ABRvS, 19-09-2018, nr. 201706087/1/A1
ECLI:NL:RVS:2018:3051
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-09-2018
- Zaaknummer
201706087/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:3051, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑09‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2017:3711, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JOM 2018/1104
Uitspraak 19‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 maart 2016 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan Vodafone Libertel B.V. voor de bouw van een antenne opstelpunt ten behoeve van mobiele telecommunicatie in afwijking van het bestemmingsplan en voor het kappen van 8 bomen op een perceel aan de Abcovensedijk te Goirle, kadastraal bekend sectie A nr. 4571 (hierna: het perceel.
201706087/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Goirle,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 juni 2017 in zaak nr. 16/10002 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Goirle.
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2016 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan Vodafone Libertel B.V. voor de bouw van een antenne opstelpunt ten behoeve van mobiele telecommunicatie in afwijking van het bestemmingsplan en voor het kappen van 8 bomen op een perceel aan de Abcovensedijk te Goirle, kadastraal bekend sectie A nr. 4571 (hierna: het perceel.
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 2 juli 2018 , waar [appellant], bijgestaan door mr. E.D.M. Knegt, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. van der Meer, zijn verschenen. Verder is daar gehoord Vodafone Libertel B.V. (nu: VodafoneZiggo B.V.), vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
1. De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Het bouwplan voorziet in de bouw van een antenne opstelpunt ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een hoogte van 37,5 m op het perceel. Het opstelpunt bestaat uit een antennemast met installatiekasten en een metalen hekwerk (hierna tezamen: de antennemast) en heeft een oppervlakte van 100 m². Het perceel ligt aan de zuidrand van de kern Goirle.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de bouw van antennemast in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Grobbendonck-De Groote Akkers-De Hoge Wal". Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Om de antennemast te kunnen bouwen moet houtopstand worden verwijderd, waaronder zeven berken en één wilg. Het college heeft de omgevingsvergunning ook verleend voor de kap van deze bomen.
[appellant] woont in een woonboerderij op een perceel aan de overkant van de Abcovensedijk. Hij vreest aantasting van het monumentale karakter van zijn woonboerderij en van de groene omgeving.
Afwijken van het bestemmingsplan
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen, omdat de realisering van de antennemast in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij voert aan dat de realisering van de antennemast op het perceel in strijd is met het antennebeleid van de gemeente. De antennemast leidt tot aantasting van zijn monumentale woonboerderij. In dat verband voert hij aan dat de gemeentelijke monumentencommissie ten onrechte niet is ingeschakeld. Daarnaast voert hij aan dat volgens het antennebeleid in het buitengebied geen antennemasten zijn toegestaan. Het college heeft zich in dat verband ten onrechte op het standpunt gesteld dat het perceel geen onderdeel is van het buitengebied. Ook is geen rekening gehouden met de eisen in het antennebeleid dat de antennemast zo veel mogelijk uit het zicht van woonbebouwing moet blijven en dat bij de situering rekening moet worden gehouden met cultuurhistorische waardevolle objecten. Verder voert [appellant] aan dat de realisering van de antennemast in strijd is met het Groenstructuurplan. Ook is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de antennemast in de beschermingszone van een watergang komt te staan. Daarnaast is de antennemast in strijd met het Provinciaal Milieu- en Waterplan, tast de antennemast het Natuurnetwerk Brabant aan en is onvoldoende rekening gehouden met de ecologische belangen doordat onvoldoende onderzoek is gedaan. Verder voert [appellant] aan dat onvoldoende alternatieve locaties zijn onderzocht. Bovendien betwist [appellant] de noodzaak voor het oprichten van de antennemast.
3.1. Het college is bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. De rechter toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.
Antennebeleid
3.2. Het Antennebeleid is vastgesteld door het college op 18 juni 2013. In de inleiding van paragraaf 4.4 staat dat op basis van diverse argumenten, zoals ruimtelijke kwaliteit en te verwachten maatschappelijke invloeden, de gemeente Goirle in dit beleid een zonering bepaalt waarbinnen de plaatsing van vergunningplichtige antenne-installaties en masten is toegestaan. In deze paragraaf worden de verschillende afwegingsargumenten beschreven. Deze worden in paragraaf 4.5 samengevat in een zoneringskaart. In paragraaf 4.5 staat dat in deze zone het ja-mitsprincipe geldt. Plaatsing is mogelijk mits wordt voldaan aan de eerder genoemde algemene en locatiespecifieke uitgangspunten en de genoemde richtlijnen voor monumenten en welstand.
