Hof Amsterdam, 11-03-2014, nr. 200.067.613/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:691
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-03-2014
- Zaaknummer
200.067.613/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:691, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑03‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3014, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NJ 2016/13 met annotatie van
Uitspraak 11‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Uitspraken minister in het televisieprogramma Buitenhof over controle veetransporten niet onrechtmatig. Uitzending Tros Radar over transport van vee naar en gang van zaken in slachthuis niet onrechtmatig. De inhoud van die uitzending vond voldoende steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Er is voldoende gelegenheid gegeven voor wederhoor.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.067.613/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 420096 / HA ZA 09-554
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 maart 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRIESLAND VLEES B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde in de zaak tegen de Staat,
advocaat: mr. R.S. van der Spek te Leeuwarden,
tegen:
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. M. Dijkstra te ’s-Gravenhage,
en
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid TROS,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.A.H. Bruinhof te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Friesland Vlees, de Staat en de Tros genoemd.
Friesland Vlees is bij dagvaardingen van respectievelijk 4 en 5 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2009, in deze zaak onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Friesland Vlees als eiseres en de Staat en de Tros als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, van de zijde van de Staat, met producties;
- memorie van antwoord van de zijde van de Tros, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel (in de zaak tegen de Staat), tevens akte uitlating producties, van de zijde van Friesland Vlees, met producties;
- akte uitlating producties, van de zijde van de Staat (getiteld: memorie van dupliek in principaal appel);
- akte uitlating producties, van de zijde van de Tros, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 oktober 2013 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, Friesland Vlees tevens door mr. R. Bremer, advocaat te Leeuwarden en de Tros tevens door mr. G.A. Offerhaus, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Friesland Vlees heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Friesland Vlees heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar gewijzigde en vermeerderde vorderingen zal toewijzen, en (in de zaak tegen de Staat) in incidenteel appel dat het hof dit zal afwijzen, een en ander met beslissing over de proceskosten.
De Staat heeft geconcludeerd, in principaal appel tot verwerping van het beroep en in incidenteel appel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met verbetering van gronden, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
De Tros heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Friesland Vlees heeft met haar grieven I, II en III een aantal van deze feiten bestreden. Het hof zal deze grieven hierna onder ‘de beoordeling’ bespreken. De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn voor het overige niet in geschil en dienen in zoverre ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
Friesland Vlees exploiteerde tot medio 2008 een slachthuis in Leeuwarden, waar in opdracht van derden runderen en kalveren werden geslacht. In Leeuwarden was dit het enige slachthuis. Directeur van Friesland Vlees is [X] (verder:[X]). Friesland Vlees heeft het slachthuis in juli 2008 gesloten en het onroerend goed vervolgens verkocht.
3.1.2.
Friesland Beef B.V. (verder: Friesland Beef) met als directeur [Y] (verder: [Y]) en [Z] B.V. (verder: [Z]) waren de belangrijkste opdrachtgevers van Friesland Vlees. Friesland Beef kocht vee in, melkvee aan het einde van de levenscyclus, liet het door haar ingekochte vee slachten in het slachthuis van Friesland Vlees en verkocht het vlees aan diverse afnemers. Friesland Beef hield mede kantoor op het terrein van het slachthuis van Friesland Vlees. Bij de toegangspoort van het slachthuis hingen een naambord van Friesland Vlees en een naambord van Friesland Beef. [Z] liet in het slachthuis van Friesland Vlees kalveren slachten.
3.1.3.
Alle dieren die in het slachthuis werden aangevoerd, werden gecontroleerd door de Voedsel en Waren Autoriteit (verder: de VWA). De VWA controleert of de regels voor transport en aanvoer worden nageleefd en bepaalt of het dier geschikt is voor menselijke consumptie. Als de VWA een overtreding van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (verder: de Transportverordening) constateert dan dient zij een diergeneeskundige verklaring op te stellen en door te leiden naar de Algemene Inspectiedienst (verder: AID). De Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (verder: de Hygiëneverordening) stelt regels voor de slacht van dieren en de Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (verder: de Controleverordening) bevat regels over de controle op zowel dierenwelzijn als voedselkwaliteit door daartoe bevoegde dierenartsen.
3.1.4.
Begin 2008 is een verklaring van een voormalig medewerker van de AID notarieel vastgelegd. In die verklaring wordt melding gemaakt van misstanden bij het transport van vee naar een slachthuis in Leeuwarden. De voormalig medewerker verklaart, kort gezegd, dat de in het slachthuis aanwezige dierenartsen van de VWA zieke en zwakke dieren hebben laten doorgaan naar de slacht terwijl dat volgens de Transportverordening niet is toegestaan.
3.1.5.
In de uitzending van het televisieprogramma Buitenhof van zondag 6 april 2008 was te gast G. Verburg, destijds minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, (verder: de minister). Het gesprek met de minister had als onderwerp het dierenwelzijn en in het bijzonder het transport van levend vee. De minister heeft desgevraagd bevestigd dat zij een gesprek had gevoerd met een klokkenluider en dat zij naar aanleiding van het verhaal van de klokkenluider maatregelen zou nemen. Tijdens het programma is, naar een door de Staat overgelegd en door Friesland Vlees niet betwist en in haar memorie van grieven aangevuld transcript, het volgende gezegd:
‘Mw Polak (hof: interviewster):
Laten we het hebben over de kwaliteit van het vlees. U hebt een gesprek gehad met een klokkenluider die werkzaam is geweest bij de Algemene Inspectie Dienst. Die er herhaaldelijk getuige van is geweest dat dierenartsen, zieken en dode dieren aangeboden hebben aan een abattoir. De ene controlerende instantie die AID waar hij lid van was controleert een andere controlerende instantie de dierenartsen zegt dat ze niet functioneren en wordt vervolgens bedreigd. Hebt u deze klokkenluider gerust kunnen stellen?
(…)
Minister:
(…) ik heb ook inderdaad met hem gesproken.
(…)
Minister:
Ja, die maatregel die zal ik vertellen. Ik ga bij een van de slachthuizen in Nederland permanente poortcontrole invoeren.
Mw Polak:
In Leeuwarden.
Minister:
In Leeuwarden ja, dus daar worden alle transporten die daar komen, worden gecontroleerd door mensen van de Algemene Inspectiedienst.
Mw Polak:
Kunt u nog een keer uitleggen waarom de kwaliteitskeuring van vlees is weggehaald bij het ministerie van volksgezondheid?’
3.1.6.
De Tros zendt een televisieprogramma uit onder de naam Radar. Radar is een consumentenprogramma, met een eigen redactie die onderwerpen uitzoekt en voorbereidt. De redactie van Radar deed sinds begin 2008 onderzoek naar de gang van zaken in en rond het slachthuis te Leeuwarden. De mededeling van de minister in het programma Buitenhof dat zij permanente poortcontroles bij het slachthuis in Leeuwarden ging invoeren, was voor de redactie van Radar aanleiding om haar uitzending op maandag 7 april 2008 te wijden aan het resultaat van haar onderzoek. In deze uitzending werd aandacht besteed aan het transport van vee en dierenwelzijn en aan de voedselkwaliteit. Het in de uitzending daarover gezegde is weergegeven in het bestreden vonnis onder 2.9.
3.2.1.
