Rb. Zutphen, 15-08-2012, nr. 127135 / HA ZA 12-4
ECLI:NL:RBZUT:2012:BX4640
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
15-08-2012
- Zaaknummer
127135 / HA ZA 12-4
- LJN
BX4640
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2012:BX4640, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 15‑08‑2012
Uitspraak 15‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Heeft na beëindiging van de pachtovereenkomst het feit dat varkensrechten op het moment van faillisssement op naam van de voormalig pachter geregistreerd staan tot gevolg dat de varkensrechten in de boedel vallen?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 127135 / HA ZA 12-4
Vonnis van 15 augustus 2012
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Gelselaar, gemeente Berkelland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te Gelselaar, gemeente Berkelland,
eisers,
advocaat mr. A.M. Rottier te ’s-Hertogenbosch,
tegen
MR. PETER HARMEN VESTIENS
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschappen
[BV 1] en [BV 2],
kantoorhoudende te Doetinchem,
gedaagde,
advocaat mr. P.H. Vestiens te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eisers] en de curator genoemd worden. Eisers worden afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 4 april 2012
- -
het proces-verbaal van comparitie van 28 juni 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In het verleden heeft [vader eiser 1] (hierna [vader eiser 1]) met zijn echtgenote, ouders van [eiser 1], op verschillende locaties varkensbedrijven geëxploiteerd. [vader eiser 1] heeft onder meer alle goederen behorend tot het bedrijf gelegen aan de [adres] te Gelselaar in eigendom ingebracht in [eiser 2].
2.2.
[eiser 2] heeft voornoemde onroerende zaken verpacht aan [BV 1] (hierna: [BV 1]). In de op 8 oktober 1998 door de Grondkamer Oost goedgekeurde reguliere pachtovereenkomst d.d. 22 juli 1998 (hierna de pachtovereenkomst) is onder meer het volgende opgenomen:
“PRODUCTIERECHTEN
Artikel 19
- a.
Ten aanzien van het verpachte zijn volgens opgave van Bureau heffingen vanaf 1 januari 1998 de volgende mestproductierechten, uitgedrukt in kilogram fosfaat geregistreerd:
› grondgebonden 1.375 kilogram
› niet gebonden/verplaatsbaar (varkens/kippen) 8.346 kilogram
het totale mestproductierecht bedraagt 9.721 kilogram
Op grond van het op 7 april 1998 door de Eerste Kamer van de Staten Generaal aangenomen wetsvoorstel Herstructurering Varkenshouderij, zullen genoemde mestproductierechten nadat de Wet Herstructurering Varkenshouderij in werking is getreden worden omgezet in zg. varkensrechten.
- b.
Tot het bedrijf behoorde volgens opgave van Bureau Heffingen een locatie, te weten [adres].
- c.
Bij einde van de pachtovereenkomst gaan de mestproductierechten cq. de varkensrechten naar keuze van verpachter zonder vergoeding voor de pachter terug naar de verpachter of is pachter gehouden alsdan de waarde in het economisch verkeer van de mestproductierechten cq. de varkensrechten te vergoeden aan verpachter. De pachter dient ervoor te zorgen dat gemelde productierechten zoveel mogelijk in stand blijven.
- c.
Pachter is verplicht –indien de mestproductierechten cq. varkensrechten bij einde van deze overeenkomst terug gaan naar verpachter op straffe van een boete van ƒ 500.000,- alle medewerking te verlenen bij de overdracht van genoemde rechten naar verpachter.
- d.
Pachter verbindt zich om niets te doen of na te laten waardoor de overgang van gemelde rechten wordt verhinderd of niet geheel wordt erkend.
- e.
(…)”
2.3.
Op 24 december 2008 heeft [eiser 2] het varkensbedrijf gelegen aan de [adres] aan [eiser 1] verkocht en geleverd. In de akte van levering is onder meer het volgende opgenomen:
“Verkoper heeft blijkens een met koper aangegane koopovereenkomst aan koper verkocht en levert op grond daarvan aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze aanvaardt:
het woonhuis met aan- en toebehoren, plaatselijk bekend te [adres], (…)
(…)
De koopprijs is onderverdeeld als volgt:
- -
cultuurgronden (…);
- -
oude woning met twee wooneenheden en (…) ondergrond (…)
- -
bedrijfsgebouwen en verhardingen (…);
- -
onder- en omliggende gebouwen/erf (…)
- -
levende have (…)
- -
waarde varkensrechten (…) (€ 270.000,00).
(…)
Koper heeft de koopprijs en het verder door hem blijkens deze akte verschuldigde voldaan door storting op de kwaliteitsrekening ten name van Derdengelden Notarispraktijk (…), ter uitbetaling op de wijze als is vermeld in het koopcontract.
(…)
Artikel 5
Verkoper garandeert het navolgende:
- 1.
(…)
- 2.
het verkochte wordt overgedragen vrij van huur, pacht en /of van andere aanspraken tot gebruik (…)”
2.4.
Het varkensrecht stond op 24 december 2008 in de registers van de Dienst Regelingen te Assen van destijds het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) - hierna: Dienst Regelingen – geregistreerd ten name van [BV 1].
2.5.
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 10 februari 2009 is [BV 1] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. P.H Vestiens als curator.
2.6.
Op 29 april 2009 heeft de Dienst Regelingen een formulier ‘Splitsing van een bedrijf’ ontvangen, waarmee bij die dienst de afsplitsing van productierechten kan worden geregistreerd. Op het formulier, met als datum van ondertekening 24 december 2008, is namens [BV 1] en door [eiser 1] ingevuld dat 1.432,3 varkenseenheden worden overgedragen door [BV 1] aan [eiser 1] en dat de datum van feitelijke splitsing 24 december 2008 is.
