Hof Amsterdam, 02-10-2019, nr. 23-000092-19
ECLI:NL:GHAMS:2019:4564
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-10-2019
- Zaaknummer
23-000092-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:4564, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑10‑2019; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2020:841
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1974, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2020/11
Uitspraak 02‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Invoer Cost strafbaar - Verweer niet-ontvankelijkheid OM verworpen
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000092-19
datum uitspraak: 2 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 81-186830-17 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 25 juli 2017 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, heeft gehandeld in strijd met (een) bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 4, lid 1 en/of 2 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97 door, al dan niet opzettelijk, specimen van de in bijlage A en/of B bij deze verordening genoemde soorten, te weten:
50, althans één of meerdere zakjes gevuld met granulaat, inhoudende Cost, Latijnse benaming Saussurea costus (Z43020779)
en/of
36, althans één of meerdere zakjes gevuld met granulaat, inhoudende Cost, Latijnse benaming Sausurea costus (Z53020765), in de Gemeenschap binnen te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie bepleit nu, kortgezegd, het doel van de Basisverordening 338/97 niet wordt nageleefd. Onder de huidige omstandigheden dient het openbaar ministerie met de vervolging geen door strafrechtelijke handhaving beschermd belang. Daarbij is sprake van een aperte onevenredigheid en strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging. Het doel van Basisverordening 338/97 is de bescherming van bedreigde planten- en diersoorten. Het openbaar ministerie kan dit doel vervolgens handen en voeten geven door een strafrechtelijke vervolging. Dit behoort niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt als volgt.
Aan het openbaar ministerie is, ingevolge artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering, de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of vervolging moet plaatsvinden. Deze vervolgingsbeslissing door het openbaar ministerie leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Van een zodanig uitzonderlijk geval kan sprake zijn als het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde in de zin van schending van het verbod van willekeur of het gelijkheidsbeginsel, omdat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voorzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten is Nederland op 18 juli 1984 toegetreden tot het ‘Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora’, hierna te noemen het CITES-verdrag. In de Europese Unie is het CITES-verdrag geïmplementeerd in de (EU) Basisverordening 338/97 en de bijbehorende Uitvoeringsverordening. Doel van deze Basisverordening is de bescherming en instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer. De Basisverordening 338/97 is op 1 juni 1997 in werking getreden en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat van de Europese Unie. Op Schiphol vindt een actieve controle plaats op de naleving hiervan. Uit de door het openbaar ministerie overgelegde cijfers omtrent de handhaving volgt dat zaken waarin sprake is van overtreding van Verordening 338/97 veelal worden afgedaan met een strafbeschikking dan wel dat er, na het instellen van verzet, wordt besloten tot dagvaarden.
Het openbaar ministerie heeft in redelijkheid tot de beslissing tot vervolging van de verdachte kunnen komen. Er is geen onverenigbaarheid met een redelijke en billijke belangenafweging, noch strijd met het verbod van willekeur. Het openbaar ministerie kan derhalve in de vervolging van de verdachte worden ontvangen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat hij op 25 juli 2017 te Schiphol in de gemeente Haarlemmermeer, heeft gehandeld in strijd met bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschriften van een EU-verordening, te weten artikel 4, lid 1 en 2 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97 door, opzettelijk, specimen van de in bijlage A bij deze verordening genoemde soorten, te weten:
50, zakjes gevuld met granulaat, inhoudende Cost, Latijnse benaming Saussurea costus (Z43020779)
en
meerdere zakjes gevuld met granulaat, inhoudende Cost, Latijnse benaming Sausurea costus (Z53020765),
in de Gemeenschap binnen te brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet – voor wat betreft de invoer van Cost – voor de verdachte niet voorzienbaar en voldoende duidelijk is en daarmee in strijd met het in artikel 7 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde legaliteitsbeginsel. Om die reden dient de gehele strafbaarstelling onverbindend te worden verklaard, met als gevolg dat de gedraging van de verdachte geen strafbaar feit oplevert en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verdachte de wetgeving behoort te kennen en dat er bovendien informatie wordt verspreid over de betreffende regelgeving; wat al dan niet mag worden ingevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
De onderliggende wetgeving, de Basisverordening (EG) nr. 338/97, is reeds geruime tijd van kracht. Hieruit volgt dat de invoer van producten waarin Cost is verwerkt in Nederland alleen is toegestaan indien hiertoe en speciale CITES-vergunning is afgegeven. Er is sprake van een duidelijke en deugdelijke aan het plegen van het feit voorafgegane strafbaarstelling. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat de gelaagde structuur van de Wet Economische Delicten de inzichtelijkheid van de regelgeving niet altijd ten goede komt, maar dit betekent niet dat het legaliteitsbeginsel is geschonden. Dat het openbaar ministerie geen publiekscampagne voert omtrent de invoer van cost brengt evenmin een schending van het legaliteitsbeginsel mee. Of een feit al dan niet strafbaar is, is niet afhankelijk van publiciteitscampagnes van het openbaar ministerie.
Het hof verwerpt dan ook het verweer. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Voor zover de verdediging met het hierboven vermelde verweer (voorts) een beroep heeft willen doen op afwezigheid van alle schuld, met als conclusie ontslag van alle rechtsvervolging nu de verdachte heeft gedwaald omtrent de geldende wet- en regelgeving, geldt het volgende.
Een reiziger behoort te weten dat de invoer van beschermde plant- en diersoorten aan beperkingen is onderworpen. Van hem mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geoorloofdheid van voorgenomen invoer van goederen, als hij van de precieze inhoud van de regelgeving niet op de hoogte is. Ook China is partij bij het CITES-verdrag, als gevolg waarvan ook in China de op grond van het CITES-verdrag geldende beperkingen bekend zullen te zijn. Van de verdachte mag extra oplettendheid worden verwacht, nu hij zich beroepsmatig bezig houdt met de invoer van levensmiddelen (knoflook en gember). Daarbij is hij reeds in 2016 door de Douane gecontroleerd in verband met de invoer van medicijnen en is hem toen verteld dat deze geen producten van bedreigde diersoorten mochten bevatten. De bescherming van bedreigde plantensoorten ligt in het verlengde van de bescherming van bedreigde diersoorten. Het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – wordt mitsdien verworpen.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 500,- bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,- bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van medicijnen die een beschermde plantensoort bevat, namelijk Cost. Daarmee heeft de verdachte in strijd gehandeld met de regelgeving die ertoe dient deze bedreigde plantensoort te beschermen.
De verdachte hield zich beroepsmatig bezig met de invoer van levensmiddelen en was reeds eerder met de douane in aanraking gekomen omtrent de invoer van medicijnen, redenen temeer waarom de verdachte zich nader had moeten laten informeren omtrent de invoer van de door hem uit China meegenomen medicijnen. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting is het hof er echter wel van overtuigd dat de verdachte in dit concrete geval zich niet heeft gerealiseerd dat hij de betreffende medicijnen niet mocht invoeren in Nederland (al had hij zich dit wel moeten realiseren). Gelet hierop kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de Basisverordening EG nr. 338/97, Bijlage A, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 3.37 van de Wet natuurbescherming.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 2 oktober 2017 onder CJIB nummer 2132542003063746.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. E. van Die en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 oktober 2019.
=========================================================================
[…]