Friesland Vlees heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover van belang:
( a) te verklaren voor recht dat de Staat en de Tros onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, en
( b) de Staat en de Tros hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen de door haar geleden schade, op te maken bij staat,
( c) hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot aan haar van € 3.140.000,-, en
( d) hen hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen de buitengerechtelijke kosten, zijnde een bedrag van € 6.422,-,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van de Staat en de Tros in de proceskosten. Friesland Vlees heeft daaraan ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat de Staat jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat de minister in het programma Buitenhof ten onrechte de indruk heeft gewekt dat er zich ernstige misstanden zouden voordoen in het slachthuis van Friesland Vlees en dat Friesland Vlees voor deze misstanden verantwoordelijk zou zijn. De Staat heeft aldus inbreuk gemaakt op haar eer en goede naam waardoor zij schade heeft geleden. De Tros heeft jegens haar onrechtmatig gehandeld omdat zij in de uitzending van Radar ten onrechte een verband heeft gelegd tussen Friesland Vlees en misstanden bij het transport van vee en de controles van vee. Ook de Tros heeft inbreuk gemaakt op haar eer en goede naam waardoor zij schade heeft geleden, aldus - steeds - Friesland Vlees.
3.2.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen dat de minister haar mededeling in Buitenhof niet heeft genuanceerd door duidelijk te maken dat de controle weliswaar bij de slachterij van Friesland Vlees zou plaatsvinden maar dat de slachterij van Friesland Vlees zelf niet het onderwerp van onderzoek was, en acht dit onzorgvuldig en in zoverre onrechtmatig. Het causale verband tussen de onrechtmatige uitlatingen van de minister en de door Friesland Vlees gestelde schade ontbreekt volgens de rechtbank echter. Zij heeft daarom de door Friesland Vlees jegens de Staat gevorderde verklaring voor recht afgewezen bij gebrek aan (materieel) belang en heeft om deze reden, zo begrijpt het hof, eveneens de overige vorderingen van Friesland Vlees jegens de Staat afgewezen. De rechtbank heeft in de zaak tegen de Tros, kort gezegd, overwogen dat in de uitzending van Radar op voldoende duidelijke wijze onderscheid is gemaakt tussen de slachterij van Friesland Vlees en het transport van vee door Friesland Beef naar deze slachterij en geoordeeld dat er (aldus) geen sprake is van aantasting van de eer en goede naam van Friesland Vlees. Voor zover Friesland Vlees in de uitzending in verband is gebracht met de activiteiten van Friesland Beef, is dat - aldus de rechtbank - inherent aan de band die zij met Friesland Beef onderhield. De gevorderde verklaring voor recht en, naar het hof begrijpt, ook de overige vorderingen van Friesland Vlees jegens de Tros worden daarom afgewezen. De rechtbank heeft Friesland Vlees ten slotte veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat en aan de zijde van de Tros.
3.2.3.
Friesland Vlees vordert in hoger beroep, na wijziging en vermeerdering van eis:
( a) te verklaren voor recht dat de Staat en de Tros onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, en
( b) de Staat en de Tros hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 4.369,750,- ter zake door haar geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 april 2008, althans hen hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen de door haar geleden schade, op te maken bij staat, en
( c) hen hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen de buitengerechtelijke kosten, zijnde een bedrag van € 6.422,-,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van de Staat en de Tros in de kosten van beide instanties.
De grieven I tot en met III van Friesland Vlees betreffen een aantal van de door de rechtbank vastgestelde feiten, de grieven IV en XII richten zich tegen overwegingen van de rechtbank omtrent de uitlatingen van de minister, de grieven V en VI tegen overwegingen die hebben geleid tot afwijzing van de incidentele vordering van Friesland Vlees tot verkrijging van bepaalde bescheiden, de grieven VII tot en met XI tegen overwegingen over de uitzending van Tros Radar en de grieven XII tot en met XVI tegen overwegingen omtrent schade en de causaliteit. De Staat bestrijdt met haar incidentele grief het oordeel van de rechtbank dat de uitlatingen van de minister in Buitenhof onrechtmatig zijn jegens Friesland Vlees.
3.3.1.
Friesland Vlees voert bij grief I aan dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.2 van het bestreden vonnis ten onrechte als feit heeft vastgesteld dat het vervoer van het vee naar het slachthuis door Friesland Beef geschiedde. Zij stelt dat het transport van het vee naar het slachthuis plaatsvond door of in opdracht van de partijen die het vee aan Friesland Beef verkochten, zoals veehouders of veehandelaren. De Staat bestrijdt de grief en voert aan dat Friesland Vlees geen bewijs levert voor haar stelling. De Staat voert bovendien aan, uitgaande van de stelling van Friesland Vlees, dat Friesland Beef haar verkopers kennelijk verplichtte het vee bij het slachthuis te leveren en dat het transport in die zin wel degelijk in opdracht van Friesland Beef plaatsvond. Bovendien, zo voert de Staat aan, heeft Friesland Beef op grond van de Transportverordening en/of op grond van ongeschreven zorgvuldigheidsnormen een eigen verantwoordelijkheid voor het transport van het vee. De Tros stelt dat het Friesland Beef was die besliste dat het vee naar het slachthuis van Friesland Vlees vervoerd moest worden en wijst erop dat het voor deze procedure geen verschil maakt of Friesland Beef het vee zelf vervoerde of liet vervoeren. Het hof overweegt dat, wat er ook zij van de voorgaande stellingen, in dit geding niet vast is komen te staan, gelet op de betwisting daarvan door Friesland Vlees, dat Friesland Beef het door haar ingekochte vee zelf vervoerde. In zoverre treft de grief doel. Het hof zal bij de beoordeling van de vorderingen van Friesland Vlees vooralsnog ervan uitgaan dat de leveranciers van Friesland Beef (of door deze leveranciers ingeschakelde derden) de door Friesland Beef ingekochte runderen naar het slachthuis van Friesland Vlees vervoerden.
3.3.2.
Grief II van Friesland Vlees luidt dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.6 ten onrechte heeft vastgesteld dat de minister in het televisieprogramma Buitenhof desgevraagd bevestigde dat zij een gesprek had gevoerd met een klokkenluider over misstanden bij het transport van vee en dat zij naar aanleiding daarvan maatregelen zou nemen. De interviewster plaatst de vraag aan de minister in het kader van de voedselveiligheid, aldus Friesland Vlees. Zij wijst erop dat de interviewster haar vraag inleidde met de woorden ‘Laten we het hebben over de kwaliteit van het vlees’ en het onderwerp nadat de minister de maatregel had aangekondigd ook afsloot met een vraag over de kwaliteit van het vlees. De minister had derhalve moeten aangeven dat zij met de klokkenluider had gesproken over misstanden bij het transport maar heeft dat niet gedaan, zo voert Friesland Vlees aan. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. De minister heeft na de inleidende vraag van de interviewster, die hiervoor onder 3.1.5 is weergegeven, slechts bevestigd dat zij een gesprek heeft gehad met de klokkenluider. Zij heeft niets meegedeeld over de inhoud van dit gesprek. Grief II treft dan ook doel in zoverre dat de minister niet heeft bevestigd dat zij met de klokkenluider heeft gesproken over misstanden bij het transport van vee. Het hof laat thans in het midden hoe de inleidende en afsluitende vragen van de interviewster verder moeten worden geduid en komt daarop terug bij de bespreking van de incidentele grief van de Staat.