2.7.
Bij brief van 24 juni 2009 heeft de Dienst Regelingen aan [BV 1] onder meer het volgende geschreven:
“Op 29 april 2009 heb ik het formulier ‘Splitsing van een bedrijf’ ontvangen. (…)
- U.
heeft een aanvraag ingediend om de locaties [adres] af te splitsen van De [BV 1] BV naar [eiser 1]. Met de locaties wilt u 1432,3 varkenseenheden verplaatsen naar [eiser 1]. Curator Mr Vestiens heeft mij echter gemeld dat uw bedrijf in staat van faillissement verkeert en dat er zonder zijn toestemming geen productierechten verplaatst mogen worden.”
2.8.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Zutphen van 9 april 2010 is de vordering van [eiser 1] om de curator te gebieden aan de Dienst Regelingen mee te delen het splitsen van het bedrijf conform het ingezonden formulier te registreren ten name van [eiser 1] met inbegrip van de 1.432,3 varkenseenheden, afgewezen. Dit vonnis is in hoger beroep bij arrest in kort geding van het gerechtshof Arnhem van 29 maart 2011 bekrachtigd.
2.9.
Na verkregen toestemming van de rechter-commissaris heeft de curator [eiser 1] medegedeeld dat hij de varkensrechten wilde verkopen en hem tot aankoop hiervan in de gelegenheid gesteld. [eiser 1] heeft de curator medegedeeld niet over de financiële middelen te beschikken om de gevraagde prijs te betalen. Daarna heeft de curator de varkensrechten aan een derde verkocht.
3. De vordering
3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
- a.
de curator zal veroordelen om aan [eiser 1], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vergoeden de ten gevolge van het onrechtmatig handelen door de curator door [eiser 1] geleden schade ten bedrage van € 270.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009, althans vanaf 7 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening,
- b.
de curator zal veroordelen om aan [eiser 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de ten gevolge van het onrechtmatig handelen van de curator door [eiser 1] geleden bedrijfsschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- c.
voor recht zal verklaren dat de curator aansprakelijk is jegens [eiser 1] voor de door het Openbaar Ministerie c.q. de strafrechter aan [eiser 1] op te leggen boetes wegens overtreding van het zogenaamde ‘uitbreidingsverbod’, ten gevolge van het door [eiser 1] niet kunnen beschikken over de door hem van [eiser 2] aangekochte 1.432,3 varkensrechten,
- d.
de curator zal veroordelen om aan [eiser 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag van € 4.000,00 inzake door [eiser 1] gemaakte buitengerechtelijke kosten,
- e.
de curator zal veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 (zonder betekening) respectievelijk € 199,00 (met betekening), alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
subsidiair
voor het geval de rechtbank oordeelt dat de curator niet de revindicatieactie met betrekking tot de varkensrechten van [eiser 1] illusoir zou hebben gemaakt, maar die van [eiser 2]:
- a.
voor recht zal verklaren dat de curator jegens [eiser 2] onrechtmatig heeft gehandeld en de curator jegens [eiser 2] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade, die is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van de curator,
- b.
de curator zal veroordelen om aan [eiser 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de ten gevolge van het onrechtmatig handelen van de curator door [eiser 2] geleden schade ten bedrage van € 270.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009, althans vanaf 7 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening,
- c.
de curator zal veroordelen om aan [eiser 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de ten gevolge van het onrechtmatig handelen van de curator door [eiser 2] geleden schade, bestaande in de door [eiser 1] geleden bedrijfsschade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- d.
voor recht zal verklaren dat de curator aansprakelijk is jegens [eiser 2] voor de door haar te lijden schade, bestaande in de door het Openbaar Ministerie c.q. de strafrechter aan [eiser 1] op te leggen boetes wegens overtreding van het zogenaamde ‘uitbreidingsverbod, ten gevolge van het door [eiser 1] niet kunnen beschikken over de door hem van [eiser 2] aangekochte 1.432,3 varkensrechten,
- e.
de curator zal veroordelen om aan [eiser 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag van € 4.000,00 inzake door [eiser 2] gemaakte buitengerechtelijke kosten,
- f.
de curator zal veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 (zonder betekening) respectievelijk € 199,00 (met betekening), alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Op grond van de tussen [eiser 2] (verpachter) en [BV 1] (pachter) gesloten pachtovereenkomst behoren de varkensrechten tot het vermogen van [eiser 2] en beschikt [BV 1] slechts over een gebruiksrecht ten aanzien van deze varkensrechten.
Op grond van de Meststoffenwet moet de feitelijk producent c.q. de landbouwer het varkensrecht op zijn/haar naam hebben gesteld in de registers van de Dienst Regelingen. In artikel 19 van de Meststoffenwet, het zogenoemde uitbreidingsverbod, is bepaald dat het is verboden op een bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal varkens te houden dan het op het bedrijf rustende varkensrecht. De civielrechtelijke titel op basis waarvan de producent c.q. landbouwer genoemde productie-eenheden in gebruik heeft, is niet relevant. Hij/Zij hoeft slecht aan te tonen dat hij/zij het exclusieve gebruiksgenot heeft van de tot het bedrijf behorende productie-eenheden. De civielrechtelijke titels moeten in de administratie van de landbouwer worden opgenomen (artikel 32 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet). Uit de formulering van artikel 25 Meststoffenwet, waarin is bepaald dat varkensrechten “onder welke titel dan ook” kunnen overgaan, vloeit voort dat als varkensrechten zijn geregistreerd voor een bedrijf, dit niet automatisch betekent dat deze rechten behoren tot het vermogen van degene ten name van wie de rechten zijn gesteld in de registers van de uitvoeringsinstantie Dienst Regelingen te Assen van thans het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).