In paragraaf 4.6 onder het kopje ‘plaatsing op monumenten’ staat dat op basis van de Wabo het aanvragen van een antenne-installatie of vergunningvrije onderdelen daarvan op, aan of bij een monument omgevingsvergunningplichtig is voor de activiteit ‘wijzigingen monument’. Voor het plaatsen van een antenne-installatie op een monument moet de provider bij de gemeente dus een omgevingsvergunning aanvragen. Antenne-installaties mogen geen afbreuk doen aan de waarde van monumentale gebouwen of beschermde gebieden. Plaatsing van een antenne op, aan of bij een monument of cultuurhistorisch gebouw of gebied dient zorgvuldig te worden bekeken. De gemeentelijke monumentencommissie adviseert daarom het college van burgemeester en wethouders over de aanvraag en toetst daarbij aan de volgende uitgangspunten [..].
Niet in geschil is dat de woonboerderij is aangewezen als gemeentelijk monument. De woonboerderij staat op een ander perceel aan de overzijde van de Abcovensedijk. De afstand tussen de woonboerderij en de antennemast is ongeveer 33 m. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op de afstand en situering van de antennemast ten op zichte van de woonboerderij, het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de antennemast niet bij de woonboerderij wordt geplaatst, zodat inschakeling van de gemeentelijke monumentencommissie niet was vereist. Aan de vergunning is als voorschrift verbonden dat de locatie dient te worden ingericht conform het landschappelijk inpassingsplan van 30 juni 2015 van Econsultancy. In dit plan staat dat de mast wordt voorzien van een kleurschakering zodat deze wegvalt ten opzichte van de bomen die achter de mast komen te staan. De kasten onderaan de mast en het hekwerk krijgen een groen/bruine kleur. Verder wordt een beukenhaag geplaatst. De Afdeling is van oordeel dat gelet op de afstand, situering en de landschappelijke inpassing van de antennemast het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de monumentale waarde van de woonboerderij niet wordt aangetast. Gelet op de afstand en de geldende veiligheids- en constructie-eisen heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van veiligheidsrisico’s of beschadigingsrisico’s van de woonboerderij door het omvallen van de antennemast geen sprake zal zijn.
Het betoog faalt.
3.3. In subparagraaf 4.4.2 van het Antennebeleid, onder het kopje ‘Rand van de kern’, staat dat nieuwe solitaire antennemasten van maximaal 40 meter moeten worden geplaatst binnen de zone aan de randen van de kernen zoals die op de kaart in paragraaf 4.5 is aangegeven. In subparagraaf 4.4.4 van het Antennebeleid, onder het kopje ‘Waardevolle natuurgebieden’, staat dat het niet is toegestaan om vergunningplichtige antenne-installaties en masten te plaatsen in het buitengebied wat voor een groot deel bestaat uit waardevolle natuurgebieden en (open) landschappen. Dit gebied is gevoelig voor visuele verstoringen. Blijkens de zoneringskaart loopt de zone waar antenne-installaties mogen worden geplaatst onder meer langs de oost-zuid rand van de kern Goirle. Het perceel ligt in die zone.
Het perceel ligt in een strook groen aan de zuidzijde van de kern Goirle. Ten noorden en ten westen van dit perceel staat bebouwing. Gelet daarop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het perceel ligt in de rand van de kern en niet in het buitengebied. Daarbij heeft het college kunnen betrekken dat het perceel niet ligt in het gebied waar het bestemmingsplan "Buitengebied" geldt.
Het betoog faalt.
3.4. Paragraaf 4.7 heeft als kopje "verankering van het antennebeleid binnen de welstandstoetsing". In deze paragraaf worden richtlijnen gegeven die de welstand gebruikt bij de toetsing van de specifieke aanvraag. Het bevat richtlijnen voor de vormgeving en detaillering. In de paragraaf staat dat bij de beoordeling onder meer wordt betrokken een plaatsing zoveel mogelijk uit het zicht of zichtlijnen (voornamelijk bekeken vanuit nabijgelegen gebieden met een woonfunctie) en dat wordt rekening gehouden met de situering ten opzichte van cultuurhistorische waarden en objecten.