3.3.3.
Friesland Vlees bestrijdt met grief III de vaststelling van de rechtbank in rechtsoverweging 2.7 dat in de uitzending van Radar aandacht werd besteed aan het transport van vee en dierenwelzijn, waarbij ook de voedselkwaliteit aan de orde kwam. Friesland Vlees stelt dat in Radar de voedselveiligheid niet slechts aan de orde kwam maar in direct verband werd gebracht met het transport van vee, althans dat in het programma volstrekt onvoldoende onderscheid tussen de twee onderwerpen werd gemaakt. Het hof stelt vast dat Friesland Vlees aldus niet bestrijdt dat in Radar beide onderwerpen, zowel dierenwelzijn als voedselveiligheid, aan de orde werden gesteld. Het hof leest het bestreden vonnis zo dat de rechtbank niet meer dan dat heeft willen vaststellen. De grief faalt dan ook.
3.4.1.
Het hof ziet aanleiding thans de incidentele grief van de zijde van de Staat te bespreken. De Staat bestrijdt bij deze grief het oordeel van de rechtbank dat hij, in de persoon van de minister, onrechtmatig heeft gehandeld jegens Friesland Vlees doordat de minister haar mededeling niet heeft genuanceerd door duidelijk te maken, kort gezegd, dat Friesland Vlees zelf niet het onderwerp van onderzoek was. De Staat onderschrijft, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat het de plicht van de overheid is om correcte en betrouwbare informatie openbaar te maken en daarbij ook de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen ten aanzien van degenen wier belangen door openbaarmaking van die informatie geraakt kunnen worden. De Staat wijst echter erop dat de minister geen onjuiste mededelingen heeft gedaan en betwist voorts dat de minister haar mededelingen had moeten nuanceren.
3.4.2.
Friesland Vlees heeft in haar inleidende dagvaarding gesteld dat de uitlatingen van de minister jegens haar onrechtmatig zijn omdat de minister in het programma Buitenhof ten onrechte de indruk heeft gewekt dat er zich ernstige misstanden zouden voordoen in het door haar gedreven slachthuis en dat Friesland Vlees voor deze misstanden verantwoordelijk zou zijn. Ten onrechte is de indruk gewekt dat zij zieke en gebrekkige dieren zou aanvoeren en/of zou laten slachten terwijl zij op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het transport en de controle van het vee. De minister heeft niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een minister mocht worden verwacht en heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van Friesland Vlees. De minister heeft inbreuk gemaakt op haar eer en goede naam waardoor sprake is van een onrechtmatige daad, aldus nog steeds Friesland Vlees in haar inleidende dagvaarding. Het hof zal naar aanleiding van deze stellingen eerst onderzoeken of het belang van Friesland Vlees om niet door publicaties in de pers te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen, is geschaad.
3.4.3.
Het hof stelt allereerst vast dat Friesland Vlees onvoldoende heeft aangevoerd om te concluderen dat de mededelingen van de minister onjuist zijn geweest. De minister heeft slechts bevestigd dat zij heeft gesproken met een klokkenluider die heeft gewerkt bij de Algemene Inspectie Dienst, en heeft daarbij aangegeven dat zij het verhaal van deze klokkenluider serieus neemt en op grond daarvan maatregelen treft. Desgevraagd heeft zij verder gezegd dat zij als maatregel permanente poortcontrole invoert bij een van de slachthuizen in Nederland, en desgevraagd heeft zij bevestigd dat deze controle in Leeuwarden zal plaatsvinden, waaraan zij heeft toegevoegd dat alle transporten die daar komen, gecontroleerd zullen worden. Het hof is van oordeel dat de minister Friesland Vlees met deze mededelingen niet beticht van onoorbaar handelen. Zij laat zich niet uit over de inhoud van haar gesprek met de klokkenluider, en de door haar aangekondigde maatregel is, zo zegt zij uitdrukkelijk, slechts gericht op de transporten van het vee naar het slachthuis, waarvoor Friesland Vlees naar haar eigen zeggen niet verantwoordelijk is. De minister noemt niet de naam Friesland Vlees maar slechts de locatie van het slachthuis, laat staan dat zij bepaalde gedragingen van Friesland Vlees als aanleiding voor de aangekondigde maatregel noemt, zodat zij niet nodeloos de aandacht vestigt op Friesland Vlees. Zij kondigt bovendien een controle aan en geen feitelijke maatregel ter voorkoming of beëindiging van reeds vastgestelde misstanden, alles binnen het kader van de controlerende taak van de Staat met betrekking tot de regelgeving op het gebied van veetransport. Het hof is op grond van een en ander van oordeel dat de mededelingen van de minister, los van de verder nog te bespreken omstandigheden, geen verdachtmaking van Friesland Vlees inhouden en tevens jegens Friesland Vlees met de nodige zorgvuldigheid zijn gedaan. Het hof volgt Friesland Vlees dan ook niet in haar in hoger beroep primair ingenomen standpunt dat het enkele aankondigen van de maatregel al onrechtmatig is jegens haar.
3.4.4.
Friesland Vlees voert in hoger beroep, subsidiair, als omstandigheid die de mededelingen onrechtmatig zou maken nog aan dat de minister slechts één maatregel noemt en de andere maatregelen geheim heeft gehouden. Een sectorbrede aanpak zou de aandacht niet op Friesland Vlees hebben gevestigd, zo stelt zij. Het hof overweegt dat de informatie van de klokkenluider waarmee de minister in Buitenhof werd geconfronteerd, klaarblijkelijk alleen een lokaal probleem betrof, namelijk misstanden in verband met veetransporten naar het slachthuis te Leeuwarden en de rol van het lokale VWA-personeel bij de controle van deze transporten. Het aankondigen of expliciteren van een sectorbrede aanpak lag dan ook niet in de rede. Friesland Vlees voert bovendien niet concreet aan welke andere maatregelen de minister heeft genomen en/of in het programma had moeten aankondigen. Het hof gaat aan haar stellingen ter zake voorbij.
3.4.5.
Friesland Vlees voert tevens aan dat de mededelingen van de minister onrechtmatig zijn wegens de context van het interview waarin deze zijn gedaan. De minister heeft, naar Friesland Vlees stelt, gelet op deze context het slachthuis van Friesland Vlees in direct verband gebracht met problemen met de kwaliteit van het vlees. De minister had deze onjuiste duiding moeten voorkomen, aldus Friesland Vlees, en uitdrukkelijk aan moeten geven dat de door haar aangekondigde maatregel ten onrechte in het kader van de vleeskwaliteit werd getrokken. Friesland Vlees wijst erop dat de interviewster, Clairie Polak, haar vraag over de klokkenluider en dus het onderdeel van de uitzending waarin de minister de maatregel heeft aangekondigd, heeft ingeleid met de opmerking ‘laten we het hebben over de kwaliteit van het vlees’. De interviewster heeft het desbetreffende onderdeel van de uitzending tevens afgerond met een vraag over voedselkwaliteit.
3.4.6.