De woorden ‘overgang’ en ‘overgaan’ zoals opgenomen in de meststoffenwetgeving zijn geen synoniem voor het woord ‘overdracht’ als bedoeld in artikel 3:84 BW. De term ‘overgang’ als bedoeld in artikel 25 Meststoffenwet is overgenomen uit artikel 16 van de (inmiddels vervallen) Wet herstructurering varkenshouderij (Whv). In de Memorie van Toelichting bij artikel 19 Whv is onder meer opgenomen:
“Evenals bij het huidige systeem van mestproductierechten is uitdrukkelijk bepaald dat op het varkensrecht geen pandrecht kan worden gevestigd (…). Een dergelijk recht verhoudt zich slecht met de wijze waarop het varkensrecht overgaat, waarbij de civielrechtelijke titel niet van belang is maar uitsluitend de registratie door het Bureau Heffingen. Het bureau Heffingen staat volledig buiten de civielrechtelijke verbintenissen die de partijen jegens elkaar of jegens derden, bijvoorbeeld een pandhouder, zijn aangegaan en het heeft op dat punt dan ook een volstrekt lijdelijke rol. Het zou gelet op deze invulling van de wijze van overgang van het varkensrecht en gelet op het bedrijfsgebonden karakter van dat recht ook moeilijk zijn om invulling aan het recht van parate executie te geven. Een en ander zou een afzonderlijke wettelijke regeling behoeven die de uitvoerbaarheid van het systeem niet ten goede komt. Daarvoor is niet gekozen.”
In de Memorie van Toelichting bij de huidige Meststoffenwet is eenzelfde passage opgenomen.
De definitie van het begrip ‘overdracht’ in artikel 1 onder j Whv luidt: ‘eigendomsovergang, het vestigen of overdragen van een zakelijk gebruiksrecht dan wel het tenietgaan van dat recht, of het tot stand komen of eindigen van een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst.’
Het is derhalve niet correct om de bestuursrechtelijke termen ‘overgang’ en ‘overdracht’ zoals opgenomen in de meststoffenwetgeving uit te leggen conform hun civiele betekenis, meer in het bijzonder artikel 3:84 Burgerlijk Wetboek (BW).
Doel en strekking van de artikelen 25, 27 en 28 in combinatie met artikel 19 Meststoffenwet is verplaatsing c.q. overgang van productierechten mogelijk te maken zonder dat uitbreiding van de productie plaatsvindt. De regel dat men pas aanspraak kan maken op een varkensrecht na registratie maakt de regeling tot een handhaafbaar systeem. Uit registratie kan derhalve geen eigendom worden afgeleid.
Het beroep van de curator op de jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 2004, 331) en het CBb (LJN: BB0119) slaagt niet, omdat deze uitspraken een ander feitencomplex betreffen. [eisers] beroept zich in dezen op het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 1997 (NJ 1998, 238).
In artikel 19 van de pachtovereenkomst hebben partijen tot uitdrukking gebracht dat het tijdelijke ingebruikgeving betreft. Beoogd is het bedrijf als eenheid tijdelijk in gebruik te geven aan [BV 1]. Het is nimmer de bedoeling geweest om de productierechten in het vermogen van de pachter te laten vloeien. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de pachter nimmer een met de waarde in het economische verkeer overeenkomende vergoeding heeft betaald. Ten aanzien hiervan heeft nooit een geldige overdracht in de zin van artikel 3:84 BW plaatsgevonden. Het strookt ook niet met de mogelijkheid om bij einde van de pachtovereenkomst de productierechten tegen een te bepalen vergoeding over te nemen. Van die mogelijkheid heeft [eiser 2] geen gebruik gemaakt, gelet op het feit dat zij de rechten heeft verkocht en geleverd aan [eiser 1]. Daarom heeft [BV 1] medewerking verleend aan de registratie van de rechten ten name van [eiser 1]. Bij het einde van de pachtovereenkomst vloeit het gebruiksrecht van het gepachte inclusief de daarmee samenhangende productierechten, waaronder het varkensrecht, van rechtswege toe aan de verpachter.
De pachtovereenkomst tussen [eiser 2] en [BV 1] is feitelijk beëindigd op 24 december 2008. Dit blijkt onder meer uit de akte van levering van 24 december 2008, waarin is bepaald dat de goederen door [eiser 2] aan [eiser 1] vrij van pacht en huur worden geleverd, alsmede het formulier ‘Splitsing van een bedrijf’ gericht aan Dienst Regelingen waarmee de overdracht van de locatie aan de [adres] is gemeld. De verplichting tot medewerking hieraan vloeit voort uit artikel 19 pachtovereenkomst. Op grond van artikel 7:323 lid 1 BW moet worden geconcludeerd dat de pachtovereenkomst met ingang van 24 december 2008 is geëindigd.