Omdat deze paragraaf geen betrekking heeft op de keuze van een locatie voor een antennemast maar op de toetsing van de welstand, zal de Afdeling wat [appellant] over deze paragraaf heeft aangevoerd bespreken bij de beoordeling van zijn gronden over de welstand in overweging 4.5.
Natuur
3.5. Het Groenstructuurplan is door de gemeenteraad op 19 februari 2014 vastgesteld. Het perceel ligt in een gebied dat is aangeduid als ‘Groene dorpsrand’. In het Groenstructuurplan staat dat dit groengebieden zijn die de overgang vormen van dorp naar landschap. Een aantal groene dorpsranden heeft een ecologische waarde. Vooral daar waar zij grenzen aan de EHS (Ecologische Hoofdstructuur) is het van belang deze ecologische waarde te versterken. In het Groenstructuurplan staat dat de groene dorpsranden zoveel mogelijk in stand gehouden dienen te worden en waar nodig versterkt.
De groene dorpsrand waar het perceel in ligt, heeft een lengte van 400 m en een breedte variërend van ongeveer 50 tot 100 m. De Afdeling is van oordeel dat gelet hierop het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van de antennemast een geringe impact heeft op deze dorpsrand en daarom niet in strijd is met het Groenstructuurplan.
Het betoog faalt.
3.6. Aan het besluit is een quickscan flora en fauna van Econsultancy.nl van 5 februari 2016 (hierna: Quickscan) ten grondslag gelegd. De Quickscan bevat onder meer een onderzoek naar de effecten van de ingreep op de kernkwaliteiten en omgevingscondities. In de Quickscan staat dat het effect op het Natuurnetwerk primair bestaat uit oppervlakteverlies. Andere effecten zijn er niet. De verbindende functie van het natuurnetwerk wordt niet aangetast. Er is geen sprake van verstorende effecten ten gevolge van uitstraling van licht, lawaai en dergelijke. Verder staat in de Quickscan dat het wenselijk is het oppervlakteverlies te compenseren door fysieke of financiële compensatie.
[appellant] heeft de conclusie dat de verbindende functie van het natuurnetwerk niet wordt aangetast niet onderbouwd betwist, zodat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college de Quickscan op dit punt niet aan zijn besluit ten grondslag kon leggen. Anders dan [appellant] aanvoert was het college niet gehouden om het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant te verzoeken de begrenzing van de aanduiding ‘Ecologische Verbindingszone’ te wijzigen als bedoeld in artikel 11.2, tweede lid, van de Verordening Ruimte 2014. Een dergelijke wijziging zou nodig zijn indien de antennemast in strijd met artikel 11.1 van deze verordening zou zijn. Daarvan is al geen sprake omdat de in artikel 11.1 neergelegde verplichting gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2014 niet geldt. De omgevingsvergunning is immers niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo verleend.
Het betoog faalt.
3.7. De Quickscan bevat onder meer een onderzoek naar aangetroffen en te verwachten beschermde soorten. Op 22 mei 2015 heeft een veldonderzoek plaatsgevonden. Bij het onderzoek wordt op basis van het aanwezige habitat/de verblijfsmogelijkheden, samen met verspreidinggegevens, beschreven welke beschermde soorten binnen de onderzoekslocatie kunnen voorkomen. Afhankelijk van de soort wordt ingegaan op de potentiële aanwezigheid van vaste rust- en verblijfsplaatsen, foerageergebied en verbindingsroutes. Onder het kopje ‘Amfibieën’ in de paragraaf over reptielen, amfibieën en vissen staat vermeld dat streng beschermde soorten die in de regio voorkomen, waaronder de kamsalamander, niet te verwachten zijn. Daarvoor is het wilgenstruweel te zeer verdroogd en verland. In de conclusie van de Quickscan staat dat ten aanzien van algemene broedvogels overtredingen kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet (nu: Wet natuurbescherming) wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij een ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.
[appellant] heeft deze Quickscan en de daarin neergelegde conclusie op dit punt niet inhoudelijk betwist. Evenmin heeft hij onderbouwd waarom één veldonderzoek in dit geval onvoldoende was en nader onderzoek nodig was. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze Quickscan niet aan het besluit voor zover dat ziet op de beoordeling van de ecologische belangen ten grondslag heeft kunnen leggen.