Het hof volgt Friesland Vlees niet in dit betoog. De minister heeft uitdrukkelijk gemeld dat de controle het transport van vee betrof. Dat was wat op dat moment van haar verwacht kon worden, mede gelet op het feit dat het om een interview gaat, waarbij sprake is van vragen die spontaan dienen te worden beantwoord en niet altijd een duidelijk structuur bestaat en een duidelijk verband met hetgeen enige tijd daarvoor is gezegd. Daarbij is tevens van belang, zoals de Staat onweersproken heeft aangevoerd, dat het interview vanaf het begin tot het moment dat de interviewster haar opmerking over de kwaliteit van het vlees plaatste en de vraag over de klokkenluider stelde, reeds twaalf minuten over dierenwelzijn en transport van vee ging, en overigens na de gewraakte mededeling van de minister, over de VWA (zonder verband te leggen met het slachthuis te Leeuwarden) en overbevissing handelde. Dat de interviewster het onderwerp van het gesprek enige tijd voorafgaand aan de aangekondigde maatregel heeft uitgebreid naar de voedselkwaliteit is gelet daarop van onvoldoende betekenis voor de duiding van de woorden van de minister. De minister hoefde bij de wijze waarop zij de vragen beantwoordde bovendien geen rekening te houden met de - voor haar niet voorspelbare - afronding van het gespreksonderdeel door de interviewster.
3.4.7.
Friesland Vlees heeft bovendien geen voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de mededelingen van de minister daadwerkelijk de door haar gestelde verwarring heeft doen ontstaan. De Staat daarentegen wijst in de toelichting op haar grief op artikelen in de Leeuwarder Courant van 6 april 2008 en het Agrarisch Dagblad van 7 april 2008 waarin, kennelijk naar aanleiding van de mededelingen van de minister in de uitzending van Buitenhof, wordt bericht dat - volgens de Leeuwarder Courant: op last van de minister - de veetransporten naar het slachthuis van Friesland Vlees worden gecontroleerd. Uit deze berichten kan eerder worden geconcludeerd dat de mededelingen van de minister in de gegeven context niet tot verwarring hebben geleid. Het gaat daar immers alleen om de transporten naar - niet: de gang van zaken in - dat slachthuis. Er zijn in elk geval geen feiten gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de mededelingen van de minister daadwerkelijk tot verwarring hebben geleid bij het algemene publiek, laat staan bij beter geïnformeerde personen werkzaam in de vee- en vleesbranche. Dat laatste ligt immers nog minder voor de hand en Friesland Vlees heeft ook daartoe onvoldoende gesteld. Friesland Vlees heeft in het kader van de door haar gestelde causaliteit en schade nog aangevoerd dat vanaf de dag van de aangekondigde controle geen vee meer bij het slachthuis is aangevoerd. Dat is, zonder toelichting die niet is gegeven, niet voldoende om te concluderen dat in de branche verwarring is ontstaan in de door Friesland Vlees gestelde zin, namelijk dat er in het slachthuis van Friesland Vlees misstanden zouden zijn op het gebied van voedselveiligheid. Ook de stelling dat klanten na de uitzending aan Friesland Beef lieten weten geen vlees meer te zullen afnemen, mist een voldoende toelichting. De klanten richtten zich immers tot Friesland Beef en bovendien heeft Friesland Vlees geen inzicht gegeven in de daarbij door de klanten opgegeven redenen.
3.4.8.
Het voert voorts te ver om van de minister te vergen dat zij tijdens het interview niet was ingegaan op de vraag of zij een gesprek heeft gehad met bedoelde klokkenluider, op de grond dat dit vertrouwelijke informatie is, zoals Friesland Vlees nog aanvoert. Voor zover al sprake is geweest van een schending van vertrouwelijkheid, ziet het hof niet in dat Friesland Vlees een beroep op een dergelijke schending toekomt. Het hof is voorts van oordeel dat de feiten die de minister ten tijde van de aankondiging bekend waren voldoende grond vormen voor de door haar aangekondigde maatregel. De minister was op de hoogte van de inhoud van de notarieel vastgelegde verklaring van de klokkenluider, zoals in dit geding is overgelegd, en had hem persoonlijk gesproken. Dat maakt weliswaar nog niet dat de door de klokkenluider genoemde onregelmatigheden daadwerkelijk vaststaan, maar de minister heeft daarin in redelijkheid een grond kunnen vinden om maatregelen te nemen ter controle van de veetransporten en het stond haar vrij deze publiekelijk te noemen. Daarbij is van belang dat dergelijke controles door de AID reeds op incidentele basis (bevoegdelijk) plaatsvonden en dus alleen sprake is geweest van het intensiveren van deze controles.
3.4.9.
Het hof zal thans de grieven van Friesland Vlees bespreken die betrekking hebben op het door haar gestelde onrechtmatig handelen van de Staat. Grief IV is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het hoofdonderwerp van de uitzending van Buitenhof (en overigens ook van Radar) was het bestaan van misstanden bij het transport van runderen en de gebrekkige overheidscontrole daarop. Friesland Vlees voert aan dat in het programma Buitenhof in ieder geval de indruk is gewekt dat er problemen bestonden met betrekking tot de kwaliteit van het vlees. Het hof is van oordeel dat deze algemeen geformuleerde stelling onvoldoende afdoet aan hetgeen hiervoor is overwogen. De grief faalt dan ook. Dat geldt overigens ook, zoals uit het hierna volgende nog zal blijken, voor zover de grief betrekking heeft op de uitzending van Radar. Grief XII, de andere grief van Friesland Vlees die handelt over de (on)rechtmatigheid van de uitlatingen van de minister, richt zich tegen de overwegingen 4.25 en 4.26 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank oordeelt dat Friesland Vlees de grondslag van haar vordering tardief heeft uitgebreid door de minister ook te verwijten dat zij haar onterechte uitlatingen te laat heeft gerectificeerd. Friesland Vlees stelt dat het meer dan een maand en daarmee te lang heeft geduurd voordat de minister haar uitlatingen heeft genuanceerd door onderscheid te maken tussen het transport van vee en de gang van zaken binnen de slachterij. De grief treft geen doel. Het hof komt immers tot het oordeel dat de uitlatingen van de minister in het programma Buitenhof niet onrechtmatig zijn jegens Friesland Vlees. Er bestond dan ook rechtens geen plicht van de minister tot rectificatie. Dat de minister alsnog tot verduidelijking van haar standpunt is overgegaan maakt dat niet anders.
3.4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de mededelingen van de minister in het programma Buitenhof geen verdachtmakingen jegens Friesland Vlees inhouden, laat staan lichtvaardige verdachtmakingen. Friesland Vlees is door deze mededelingen niet geschaad in enig rechtens te beschermen belang, zodat niet kan worden volgehouden dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Evenmin kan worden gezegd dat de minister geen enkel belang had bij het aankondigen van de maatregel op de grond dat, zoals Friesland Vlees aanvoert, het nut daarvan door de aankondiging zou zijn tenietgegaan. De minister heeft, zoals gezegd, slechts bevestigd dat een klokkenluider misstanden had gemeld. Niet kan worden volgehouden dat de minister geen enkel belang heeft bij een mededeling waaruit blijkt dat op een dergelijk melding serieus wordt ingegaan en dat op het betrokken punt een beleidsmaatregel wordt getroffen. De door Friesland Vlees gestelde onrechtmatigheid, eruit bestaande dat de minister in het programma Buitenhof ten onrechte de indruk heeft gewekt dat er zich ernstige misstanden zouden voordoen in het slachthuis van Friesland Vlees en dat Friesland Vlees voor deze misstanden verantwoordelijk zou zijn, doet zich in elk geval niet voor. Al het voorgaande betekent dat de incidentele grief van de Staat slaagt en dat er is geen grond voor toewijzing van de vorderingen van Friesland Vlees jegens de Staat.