Voor het faillissement van [BV 1] waren door [eiser 2], [BV 1] en [eiser 1] alle handelingen verricht, noodzakelijk voor de registratie van de varkensrechten op naam van Ruler door de Dienst Regelingen. Nu de varkensrechten niet in de failliete boedel van [BV 1] vallen, was de curator niet gerechtigd de registratie van de varkensrechten op naam van [eiser 1] tegen te houden en vervolgens aan derden te verkopen. Daarmee heeft de curator jegens [eiser 1] onrechtmatig gehandeld. Als gevolg hiervan heeft [eiser 1] schade geleden, omdat hij de koopprijs reeds had betaald, thans varkens houdt zonder over rechten te beschikken en geen financieringsmogelijkheden meer heeft.
Subsidiair wordt schade gevorderd door [eiser 2], ingeval wordt geoordeeld dat de rechten niet in de failliete boedel vallen, maar evenmin zijn overgegaan naar het vermogen van [eiser 1].
De schade bestaat uit de koopprijs van € 270.000,00 en bedrijfsschade door stagnatie wegens het ontbreken van varkensrechten.
Ten slotte wordt aanspraak gemaakt op wettelijke rente over de gevorderde schadebedragen met ingang van 1 juli 2009 en op buitengerechtelijke kosten van € 4.000,00.
4. Het verweer
4.1.
De curator concludeert dat de rechtbank [eisers] bij vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling in de kosten van het geding.
4.2.
De curator voert de navolgende verweren aan.
Primair betwist de curator dat de 1.432,3 varkensrechten die stonden geregistreerd op naam van [BV 1] door [eiser 2] bij akte van levering van 24 december 2008 aan [eiser 1] zijn verkocht en geleverd. Er wordt slechts een onroerende zaak verkocht en geleverd.
Subsidiair stelt de curator dat dit in ieder geval niet de 1.432,3 varkensrechten zijn geweest die op naam van [BV 1] stond geregistreerd bij de Dienst Regelingen. Als al varkensrechten bij akte van levering van 24 december 2008 zijn verkocht en/of geleverd, heeft [eisers] niet aangetoond dat het de varkensrechten betreft die onderwerp van de procedure zijn.
Voorts is [eiser 2] niet beschikkingsbevoegd tot levering, omdat [BV 1] over de varkensrechten beschikte.
In de Meststoffenwetgeving of andere wetgeving staan geen bepalingen waaruit volgt dat een varkensrecht tijdelijk in gebruik kan worden gegeven aan een derde. De aard van het recht verzet zich ertegen dat het varkensrecht alleen in gebruik wordt verstrekt. Alleen registratie van overgang naar het vermogen van het ene bedrijf naar het andere bedrijf is mogelijk ingevolge de Meststoffenwet. In titel 4 van de Meststoffenwet is de regeling over de “Overgang van het productierecht” opgenomen. De woorden “overgang” en “overgaan” in deze titel kunnen niet anders worden gezien dan als een synoniem voor het woord “overdracht” als bedoeld in artikel 3:84 BW. Dat in artikel 25 Meststoffenwet “onder welke titel dan ook” is opgenomen, ziet slechts op de titel van verkrijging van goederen zoals onder algemene of bijzondere titel als bedoeld in artikel 3:80 BW. Het “leasen” van varkensrechten kan niet worden gezien als gebruiksrecht, maar kwalificeert als een overdracht van eigendom onder voorwaarden.
Ten onrechte stelt [eisers] dat de registratie in de registers van de Dienst Regelingen geen privaatrechtelijke gevolgen heeft. Dit blijkt het arrest van de Hoge Raad inzake visrechten (HR 9 april 2004, NJ 2004, 331) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven inzake varkensrechten (CBb 4 juli 2007, LJN BB0119). Deze uitspraken impliceren dat alle handelingen van [eiser 2] of van [BV 1] die erop gericht waren om de eigendom van de varkensrechten over te dragen geen rechtsgevolg hebben gehad, omdat de rechten op de datum van het faillissement stonden geregistreerd op naam van [BV 1].
Het feit dat de varkensrechten in de pachtovereenkomst van 8 oktober 1998 tussen [eiser 2] en [BV 1] zijn opgenomen, betekent niet dat daarmee sprake is van een gebruiksrecht. De varkensrechten staan niet vermeld onder de “omschrijving verpachte zaken”. Op grond van artikel 19 van de pachtovereenkomst krijgt [BV 1] het volledige eigendomsrecht en krijgt [eiser 2] louter persoonlijke obligatoire rechten en verplichtingen.
Mede gelet op de uitspraak van het CBb was de curator niet verplicht om zijn medewerking aan [eiser 1] te verlenen om de varkensrechten op naam van [eiser 1] geregistreerd te krijgen. Daarbij komt dat de in de pachtovereenkomst opgenomen verplichting hooguit een verplichting is tussen [BV 1] en [eiser 2]. [eiser 1] is een derde die op dit punt geen vorderingsrecht heeft jegens [BV 1].
Zou sprake zijn van een rechtsgeldige overdracht tussen [eiser 2] en [eiser 1], dan blijkt nergens uit dat de verplichting tot teruglevering of waardevergoeding ook is overgegaan op [eiser 1]. Dit zijn persoonlijke verplichtingen van [eiser 2] aan [BV 1] zonder zakelijke werking. Nu niet is gebleken van instemming van [BV 1] kan geen sprake zijn van contractsovername.