Het betoog faalt.
3.8. Anders dan [appellant] aanvoert ligt het perceel niet op gronden met de dubbelbestemming "Beheer- en beschermingszone watergang". Het college heeft de bouwtekening met daarop het overzicht van de locatie op een uitsnede van de kaart van het bestemmingsplan "Grobbendonck-De Groote Akkers-De Hoge Wal" geprojecteerd. Uit dit stuk blijkt dat het perceel buiten de gronden met genoemde dubbelbestemming ligt. [appellant] heeft de juistheid van de weergave van het perceel op de kaart niet gemotiveerd betwist.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 is op 18 december 2015 door Provinciale Staten van Noord-Brabant vastgesteld. Volgens het voorwoord staat daarin hoe de provincie Noord-Brabant de komende jaren gaat werken aan een veilig en gezond milieu. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 bevat geen regels of beleidsregels waaraan het college gebonden is.
Het betoog faalt.
Gelijkheidsbeginsel
3.9. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in dit geval niet de gevraagde vergunning te weigeren terwijl het een vergunning voor de bouw van een antennemast op een andere locatie aan de Abcovensedijk wel heeft geweigerd. Bij besluit van 26 april 2011 heeft het college geweigerd aan Vodafone Libertel B.V. een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een antennemast op een perceel aan de Abcovensedijk. Dit perceel ligt niet in de rand van het dorp, maar in een open gedeelte van het buitengebied van Goirle. Verder geldt voor dat perceel een ander planologische regime. Er is geen sprake van een rechtens vergelijkbaar geval.
Het betoog faalt.
Noodzaak
3.10. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de antennemast noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat dekkend telecommunicatienetwerk van voldoende capaciteit in Goirle. Hierbij is van belang dat in de door Vodafone Ziggo B.V. opgestelde uitleg locatie mast Vodafone een "kleuren-radiodekkingsplot" is opgenomen van de huidige situatie en van de toekomstige situatie na plaatsing van de antennemast waaruit blijkt dat de antennemast noodzakelijk is voor de realisering van een adequaat dekkend telecommunicatienetwerk. [appellant] heeft niet aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat deze door Vodafone Ziggo B.V. overgelegde dekkingskaart onjuist zou zijn en in zoverre niet aan het besluit ten grondslag zou mogen worden gelegd. De door [appellant] overgelegde dekkingskaart, afkomstig van de website van Vodafone, is blijkens een onderschrift slechts een indicatieve kaart. Wat de door [appellant] aangedragen toepassing van de zogenoemde small cells technologie betreft, heeft het college het standpunt ingenomen dat met deze technologie slechts de capaciteit binnen een bestaand netwerk kan worden uitgebreid, maar dat die techniek niet geschikt is voor het realiseren van een netwerk. [appellant] heeft dit standpunt niet onderbouwd betwist.
Het betoog faalt.
Alternatieven
3.11. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren, (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2830).
Het college heeft toegelicht waarom met de aangedragen alternatieven geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Ten aanzien van de door [appellant] genoemde locaties in het gebied de Bakertand en langs de A58 heeft het college het standpunt ingenomen dat deze buiten het zoekgebied voor plaatsing van deze antenne liggen. Het college verwijst in dit verband naar de door Vodafone Ziggo B.V. opgestelde uitleg locatie mast Vodafone. Daarin staat dat met name de dekking in Goirle zuid- en zuidoost verbeterd moet worden. Verder staat in een door het college bij de rechtbank overgelegd e-mailbericht van Vodafone dat de door [appellant] genoemde alternatieve locatie aan de Abcovensedijk een veel groter gebied een verminderde dekking heeft binnenshuis. Bij het email-bericht is een zogenoemde plot met de dekking van de huidige locatie en een plot met de dekking van deze alternatieve locatie gevoegd. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit deze toelichting dat niet op voorhand duidelijk is dat met de alternatieve locatie een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijk alternatief bestaat.
Het betoog faalt.