3.5.1.
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis beslist dat er geen sprake is van aantasting van de eer en goede naam door toedoen van de Tros en aldus, zo begrijpt het hof, dat de Tros niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Friesland Vlees. De grieven VII tot en met XI (waarbij grief VIII abusievelijk eveneens is aangeduid als grief VII) van Friesland Vlees richten zich tegen deze beslissing en tegen de overwegingen die daartoe hebben geleid. Friesland Vlees betoogt daarbij, kort samengevat, het volgende. De rechtbank is ten onrechte eraan voorbijgegaan dat de uitzending van Radar niet alleen het transport van vee aan de kaak stelde maar ook misstanden bij de verwerking van het vlees. Op beide gebieden is niet aangetoond dat sprake is geweest van misstanden, zodat het feitenmateriaal onvoldoende aanleiding gaf tot de uitzending. De Tros had er voorts uitdrukkelijk voor moeten zorgen dat Friesland Vlees, en overigens ook Friesland Beef, niet in verband werd gebracht met de vermeende misstanden bij het transport van dieren. De Tros heeft bovendien het temperament van de directeur van Friesland Vlees,[X], gebruikt om sensatie te creëren. Ook heeft de Tros onvoldoende gelegenheid gegeven tot wederhoor, aldus nog steeds Friesland Vlees. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grieven het volgende.
3.5.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de Tros met de uitzending van Radar in strijd heeft gehandeld met de jegens Friesland Vlees in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid, staan twee maatschappelijke belangen tegenover elkaar, aan de ene kant het belang dat individuele burgers, en ook een rechtspersoon als Friesland Vlees waarbij mogelijk mede economische belangen aan de orde zijn, niet door media worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en aan de andere kant het belang, verankerd in de vrijheid van meningsuiting via de media, dat niet, door onbekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Welke van deze belangen in een concreet geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden. Friesland Vlees heeft deze ook door de rechtbank verwoorde uitgangspunten niet bestreden. Partijen zijn erover eens dat de in het programma gebrachte verdenkingen ernstig waren en dat daarvan ernstige gevolgen voor Friesland Vlees te verwachten waren. Friesland Vlees heeft niet betwist dat, bezien vanuit het algemeen belang, de misstand die de uitzending aan de kaak probeerde te stellen ernstig was en dat daarom een voldoende zwaarwegend maatschappelijk belang aan de orde was. Het partijdebat handelt met name over de vraag of de inhoud van het programma - tegen deze achtergrond - voldoende steun vond in de het destijds beschikbare feitenmateriaal. Het hof overweegt daarover het volgende.
3.5.3.
Het hof komt na het zien van het gewraakte programma, dat op een digitale gegevensdrager bij het dossier is gevoegd, tot het oordeel dat de uitzending van Radar de daarin behandelde materie presenteert als in elkaars verlengde liggende onderwerpen. Deze onderwerpen zijn het transport, in strijd met de daarvoor geldende regelgeving, van ziek of zwak vee naar de slachterij van Friesland Vlees, het feit dat met deze transporten het dierenwelzijn in het geding is en voorts, zoals Friesland Vlees terecht betoogt, de voedselveiligheid die in het geding is omdat het vlees van zieke of wrakke dieren via de slachterij bij de consument terechtkomt. Het hof komt aldus met betrekking tot de inhoud van het programma tot een ander oordeel dan de rechtbank die overwoog dat het veetransport het hoofdonderwerp van het programma was.
3.5.4.
De Tros heeft erop gewezen dat zij voorafgaand aan de uitzending, voor zover voor deze bespreking van belang, over op het volgende ondersteunende feitenmateriaal beschikte:
a. gesprekken met vier anoniem gebleven informanten;
b. een gesprek met J. Meijer, hoofd voorlichting van de VWA;
c. een gesprek met R. [adverteerder], veetransporteur;
d. door de redactie verkregen foto’s en videobeelden van het uitladen van vee bij het slachthuis van Friesland Vlees, waarvan een deel is getoond in de uitzending;
3.5.5.
De redactie van Radar heeft begin 2008 contact gehad met de eerste informant, door de Tros K1 genoemd, kennelijk dezelfde persoon als de in Buitenhof genoemde klokkenluider. Deze heeft volgens een door Tros overgelegde notariële akte verklaard dat op het slachthuis in Leeuwarden dag in dag uit runderen werden aangevoerd in strijd met de wet. De informant verwijst daarbij naar de Transportverordening. De dierenartsen van de VWA hebben hun bevoegdheid om illegale handelingen aan te pakken niet gebruikt en hebben het merendeel van de zieke, zwakke of kreupele runderen goedgekeurd voor de slacht. Omdat bij de malafide handelaren bekend is dat in Leeuwarden controle nagenoeg ontbreekt, is het slachthuis te Leeuwarden een belangrijk doel van transporten van zieke, zwakke en liggende dieren. Sommige handelaren adverteren zelfs met deze mogelijkheid, aldus nog steeds K1. De informanten K2 en K3 - van wie de Tros eveneens bij notariële akte vastgelegde verklaringen heeft overgelegd, welke pas na de uitzending zijn opgemaakt, maar welke verklaringen volgens de Tros overeenkomen met voorafgaand aan de uitzending tegenover de redacteuren van Radar afgelegde verklaringen - hebben de verklaring van K1 bevestigd. K2 heeft daaraan nog toegevoegd dat in Leeuwarden niet de VWA bepaalde hoeveel ziek vlees er bij de dieren wordt weggesneden maar [Y], de directeur van Friesland Beef. [Y] beschikt volgens K2 over een stempel van de VWA waarmee een dood aangevoerde koe tegen de regels in toch naar het buitenland geëxporteerd kan worden. K3 heeft min of meer hetzelfde verklaard als K2. Deze informant voegt daaraan nog toe dat hij koeien heeft gezien waar veel meer opbrengst uit over bleef dan bij het toepassen van de regels had gekund. De redactie heeft met een vierde informant gesproken die al het voorgaande heeft bevestigd maar zijn verklaring niet wenste vast te leggen. Friesland Vlees heeft niet betwist, zo stelt het hof vast, dat de informanten hebben verklaard zoals in de notariële akten vastgelegd.
3.5.6.
Het hof ziet in de verklaringen van deze vier informanten, mede in verband met het hiervoor onder 3.5.4 sub b tot en met d genoemde en hierna nog te bespreken aanvullende feitenmateriaal, een ruime ondersteuning van de inhoud van het programma. Op dezelfde grond kan niet worden gezegd dat de Tros bij hetgeen daarin aan de orde is gesteld - zoals onder 3.5.3. beschreven - lichtvaardig te werk is gegaan. Daarbij wordt meegewogen dat de getuigen weliswaar anoniem zijn (en zijn gebleven) maar dat de Tros die anonimiteit in het programma uitdrukkelijk heeft gemeld en voorts voldoende heeft gedaan om zich te vergewissen van de identiteit van die getuigen en de wijze waarop zij aan de door hen verschafte inlichtingen zijn gekomen. De Tros heeft van drie van deze vier getuigen een (geanonimiseerde) notariële verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de notaris aan de hand van rijbewijs en/of paspoort de identiteit van de betrokkene heeft vastgesteld. De informanten hebben bovendien verklaard - zij het in algemene termen omdat zij immers anoniem wensen te blijven - op welke wijze zij betrokken zijn bij het transport van vee c.q. het slachthuis.