De curator heeft de varkensrechten pas verkocht met toestemming van de rechter-commissaris, nadat was gebleken dat het standpunt van [eiser 1] in de kort geding procedure ook in hoger beroep geen stand had gehouden. Bij langer wachten zouden de gezamenlijke schuldeisers onevenredig zijn benadeeld, omdat de marktwaarde van de varkensrechten in rap tempo aan het kelderen was. Alvorens de varkensrechten aan een derde aan te bieden is [eiser 1] in de gelegenheid gesteld de varkensrechten voor een marktconforme prijs te kopen, van welke mogelijkheid [eiser 1] geen gebruik heeft gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de curator niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiser 1].
[eiser 1] en daarmee indirect [vader eiser 1] hebben simpelweg gepoogd om de varkensrechten aan de faillissementsboedel te onttrekken en hebben getracht dat te doen met een geantedateerd document, welke handelwijze op geen enkele wijze kan worden beloond. Dit blijkt uit het feit dat het splitsingsformulier volgens [eiser 1] op 24 december 2008 is opgemaakt en pas vier maanden later op 29 april 2009 door de Dienst Regelingen is ontvangen. Omdat vast staat dat het formulier pas na faillissementsdatum door de Dienst Regelingen is ontvangen kon de levering ingevolge artikel 35 lid 1 Faillissementswet (Fw) geen effect meer sorteren.
De curator betwist tot slot de stelling van [eiser 1] dat hij schade heeft geleden, alsmede de gestelde hoogte van onder meer € 270.000,-. Dat [eiser 1] schade lijdt, doordat de bank het bedrijf van [eiser 1] niet meer wenst te financieren vanwege het wegvallen van de varkensrechten, kan de curator niet worden verweten. Schade door gedrag van de bank komt voor rekening en risico van [eiser 1]. Hetzelfde heeft te gelden voor het risico van strafrechtelijke boetes, omdat [eiser 1] thans varkens exploiteert zonder de daarvoor benodigde productierechten.
Voor de vermeende schade van [eiser 2] geldt dat [eiser 2] niet door [eiser 1] aansprakelijk is gesteld voor eventueel door [eiser 1] geleden schade. De gestelde hoogte van € 270.000,- wordt betwist. Daarbij komt dat de curator voor de door hem verkochte 1.432,3 varkensrechten een bedrag van € 135.071,60 heeft ontvangen. Hieruit kan worden afgeleid dat [eiser 1] blijkbaar een andere partij varkensrechten heeft gekocht.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden betwist.
5. De beoordeling
5.1.
Het geschil tussen [eisers] en de curator betreft de vraag of [eiser 1] op grond van verkoop en levering door [eiser 2] rechthebbende is geworden op de varkensrechten, zodat de curator niet bevoegd was om de per datum faillissement ten name van [BV 1] geregistreerde varkensrechten over te dragen aan een derde. De omstandigheid dat tussen [eiser 2] en [BV 1] een pachtovereenkomst heeft bestaan tot 24 december 2008 waarvan de varkensrechten onderdeel hebben uitgemaakt, is voor de beoordeling van de rechtsvragen niet relevant anders dan als vaststaand feit. Derhalve gaat het niet om een op grond van art. 1019j Rv aan de pachtkamer voorbehouden zaak, zodat de civiele sector van de rechtbank bevoegd is.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat voor de beoordeling van de verschillende rechtsvragen de Meststoffenwet (Msw) en aanverwante regelingen, boek 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), alsmede bepalingen van de faillissementswet (Fw) een rol spelen.
De Meststoffenwet is vastgesteld ter implementatie van de Nitraatrichtlijn. Doel en strekking van deze wet is om de verontreiniging van de bodem door meststoffen, in het bijzonder stikstof en fosfaat, verder te beperken. Daartoe zijn onder meer gebruiksnormen vastgesteld. De Dienst Regelingen is belast met de uitvoering van de mestwetgeving. Haar taak bestaat onder meer uit het inwinnen, administratief controleren en registreren van gegevens die voor toezicht op de naleving nodig zijn. Hieronder valt ook de registratie van varkensrechten.
Een varkensrecht is een gemiddeld aantal varkens dat in een kalenderjaar ten hoogste mag worden gehouden (art. 1 lid 1 sub t Msw). Op grond van art. 27 lid 2 Msw kan bij overgang van het productierecht, in casu varkensrecht, pas aanspraak worden gemaakt op het van het andere bedrijf afkomstige varkensrecht met ingang van het tijdstip van registratie van de kennisgeving.
Privaatrechtelijk is van belang dat een varkensrecht, omdat het de rechthebbende in staat stelt bepaalde activiteiten uit te oefenen die gericht zijn op het verwerven van inkomsten, als een vermogensrecht kwalificeert. Gelet op artikel 25 Msw, dat bepaalt dat een productierecht kan overgaan naar een ander bedrijf, is dit recht overdraagbaar.
5.3.
Partijen twisten over de vraag of een varkensrecht tijdelijk in gebruik kan worden gegeven.
[eisers] stelt met verwijzing naar de pachtovereenkomst dat de varkensrechten tot het vermogen van [eiser 2] behoren en dat [BV 1] slechts over een gebruiksrecht ten aanzien van de varkensrechten heeft beschikt. Het feit dat varkensrechten op naam van een bepaald bedrijf zijn geregistreerd, betekent volgens [eisers] dus niet automatisch dat deze rechten aan het bedrijf in eigendom toebehoren.
De curator heeft hiertegen ingebracht dat in de meststoffenwetgeving geen bepalingen zijn opgenomen waaruit volgt dat een varkensrecht tijdelijk in gebruik kan worden gegeven en dat de aard van het varkensrecht zich daartegen verzet.
5.4.