Overige
3.12. Voor zover [appellant] aanvoert dat niet is voldaan aan het vereiste van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de Verordening Ruimte, overweegt de Afdeling dat hij deze grond niet eerder heeft aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is gegeven waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
Welstand
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de antennemast in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daartoe voert hij aan het welstandsadvies volledig ongemotiveerd is. Verder voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte de indeling van het perceel in het gebied met een welstandsniveau-2 in de welstandnota als vaststaand heeft aangenomen. Gelet op de omgeving ter plaatse dienen de criteria van welstandsniveau-1 behorend bij het buitengebied te worden toegepast. [appellant] wijst in dit verband op het feit dat het perceel ligt in een gebied dat in het Groenstructuurplan als "Groene Dorpsrand" is aangewezen en in een deel van het Natuurnetwerk Nederland.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012; ECLI:NL:RVS:2012:BX8987) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende
4.2. Het college heeft zijn oordeel over de welstand gebaseerd op het door de Welstandcommissie uitgebrachte positieve advies van 5 januari 2016. De welstandscommissie had eerder op 14 oktober 2014 geadviseerd een eerdere aanvraag aan te houden. In dit advies is uitgegaan van de ligging van het perceel in het gebied W8B Thematische uitbreidingswijken: Hoge wal, welstandsniveau 2. Verder is hierin advies gegeven over de inpassing van de bouwwerken door middel van groenblijvende beplanting en over de kleurstelling van de bouwwerken, waarbij is geadviseerd de installatiekasten en het hekwerk een donkergroene en de mast een middengrijze, niet glanzende kleurstelling te geven. Op 14 juli 2015 heeft zij een nadere toelichting gegeven op haar advies van 14 oktober 2013. In het positieve advies van 5 januari 2016 staat dat met het gewijzigde plan goed wordt gereageerd op de bemerkingen van de commissie in het vorige advies.
4.3. Gelet op de verwijzing naar het eerdere advies is het advies van 5 januari 2016 niet ongemotiveerd, zodat het college daarin geen aanleiding hoefde te zien het advies niet aan zijn besluit ten grondslag te leggen.
4.4. De welstandnota is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 januari 2014 en bevat beleidsregels waarin criteria zijn opgenomen die het college toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet. Wat betreft de indeling van de deelgebieden staat in de welstandnota, hoofdstuk 5.5, dat op basis van een ruimtelijke analyse en inventarisatie van de bestaande bebouwing de gebiedsindeling is gemaakt. De gebiedsindeling bestaat onder meer uit: W. Planmatig ontworpen woongebieden, G. Groene gebieden. In hoofdstuk 5.5.3 staat dat het buitengebied van Goirle is te typeren als een open agrarisch landschap waarin de oude beekstructuur een belangrijke dragende rol speelt. Blijkens de tabel op pagina 18 gelden 3 toetsingsniveau’s. Bij niveau 1 (streng) moeten alle beoordelingsaspecten van alle aspectgroepen voldoen aan de in hoofdstuk 5.8 beschreven criteria. Bij niveau 2 (licht) moet aan alle beoordelingsaspecten van de aspectgroep "Detailaspecten" globaal worden voldaan. De criteria in deze groep zijn richtinggevend. De beoordelingsaspecten betreffen de mate van detaillering, materiaalgebruik toevoegingen en kleurgebruik toevoegingen.
Tegen de welstandsnota staat gelet op artikel 8:2 van de Awb geen bezwaar en beroep open. Dit staat er echter niet aan in de weg dat de inhoudelijke bezwaren tegen de in de welstandsnota neergelegde beleidsregels kunnen worden getoetst in het kader van een bezwaar of beroep tegen een besluit waaraan de beleidsregels ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Afdeling ziet hierin echter geen reden voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het perceel maakt deel uit van een groene rand grotendeels ten zuiden van de woonwijk Hoge Wal. Ten westen, noorden en oosten van deze rand staat bebouwing. Het groen in deze rand is grotendeels aangelegd in verband met de bouw van de woonwijk Hoge Wal. Hoewel het perceel zelf niet is bebouwd, behoort het gelet op de ligging tussen wel bebouwde gronden niet tot het buitengebied. Gelet op deze ligging van het perceel heeft de gemeenteraad het kunnen rekenen tot het bebouwde gebied. Het welstandsniveau 1 was daarom niet van toepassing, zodat het college het advies waarbij toepassing is gegeven aan welstandsniveau 2 aan zijn besluit ten grondslag kon leggen.