3.5.7.
De inhoud van de verklaringen van de informanten wordt ondersteund door de hiervoor onder 3.5.4 sub b genoemde verklaring van Meijer van de VWA. Uit deze verklaring heeft de Tros, ten tijde van de uitzending, mogen afleiden dat er in verband met het veetransport naar de slachterij van Friesland Vlees in het jaar 2007 en mogelijk begin 2008 in totaal 14 processen-verbaal zijn opgemaakt wegens overtreding van de Transportverordening. Dat deze processen-verbaal zijn opgemaakt tegen derden die het vee transporteerden en niet tegen Friesland Vlees of haar opdrachtgever Friesland Beef, zoals Friesland Vlees aanvoert, is daarbij van ondergeschikt belang. Het gaat er immers om dat het opmaken van deze processen-verbaal ondersteunt dat sprake was van (een verdenking van) frequente overtreding van de Transportverordening bij de aanvoer van vee naar het slachthuis van Friesland Vlees. Op deze wijze is ook hetgeen de hiervoor onder 3.5.4 sub c genoemde [adverteerder] heeft gezegd van betekenis voor de ondersteuning van de anonieme verklaringen. De redactie heeft contact opgenomen met [adverteerder] omdat hij een van de adverteerders was voor ‘moeilijk reisbaar vee’. [adverteerder] heeft bevestigd dat hij regelmatig vee leverde aan Friesland Beef en dit transporteerde naar het slachthuis van Friesland Vlees. Hij heeft voorts bevestigd dat een aantal malen proces-verbaal tegen hem was opgemaakt in verband met dit veetransport en dat hij in verband daarmee van zijn bed was gelicht voor verhoor en in afwachting was van de behandeling van zijn strafzaak.
3.5.8.
Ook de beelden van het vee die in de uitzending zijn gebruikt en daardoor aan het hof bekend zijn geworden, ondersteunen de verdenking dat sprake is van misstanden bij de aanvoer van het vee bij het slachthuis. Friesland Vlees betwist in hoger beroep niet langer dat deze beelden zijn opgenomen op het terrein van haar slachthuis, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Die beelden maken voldoende duidelijk dat (ook) ‘ziek of wrak’ vee werd aangevoerd bij het slachthuis. Friesland Vee heeft - overigens bij grief VI die in feite betrekking heeft op een rechtsoverweging met betrekking tot haar incidentele vordering in eerste aanleg, waarop het hof in rechtsoverweging 3.6.1 terugkomt – nog aangevoerd dat slechts de keuringsartsen van de VWA kunnen beoordelen of een aangevoerd rund had mogen worden getransporteerd of voor menselijke consumptie geschikt is. Dat doet er niet aan af dat, hoewel de zekerheid van een deskundigenoordeel ontbreekt, ook een lekenoordeel kan leiden tot gerede twijfel over het dierenwelzijn bij het transport en dat zulke twijfel onder de gegeven omstandigheden mag worden geuit.
3.5.9.
Uit de bespreking in het voorgaande blijkt dat het ondersteunende feitenmateriaal voor een groot deel ziet op misstanden bij het transport van het vee. Deze misstanden kunnen echter, alleen al door de daarvoor geldende regelgeving, niet los worden gezien van misstanden op het gebied van voedselveiligheid. De dierenartsen van de VWA keuren de aangevoerde dieren ingevolgde de Controleverordening niet alleen op tekenen die erop wijzen dat bij het transport het dierenwelzijn is geschaad maar ook op symptomen die wijzen op een aandoening die bij consumptie van het vlees gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid. De Transportverordening kent eigen regels over gewonde, zwakke en zieke dieren die uit oogpunt van dierenwelzijn niet mogen worden vervoerd, welke regels verschillen van de normen in de Controleverordening met betrekking tot zieke of sterk vermagerde dieren die niet voor menselijke consumptie mogen worden geslacht. Het is op zichzelf dan ook juist, zoals Friesland Vlees stelt, dat niet zonder meer duidelijk is dat vee dat niet mag worden getransporteerd, ook niet mag worden geslacht. Het ligt echter voor de hand dat dieren die te ziek of te zwak zijn voor transport in een relevant aantal gevallen wegens ziekte of vermagering evenmin geschikt zijn voor menselijke consumptie. Het feitenmateriaal ondersteunt in elk geval de verdenking dat de keuringsartsen van de VWA onvoldoende streng controleerden of de Transportverordening was overtreden. Dat roept vanzelf de vraag op of dezelfde keuringsartsen wel voldoende streng controleerden of het vee geschikt was voor menselijke consumptie. De verklaringen van de informanten sluiten dat laatste geenszins uit. Daarbij komt dat informant K2 uitdrukkelijk heeft verklaard dat [Y] invloed heeft op de hoeveelheid weg te snijden ‘ziek’ vlees en bovendien over een stempel beschikt om vlees dat afkomstig is van dode dieren - waarmee kennelijk wordt gedoeld op dieren gedood door een noodslachting - te kunnen exporteren hetgeen in strijd is met de Hygiëneverordening. Een en ander betekent dat de redactie van Radar voldoende aanleiding had om in het verlengde van de gerede verdenking van misstanden bij het veetransport die met dierenwelzijn te maken hebben, ook het thema voedselveiligheid tot onderwerp van de uitzending te maken.
3.5.10.
De Tros heeft ook voldoende grond gehad om de rol van Friesland Vlees aan de orde stellen. De regelgeving geeft daartoe al aanleiding. Uit de Hygiëneverordening blijkt immers dat de exploitant van het slachthuis een rol speelt in de toelating van het aangevoerde vee op het slachthuis. De exploitant ontvangt voorafgaand aan de aanvoer gegevens over de gezondheid van het dier en moet na beoordeling van deze gegevens besluiten het dier toe te laten en de gegevens ter beschikking stellen aan de keurende dierenarts. De ten tijde van de uitzending bekende feiten gaven eveneens voldoende aanleiding de rol van Friesland Vlees te belichten. Friesland Vlees voert nog aan dat zij niets met de misstanden te maken heeft omdat zij niet verantwoordelijk was voor het transport van het vee. Dat transport was niet eens de verantwoordelijkheid van haar opdrachtgever Friesland Beef, zo stelt zij, maar van derden. Het hof gaat aan deze stellingen voorbij. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft het feitenmateriaal niet alleen betrekking op misstanden bij het transport van het vee maar ook op de gang van zaken rond de keuring en de slacht. Friesland Vlees is verantwoordelijk voor het toelaten van [Y] tot het slachthuis en daarmee, in elk geval indirect, voor diens vermeende misdragingen in verband met de slacht en de verwerking van het vlees. Bovendien vonden de controles van het vee met betrekking tot de transportverordening plaats op het terrein van de slachterij. Friesland Vlees heeft voorts niet bestreden dat medewerkers van de slachterij meewerkten aan het uitladen van het vee, terwijl dat uitladen onderdeel uitmaakte van het transport. Friesland Vlees heeft bovendien zelf de hand gehad in de kennelijke vereenzelviging van haar onderneming - in de ogen van derden - met de onderneming van Friesland Beef. Zij heeft immers Friesland Beef gegund bij haar een kantoor aan te houden, [Y] tot het slachthuis toegelaten en bij de ingang van de slachterij een bord met de naam Friesland Beef opgehangen of laten ophangen.