Gelet op doel en strekking van de meststoffenwetgeving wordt aan het betoog van de curator voorbijgegaan. De meststoffenwetgeving beoogt geen privaatrechtelijke verhoudingen te regelen. Uit de tekst van art. 25 Msw inzake overgang van een productierecht blijkt het tegendeel door de woorden‘onder welke titel dan ook’.
Wat betreft de vraag of overgang in art. 25 Msw kan worden gelijkgesteld met overdracht in art. 3:84 BW, zoals de curator verdedigt, heeft [eisers] op juiste gronden uiteengezet dat begrippen uit het bestuursrechtelijke kader niet zonder meer gelijkgesteld kunnen worden met die van het civielrechtelijke kader (zie onder rov 3.2). Het door de curator op dit punt gevoerde verweer wordt verworpen als onlogisch en onjuist.
5.5.
Voorts neemt de curator het standpunt in dat het feit dat de varkensrechten in de pachtovereenkomst van 8 oktober 1998 tussen [eiser 2] en [BV 1] zijn opgenomen, niet betekent dat daarmee sprake is van een gebruiksrecht. De varkensrechten staan niet vermeld onder de “omschrijving verpachte zaken”. Op grond van art. 19 van de pachtovereenkomst (zie rov. 2.2) krijgt [BV 1] het volledige eigendomsrecht en krijgt [eiser 2] louter persoonlijke obligatoire rechten en verplichtingen, aldus de curator.
Volgens [eisers] is beoogd het bedrijf als eenheid tijdelijk in gebruik te geven aan [BV 1]. Het is nimmer de bedoeling geweest om de productierechten in het vermogen van de pachter te laten vloeien. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de pachter nimmer een met de waarde in het economische verkeer overeenkomende vergoeding heeft betaald. Ten aanzien hiervan heeft nooit een geldige overdracht in de zin van art. 3:84 BW plaatsgevonden. Het strookt ook niet met de in de pachtovereenkomst opgenomen mogelijkheid om bij einde van de pacht de productierechten tegen een te bepalen vergoeding over te nemen. Bij het einde van de pachtovereenkomst vloeit het gebruiksrecht van het gepachte inclusief de daarmee samenhangende productierechten, waaronder het varkensrecht, van rechtswege toe aan de verpachter, aldus [eisers]
5.6.
Met [eisers] wordt geoordeeld dat partijen met de pachtovereenkomst hebben beoogd het varkensbedrijf als eenheid ter beschikking te stellen aan [BV 1]. Onder “omschrijving verpachte zaken” wordt een opsomming gegeven van de onroerende zaken. Het zou niet logisch zijn varkensrechten hierbij op te nemen. Daarbij komt dat het in pacht geven van varkensrechten pas het beoogde rechtsgevolg heeft als deze varkensrechten conform de regeling van de Msw zijn geregistreerd op naam van [BV 1]. Pas dan is [BV 1] in staat het pachtrecht van het varkensbedrijf ten volle te benutten. Juist deze van overheidswege voorgeschreven registratie maakt dat partijen in art. 19 van de pachtovereenkomst een regeling hebben opgenomen om de varkensrechten aan het einde van de pachtovereenkomst weer ten gunste van de verpachter te laten komen. Met name hetgeen onder c met betrekking tot het einde van de pachtovereenkomst is bepaald, maakt dat het betoog van de curator geen hout snijdt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de varkensrechten onderdeel uitmaken van de pachtovereenkomst en dat civielrechtelijk de varkensrechten niet tot het vermogen van [BV 1] hebben behoord. [BV 1] stond gedurende de pacht het gebruik van de varkensrechten ter beschikking, alsmede stonden deze op naam van [BV 1] geregistreerd omdat [BV 1] anders niet in staat zou zijn het verpachte varkensbedrijf uit te oefenen.
5.7.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag wat het gevolg is van het feit dat per datum faillissement de varkensrechten ten name van [BV 1] stonden geregistreerd.
Met een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad inzake viscontingenten (HR 9 april 2004, NJ 2004, 331) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven inzake varkensrechten (CBb 4 juli 2007, LJN BB0119) stelt de curator dat deze uitspraken impliceren dat alle handelingen van [eiser 2] of van [BV 1] die gericht waren op de eigendomsoverdracht van de varkensrechten geen rechtsgevolg hebben gehad, omdat op de datum van het faillissement de rechten stonden geregistreerd op naam van [BV 1]. Volgens de curator blijkt hieruit dat een registratie in de registers van de Dienst Regelingen wel degelijk privaatrechtelijke gevolgen heeft.
[eisers] voert aan dat het beroep van de curator op voormelde uitspraken geen doel treft, omdat het feitencomplex in de onderhavige procedure daarvoor te verschillend is. Veeleer is het arrest van de Hoge Raad van 16 mei 1997 (NJ 1998, 238) van toepassing.
5.8.
Uit de uitspraken waarop de curator zich beroept, kan worden afgeleid dat voor de beantwoording van de vraag of de aan een vergunning verbonden rechten in de faillissementsboedel vallen niet beslissend is of zich vóór het faillissement een wijziging in de privaatrechtelijke verhoudingen heeft voorgedaan, maar of op de faillissementsdatum die wijziging door aanpassing van de tenaamstelling van de vergunning dan wel registratie van de overdracht van varkensrechten langs publiekrechtelijke weg is geëffectueerd. In beide uitspraken was sprake van koop en levering en wordt de beslissing mede gemotiveerd met verwijzing naar de strekking van art. 35 Fw.
