstraf zou betekenen dat verdachte geen inkomen zou verkrijgen, nu hij als ZZPer (zelfstandige zonder personeel) werkt.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen —en vindt daarin de redenen die ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 lot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden— dat verdachte, terwijl zijn ex-vriendin en haar kinderen in de woonkamer zaten, de ruit van de woonkamer heeft ingeslagen. Verdachte heeft door aldus te handelen een gevaarlijke situatie gecreëerd.
Voorts heeft verdachte onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol een personenauto bestuurd. Daarnaast heeft verdachte, terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de rijbevoegdheid was ontzegd, in een personenauto gereden. Tevens heeft hij een personenauto bestuurd, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Verdachte heeft aldus het belang van de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en beslissingen van (rechterlijke) instanties genegeerd.
De feiten zijn dermate ernstig dat ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 niet, zoals door de raadsvrouw is betoogd, volstaan worden met een voorwaardelijke gevangenisstraf danwel een taakstraf. Daarbij heeft het hof ook betekenis toegekend aan de omstandigheid dat verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 mei 2008, eerder voor verkeersdelicten, waaronder rijden onder invloed, is veroordeeld tot (voorwaardelijke) gevangenisstraffen, hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om dergelijke feiten opnieuw te plegen.’
12.
Het Hof heeft overwogen dat en waarom niet kon worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf maar in plaats daarvan is gekozen voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Aldus voldoet de strafmotivering aan de in art. 359, zesde lid, Sv neergelegde eis dat de oplegging van een vrijheidsbenemende sanctie in de uitspraak expliciet dient te worden verantwoord.4. Voor zover voorts in de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof niet tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had kunnen (of mogen) komen omdat door de reclassering geen uitgebreid en onderbouwd strafadvies is uitgebracht, stelt het een eis aan (de motivering van) de strafoplegging die geen steun vindt in het recht, in het bijzonder niet in het zesde lid van art. 359 Sv.
13.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2009
Vgl. niet alleen HR 3 maart 2009, NJ 2009, 441, LJN BG4349 maar ook HR 19 juni 2006, LJN BA5856.
In het dossier bevindt zich een brief van mr. Karakaya van 13 februari 2008 waarin enkel wordt opgemerkt dat uitwerking van het rapport wenselijk is omdat verdachte een forse straf boven het hoofd hangt. Voorts bevindt zich in het dossier nog een brief van mr. Van Elst van 15 mei 2008 welke enkel inhoudt dat het opmaken van een voorlichtingsrapportage niet alleen wenselijk is, maar dat het Hof het verzoek daartoe heeft gehonoreerd en het bovendien niet aan cliënt te wijten is dat het rapport niet tijdig kan worden opgesteld. Overigens houdt een zich eveneens bij de stukken bevindende brief van [betrokkene 2] van 13 februari 2008, namens IrisZorg, afdeling Justitiële Verslavingszorg, in dat verdachte op een eerste afspraak voor een gesprek niet is verschenen omdat, naar hij later telefonisch mededeelde, dat vanwege zijn werkzaamheden niet gelegen kwam.
Vgl. HR 3 juli 2007, LJN BA3128 en HR 3 juli 2007, LJN BA3133.