3.5.11.
De Tros heeft nog erop gewezen dat uit stukken die zij - grotendeels - na de uitzending heeft verkregen, blijkt dat de handelwijze van Friesland Vlees gevaar voor de voedselveiligheid opleverde. Het gaat om afkeuringslijsten, slachtlijsten en traceringslijsten over de periode vanaf 31 december 2007 tot en met maart 2008. De Tros heeft de gegevens van de lijsten vergeleken en voor tien koeien samengevat in een overzicht, welke zij, met de genoemde stukken als bijlage, in hoger beroep heeft overgelegd. De slachtlijsten vermelden het gewicht van de koeien direct na de slacht, de afkeuringslijsten het aantal kilo’s vlees dat is afgekeurd en de traceringlijsten het gewicht van het aan de afnemers van Friesland Beef geleverde vlees. De gegevens zijn op alle lijsten door een slachtnummer en een identiteitsnummer terug te voeren naar individuele koeien. Uit de documenten blijkt, zo stelt de Tros, dat voor de tien in het overzicht genoemde koeien het gewicht van het afgeleverde vlees het gewicht van het goedgekeurde vlees ruim (hof: met enkele en in een aantal gevallen tot tientallen kilo’s) overtrof. De Tros trekt daaruit de conclusie ofwel dat er minder vlees werd uitgebeend dan had gemoeten ofwel dat er (delen van) afgekeurde voor- of achtervoeten zijn ‘bijgeschreven’ op slacht/identiteitsnummers van goedgekeurde koeien. In beide gevallen is er gevaar voor de voedselveiligheid ontstaan, aldus de Tros.
3.5.12.
Friesland Vlees betwist op zichzelf niet de inhoud van de stukken maar wel de conclusies die de Tros uit de documenten meent te kunnen trekken. Friesland Vlees heeft daartoe een schriftelijke verklaring overgelegd van A. Kuipers die inhoudt dat de door Friesland Vlees opgestelde traceringlijsten onjuiste gegevens bevatten omdat de medewerkers van de expeditie-afdeling van Friesland Vlees onder grote tijdsdruk en al dan niet bewust bouten wogen onder de nummers van andere koeien. Dit had anders gemoeten, zo erkent Friesland Vlees, maar heeft niet tot gevaar voor de voedselveiligheid geleid omdat tussen de verkoper, Friesland Beef, en de afnemer altijd vaststond welke dieren werden geleverd. De traceerbaarheid is evenmin in gevaar gekomen omdat het geleverde vlees per bout was voorzien van het juiste label. Friesland Vlees stelt kort gezegd dat de totaalgewichten van de leveringen per afnemer wel in orde waren en dat er geen sprake is geweest van het leveren van afgekeurd vlees.
3.5.13.
Het hof overweegt naar aanleiding van de stellingen omtrent de door Tros overgelegde lijsten het volgende. Friesland Vlees erkent dat de traceringlijsten behorend bij de uitlevering van het vlees niet kloppen. De gevolgen van deze in elk geval als slordig aan te merken gang van zaken komen voor rekening en risico van Friesland Vlees, of de fouten nu zijn veroorzaakt door werkdruk, onwetendheid van haar personeel of door slecht leesbare barcodes. Friesland Vlees kan aldus niet met een sluitende administratie aantonen dat zij slechts goedgekeurd vlees heeft geleverd. Friesland Vlees heeft nog erop gewezen dat het vlees wel traceerbaar is gebleven. Het hof gaat echter daaraan voorbij. Op dit moment is immers niet meer na te gaan welk vlees van welk rund afkomstig is geweest, nu aangenomen moet worden dat de labels bij de verdere verwerking van het vlees zijn verwijderd en het vlees bovendien inmiddels is geconsumeerd. Friesland Vlees heeft voorts haar stelling dat het totaal aan geleverd gewicht per levering wel klopte niet voldoende toegelicht en met stukken onderbouwd. Zij had dan van alle door de Tros onderzochte gevallen moeten aantonen dat al het vlees van de betreffende levering was goedgekeurd, maar heeft dat nagelaten. Zij volstaat met de bewering dat vlees van andere runderen is meegewogen met de door de Tros onderzochte gevallen en met de stelling dat de klanten van Friesland Beef de leveringen hebben geaccepteerd. Dat is onvoldoende. De stelling dat de keuringsartsen al het afgekeurde vlees onklaar maakten met blauwe inkt, is eveneens onvoldoende om haar stelling dat slechts goedgekeurd vlees is geleverd, te onderbouwen. Het hof is van oordeel dat Friesland Vlees de verdenking dat sprake is van misstanden op het gebied van voedselveiligheid aldus niet heeft kunnen weerleggen.
3.5.14.
Friesland Vlees heeft ter zake de (on)rechtmatigheid van de uitzending van Radar nog aangevoerd dat zij niet dan wel onvoldoende in de gelegenheid is geweest de aantijgingen aan haar adres te weerspreken. Het hof heeft vastgesteld dat Friesland Vlees in de persoon van haar directeur[X] in de uitzending aan het woord is geweest. De Tros heeft daaromtrent de volgende gang van zaken geschetst. De redactie van Radar heeft contact gezocht met zowel Friesland Beef als Friesland Vlees. De redactie heeft daarop contact gekregen met [Y] van Friesland Beef en heeft ook een e-mail ontvangen van [voornaam][X], de broer van[X] en kennelijk eveneens werkzaam voor, althans actief betrokken bij, Friesland Vlees. Er is op 28 februari 2008 telefonisch contact geweest met de broer van[X] en hem is meegedeeld dat verslaggevers van de redactie graag langs zouden komen voor een interview. De broer van[X] heeft die dag teruggebeld en meegedeeld dat hij had vernomen dat de verslaggevers bij [Y], van Friesland Beef, en diens advocaten waren en dat zijn broer op weg was daarnaar toe.[X] is naar het advocatenkantoor gekomen en heeft de verslaggevers, volgens de Tros op indringende wijze, gevraagd om mee te komen naar zijn bedrijf om alles uit te zoeken. De verslaggevers zijn toen meegegaan naar het slachthuis, zoals in het programma is te zien. Zij hebben[X] gevraagd of hij met behulp van slachtlijsten of andere stukken kon aantonen dat er op het slachthuis geen illegale dingen gebeurden.[X] zei dat hij dit bij de VWA wilde uitzoeken. De verslaggevers zijn vervolgens door[X] meegenomen naar het kantoor van de VWA op het slachthuis. De aldaar aanwezige veearts en keurmeester van de VWA wilden niets zeggen, waarna[X] de verslaggevers heeft gezegd dat zij niet weg zouden komen.[X] heeft de slagboom bij de poort laten sluiten, maar de verslaggevers konden via een alternatieve uitweg het bedrijf verlaten. Friesland Vlees heeft zich consequent op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid bij de VWA lag en dat verweer is in de uitzending naar voren gebracht.[X] heeft zich in de reportage opgedrongen aan de redacteuren en door zijn manier van doen is er meer aandacht besteed aan Friesland Vlees dan de bedoeling was. Wel is een schoonheidsfoutje, zo geeft Tros toe, dat op maandag 7 april 2008 geen tijd meer is genomen om Friesland Vlees van de uitzending die avond op de hoogte te stellen. Zij werd echter door de actualiteit, de uitzending van Buitenhof de dag daarvoor, gedwongen snel te werken. Aldus - steeds - de weergave van de Tros.