De uitspraak waarop [eisers] zich beroept, houdt in dat in een geval waarin het vergunningverlenende bestuursorgaan het beleid voert dat de tenaamstelling van de vergunning wordt aangepast aan wijzigingen die zich in de privaatrechtelijke verhoudingen voordoen, van de bij die privaatrechtelijke verhouding betrokken partijen kan worden verlangd dat zij aan een wijziging van de tenaamstelling meewerken, indien zij daartoe op grond van die privaatrechtelijke verhouding verplicht zijn. In dat geval was geen sprake van een faillissement.
5.9.
In feite gaat het om de vraag of van de curator kon worden verlangd dat hij toestemming zou verlenen voor het registreren van de varkensrechten conform het formulier ‘Splitsing van een bedrijf’ dan wel of hij zich op het standpunt kon stellen dat de varkensrechten tot de boedel behoorden.
Uitgangspunt in de procedure tussen partijen is dat de pachtovereenkomst inzake het varkensbedrijf aan de [adres] te Gelselaar is beëindigd op 24 december 2008. Op deze datum heeft [eiser 2] het voordien aan [BV 1] verpachte varkensbedrijf aan [eiser 1] verkocht en geleverd. Uit de bij het kort geding overgelegde producties blijkt dat deze verkoop tot stand is gekomen in nauw overleg tussen [eiser 2], [BV 1], [eiser 1] en de ABN-Amro teneinde een oplossing te bieden voor de financiële problemen waarin [BV 1] zich op dat moment bevond.
De verkoop en levering van het varkensbedrijf door [eiser 2] aan [eiser 1] impliceert dat de pachtovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd, waardoor het gebruiksrecht van het verpachte terugvloeide in het vermogen van [eiser 2] en [eiser 2] beschikkingsbevoegd was het varkensbedrijf vrij van pacht over te dragen aan [eiser 1]. [BV 1] diende op grond van de pachtovereenkomst aan het einde van de pacht het varkensbedrijf weer ter beschikking te stellen aan [eiser 2]. De aanleiding tot de verkoop van het varkensbedrijf in aanmerking genomen moet ervan worden uitgegaan dat [eiser 2] ingevolge art. 19 van de pachtovereenkomst heeft gekozen voor het zonder vergoeding teruggaan van de varkensrechten naar de verpachter, zodat [BV 1] verplicht was om alle medewerking te verlenen bij de overdracht van de varkensrechten naar de verpachter. Daartoe heeft [BV 1] op 24 december 2008 het formulier ‘Splitsing van een bedrijf’ ondertekend. Omdat [eiser 2] op dezelfde datum uit hoofde van de koopovereenkomst met [eiser 1] verplicht was de laatste in staat te stellen de varkensrechten op zijn naam geregistreerd te krijgen, heeft [eiser 1] het formulier mede ondertekend als degene op wiens naam de varkensrechten dienden te worden geregistreerd. In feite is op 24 december 2008 sprake van een samenval van rechtsmomenten die vermogensrechtelijk dienen te worden onderscheiden.
5.10.
Conclusie is dat [eiser 1] het gelijk aan zijn zijde heeft. Doorslaggevend hiervoor is dat [BV 1] slechts een gebruiksrecht heeft gehad van de varkensrechten. De registratie op zich brengt geen veranderingen in de privaatrechtelijk eigendomsverhoudingen. Daarbij komt dat het verlenen van medewerking aan overgang van op grond van een pachtovereenkomst in gebruik gegeven varkensrechten aan de rechthebbende door wijziging van de registratie te bewerkstelligen bij de Dienst Regelingen niet kwalificeert als een leveringshandeling die wordt getroffen door art. 35 Fw. De verkoop en levering van het varkensbedrijf inclusief varkensrechten tussen [eiser 2] en [eiser 1] wordt niet door art. 35 Fw getroffen, omdat [eiser 2] niet in staat van faillissement verkeerde op het moment dat het formulier Dienst Regelingen heeft bereikt. In feite impliceert het standpunt van de curator dat door een bestuursrechtelijk vereiste registratie de privaatrechtelijke eigendomsverhoudingen zouden worden gewijzigd. Zover gaat het primaat van het bestuursrecht niet.
5.11.
De stelling van de curator dat het formulier ‘Splitsing van een bedrijf’ is geantedateerd, wordt verworpen. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiser 1] een nadere verklaring geven over dit formulier, waarop de curator zijn stelling niet gemotiveerd heeft gehandhaafd. Derhalve heeft 24 december 2008 als datum van ondertekening te gelden, zodat [BV 1] feitelijk op dat moment aan zijn verplichtingen bij het einde van de pachtovereenkomst heeft voldaan.
5.12.
Thans dienen nog de verweren van de curator te worden besproken die zien op de overdracht van het varkensbedrijf door [eiser 2] aan [eiser 1].
Primair betwist de curator dat de 1.432,3 varkensrechten die stonden geregistreerd op naam van [BV 1], de varkensrechten zijn die door [eiser 2] bij akte van levering van 24 december 2008 aan [eiser 1] zijn verkocht en geleverd. Er wordt slechts een onroerende zaak verkocht en geleverd.
Dit verweer houdt geen stand. Niet in geschil is dat een varkensbedrijf is verkocht en geleverd. Dit blijkt ook uit de opbouw van de koopprijs, waarin behalve de onroerende zaken de levende have en de waarde van de varkensrechten zijn opgenomen. Dat in de akte van levering de varkensrechten niet met voldoende bepaaldheid zijn omschreven, zoals de curator aanvoert, miskent dat voldoende is dat de varkensrechten geïndividualiseerd kunnen worden. Dit hoeft niet in de akte zelf. De registratie bij de Dienst Regelingen van de op het verpachte bedrijf staande varkensrechten biedt voldoende aanknopingspunten. Tussen partijen is dit aantal genoegzaam bekend.
Subsidiair heeft de curator gesteld dat dit in ieder geval niet de op naam van [BV 1] geregistreerde 1.432,3 varkensrechten zijn geweest. Ook dit verweer wordt gepasseerd. In het licht van de samenhang tussen de beëindiging van de pachtovereenkomst en de koopovereenkomst, die hetzelfde varkensbedrijf betreffen, zodat aannemelijk is dat het dezelfde varkensrechten zullen zijn, had van de curator nadere onderbouwing van zijn verweer mogen worden verwacht, hetgeen ontbreekt. Gesteld noch gebleken is dat nog andere op dit bedrijf geregistreerde varkensrechten tot het vermogen van [eiser 2] behoorden.
Dat [eiser 2] niet beschikkingsbevoegd tot levering is omdat [BV 1] over de varkensrechten beschikte, is hiervoor reeds als onjuist beoordeeld.
Conclusie is dat de door de curator gevoerde verweren ten aanzien van de overdracht tussen [eiser 2] en [eiser 1] geen doel treffen.
Aan de beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde subsidiaire vordering van [eiser 2] wordt derhalve niet toegekomen.
5.13.
De curator heeft naar voren gebracht dat hij in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig jegens [eiser 1] heeft gehandeld. Het door [eiser 1] in kort geding ingenomen standpunt is onjuist bevonden en dit is bevestigd in hoger beroep. Pas na afloop van deze procedures heeft de curator met toestemming van de rechter-commissaris de varkensrechten verkocht, nadat hij eerst [eiser 1] nog in de gelegenheid heeft gesteld om de varkensrechten over te nemen. Bij langer wachten zouden de gezamenlijke schuldeisers in verband met de waardedaling van de varkensrechten onevenredig worden benadeeld. Voorts hebben [eiser 1] en indirect [vader eiser 1] gepoogd om de varkensrechten aan de faillissementsboedel te onttrekken door een geantedateerd formulier, hetgeen op geen enkele wijze beloond dient te worden.
5.14.
Door ten onrechte de 1.432,3 varkensrechten die niet tot de boedel behoorden, aan een derde te verkopen heeft de curator onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] Dat in de kort geding-procedures anders is beslist dan thans in de bodemprocedure is een omstandigheid die voor risico van de curator komt. De door de curator gevoerde verweren zijn alleen relevant indien de curator persoonlijk aansprakelijk was gesteld. Daarvan is in de onderhavige procedure geen sprake. Door te weigeren toestemming te geven aan de Dienst Regelingen om de registratie van deze varkensrechten op naam van [eiser 1] te stellen heeft hij enerzijds bewerkstelligd dat [eiser 2] niet aan haar verplichtingen uit de koopovereenkomst jegens [eiser 1] kon voldoen en anderzijds bracht hij [eiser 1] in een positie dat hij niet is staat is om het varkensbedrijf uit te oefenen omdat de daarvoor benodigde varkensrechten ontbreken. De stelling van de curator dat [eiser 1] en [vader eiser 1] met een geantedateerd formulier hebben gepoogd de varkensrechten aan de faillissementsboedel te onttrekken, blijft hangen in een suggestie en is niet voldoende onderbouwd.
Het voorgaande brengt mee dat de curator gehouden is de door [eiser 1] als gevolg van zijn onrechtmatig handelen geleden schade te vergoeden.
5.15.
De curator heeft de omvang van de schade betwist. Anders dan [eiser 1] stelt, is de hoogte van de schade niet gelijk aan het in de koopprijs aan de waarde van de varkensrechten toegerekende bedrag. In feite moet [eiser 1] financieel in staat worden gesteld om op zijn naam voor zijn varkensbedrijf 1.432,3 varkensrechten geregistreerd te krijgen. Of daarnaast sprake is geweest van bedrijfsschade hangt af van de vraag of [eiser 1] in de periode van 24 december 2008 tot heden zijn bedrijf in verband met het ontbreken van voldoende varkensrechten op andere wijze heeft gevoerd dan hij zou hebben gedaan met 1.432,3 varkensrechten. Slechts bij een negatief verschil is sprake van bedrijfsschade. Hetzelfde geldt voor de op te leggen boetes wegens overtreding van het zogenaamde ‘uitbreidingverbod’. Ter comparitie heeft [eiser 1] verklaard dat de Inspectie de afloop van de onderhavige procedure afwacht, zodat het vooralsnog ervoor wordt gehouden dat het ontbreken van de varkensrechten niet tot daadwerkelijke boetes heeft geleid.
Bij deze stand van zaken heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de schade thans te begroten. Nu uit het voorgaande blijkt dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is, zal worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
5.16.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eisers] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
5.17.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] worden begroot op:
- -
dagvaarding € 90,81
- -
griffierecht 1.400,00
- -
salaris advocaat 4.000,00 (2,0 punt × tarief € 2.000,00)
Totaal € 5.490,81
Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 19 maart 2010 (LJN BL1116) zullen de nakosten worden toegewezen.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1.
veroordeelt de curator om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de ten gevolge van het onrechtmatig handelen van de curator door [eiser 1] geleden (bedrijfs)schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
6.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] tot op heden begroot op € 5.490,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt de curator in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en mr. D.J. Buijs en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.