3.5.15.
Friesland Vlees heeft deze door de Tros geschetste gang van zaken op zichzelf niet betwist. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de e-mail van de broer van[X] een uitleg bevatte van de relevante wet- en regelgeving, met name betreffende de toezichthoudende rol van de VWA. Tevens heeft zij daaraan toegevoegd dat, toen op het slachthuis bleek dat de daar aanwezige medewerkers van de VWA weigerden inhoudelijke uitspraken te doen, de broer van[X] telefonisch liet weten naar Leeuwarden te komen met de slachtlijsten, maar dat de redacteuren van Radar daarop niet wilden wachten, waardoor[X] geagiteerd raakte. Friesland Vlees voert aan dat het optreden van[X] van die dag, zoals in het programma te zien, niet als wederhoor kan worden aangemerkt omdat hem geen inhoudelijke verwijten bekend zijn gemaakt en hem niet om een inhoudelijke reactie is gevraagd.
3.5.16.
Het hof volgt Friesland Vlees daarin niet op grond van het volgende. Uit de inhoud van de e-mail van de broer van[X], en de gang van zaken op het slachthuis, valt op te maken dat[X] wel degelijk op de hoogte was van de door Radar aan de orde te stellen onderwerpen en ook dat deze de gang van zaken in de onderneming van Friesland Vlees raakten en in een kritisch daglicht stelden. Uit de e-mail blijkt dat Friesland Vlees als verweer verwees naar de controle door de VWA op nakoming van de regelgeving. Dat Friesland Vlees wist dat het ook om problemen bij de slacht ging blijkt uit het feit dat zij aanbood slachtlijsten te verstrekken.[X] had bovendien naar een verduidelijking van de beschuldigingen kunnen vragen indien hij meende daarvan onvoldoende op de hoogte te zijn. Dat hij dat niet heeft gedaan dient voor rekening van Friesland Vlees te blijven. Ook de geagiteerdheid van[X], en de aandacht die hij daardoor in de uitzending trekt, dient voor rekening van Friesland Vlees te blijven. Friesland Vlees heft onvoldoende gesteld om te concluderen dat de Tros misbruik heeft gemaakt van deze gemoedstoestand. Daarvan is geen sprake door het enkel tonen van de geagiteerdheid. Friesland Vlees had bovendien, indien zij dat voor haar verweer van belang vond, uit eigen beweging alsnog de slachtlijsten aan de redactie van Radar kunnen verstrekken, desgewenst met een mondelinge of schriftelijke toelichting. Dat deze slachtlijsten, of mogelijk ander ontlastend materiaal, niet aan de redactie ter beschikking zijn gesteld dient eveneens voor rekening van Friesland Vlees te blijven. Het hof merkt overigens op dat Friesland Vlees ook in dit geding niet met dergelijke stukken is gekomen. Het hof komt tot de conclusie dat Friesland Vlees voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar standpunten naar voren te brengen. Dat zij daar - mogelijk - onvoldoende gebruik van heeft gemaakt is geen verwijt dat de Tros treft. Dat de Tros heeft nagelaten de middag voor de uitzending nogmaals een reactie aan Friesland Vlees te vragen is, gelet op de eerdere mogelijkheid daartoe, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, mede omdat Friesland Vlees wel door middel van derden van het voornemen tot uitzending had vernomen en ook op dat moment heeft nagelaten uit eigen beweging met de redactie in contact te treden.
3.5.17.
Aldus is, kort samengevat, gebleken dat de in de uitzending van Radar jegens Friesland Vlees geuite verdenkingen in ruime mate steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal. Ook is gebleken dat na de uitzending feiten naar voren zijn gekomen die de verdenking ondersteunen waardoor thans nog minder voor de hand ligt dat sprake is geweest van lichtvaardige verdachtmakingen. Daarnaast is vast komen te staan dat Friesland Vlees voldoende in de gelegenheid is gesteld tot het weerspreken van de verdenkingen. Zij heeft aldus de gelegenheid gehad mogelijk nadeel door de uitzending te beperken. Bovendien is onvoldoende gesteld om te concluderen dat het in beeld brengen van de geagiteerdheid van[X] onrechtmatig is jegens Friesland Vlees. Dat betekent dat, bij gebreke van andere stellingen daartoe van de zijde van Friesland Vlees, de uitzending niet als onrechtmatig jegens Friesland Vlees kan worden beschouwd. De grieven VII tot en met XI van Friesland Vlees falen.
3.6.1.
De grieven V en VI van Friesland Vlees betreffen overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot afwijzing van haar in eerste aanleg ingestelde incidentele vordering. In hoger beroep is deze incidentele vordering strekkende tot overlegging van stukken niet meer aan de orde, zo begrijpt het hof uit de door Friesland Vlees in hoger beroep geformuleerde, gewijzigde, vordering. De toelichting op de grieven wijst niet op iets anders. Bij grief V voert Friesland Vlees nog aan dat het niet anders kan zijn dan dat de minister tijdens het gesprek met de klokkenluider de in het programma Radar getoonde beelden te zien heeft gekregen. Het hof gaat aan deze - door de Staat betwiste - stelling voorbij, nu Friesland Vlees deze op geen enkele wijze heeft onderbouwd en bovendien niet heeft aangegeven welke conclusie daaraan dient te worden verbonden. Grief VI is reeds inhoudelijk besproken onder 3.5.8. De grieven falen.
3.6.2.
De grieven XIII tot en met XVI van Friesland Vlees betreffen de door haar gestelde schade en de causaliteitsvraag. Deze grieven hoeven gelet op het ontbreken van onrechtmatig handelen van de zijde van de Staat en de Tros niet te worden besproken nu deze niet tot toewijzing van enig onderdeel van het gevorderde kunnen leiden.
3.6.3.
Geen van partijen heeft bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot andere oordelen zouden leiden.
3.6.4.
De slotsom is dat de grieven van Friesland Vlees alle falen, althans niet tot toewijzing van haar vorderingen kunnen leiden. De incidentele grief van de Staat is gegrond zodat de vorderingen van Friesland Vlees jegens de Staat op een andere grond worden afgewezen dan in het bestreden vonnis. Het dictum van het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Friesland Vlees zal als de daarin in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het (principale) hoger beroep worden veroordeeld. Er is geen plaats voor een kostenveroordeling in het incidentele hoger beroep aangezien dit slechts strekt tot het opnieuw aan de orde stellen van een in eerste aanleg gevoerd verweer.
4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal appel en, in de zaak tussen Friesland Vlees en de Staat, in incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Friesland Vlees in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 6.190,- aan verschotten en € 13.740,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en aan de zijde van de Tros op € 6.190,- aan verschotten en € 13.740,- voor salaris;
verklaart deze procesveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, W.H.F.M. Cortenraad en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.