4.5. In het besluit van 7 maart 2016 staat dat met de locatie wordt aangesloten bij (opgaande) bosschages, waardoor de plaatsing uit het zicht is vanuit de woongebieden. De mast wordt binnen de coulissen bestaand opgaand groen geplaatst. Verder staat in het besluit van 25 oktober 2016 dat het college van oordeel is dat met het plaatsen van de antennemast op de locatie en de afstand geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand van [appellant]. Daarbij heeft het college het advies van de welstandscommissie over de inpassing van de mast door middel van beplanting en kleurstelling van de bouwwerken betrokken. Anders dan [appellant] stelt is daarmee rekening gehouden met de in overweging 3.4 genoemde richtlijnen in het Antennebeleid. De omstandigheid dat vanaf zijn perceel het bovenste deel van de mast zichtbaar is, betekent niet dat geen rekening is gehouden met de richtlijn over zicht vanuit de woongebieden. De richtlijn schrijft immers niet voor dat er helemaal geen zicht mag zijn op de antennemast.
4.6. Het betoog over de welstand faalt.
Kap van bomen
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning voor de kap van de bomen niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hij voert hiertoe aan dat de belangen niet zorgvuldig zijn afgewogen en het standpunt van het college dat geen natuurwaarden in het geding zouden zijn onbegrijpelijk en ongefundeerd is. De houtopstand heeft wel natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde en een belangrijke waarde voor stads- en dorpsschoon, aldus [appellant].
5.1. Ten behoeve van de plaatsing van de antennemast zal een deel van de op het perceel aanwezige houtopstand met een oppervlakte van 10 bij 10 meter worden verwijderd. Het betreft de kap van 7 berken en 1 wilg.
5.2. Het college heeft aan het besluit de Quickscan ten grondslag gelegd. Daarin staat dat de natuurwaarde van de locatie niet zeer hoog is, omdat het een vrij jong, voedselrijk, droog loofbosje zonder ondergroei betreft. Behalve oppervlakteverlies heeft de ingreep geen andere effecten op het Natuurnetwerk, aldus de Quickscan. Verder is een advies opgesteld van 14 januari 2016 van een groendeskundige van de afdeling Realisatie en Beheer van de gemeente. Dit advies bevat een inventarisatie en beoordeling van alle in artikel 4.11, vierde lid, onder sub b tot en met g, van de Algemene Plaatselijke Verordening Goirle 2016 (hierna: APV) genoemde waarden. Op grond van de Quickscan en het advies heeft het college het standpunt ingenomen dat de aantasting van de waarden slechts beperkt is en dat deze aantasting onvoldoende opweegt tegen het maatschappelijk belang bij de realisatie van de zendmast. Het college heeft daarbij betrokken dat de bomen vallen onder de categorie ‘overige houtopstanden’ waarop een minder streng kapbeleid van toepassing is en dat financiële compensatie moet plaatsvinden.
5.3. In de enkele verwijzing naar de omstandigheid dat het perceel deel uitmaakt van het Natuurnetwerk, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat het college ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de aantasting van de waarden beperkt is. In de Quickscan staat dat de ingreep behalve oppervlakteverlies geen andere effecten op het Natuurnetwerk heeft. [appellant] heeft dit niet onderbouwd bestreden, zodat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college de Quickscan op dit punt niet aan zijn besluit ten grondslag kon leggen. Gelet op de Quickscan en het advies bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het besluit over de kap van de bomen onzorgvuldig dan wel ongefundeerd heeft genomen.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van de waarden niet opweegt tegen het maatschappelijk belang bij het realiseren van de antennemast.
Het betoog faalt.
Aanhaakverplichting
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een deugdelijk onderzoek ontbreekt naar de vraag of de vergunde activiteiten zijn aan te merken als handelingen als bedoeld in artikel 75b van de Flora- en faunawet (nu: Wet natuurbescherming). Daarom valt niet uit te sluiten dat sprake is van dergelijke handelingen en dat sprake is van de zogenoemde aanhaakverplichting. Hij wijst er in dit verband op dat via de RAVON bekend is geworden dat de kamsalamander in Goirle is aangetroffen.
6.1. Gelet op artikel 75c, eerste lid, van de ten tijde van het besluit van toepassing zijnde Flora- en faunawet (hierna: Ffw) draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 75b, eerste lid. Dit betreft de zogenoemde aanhaakverplichting. Gelet hierop moet worden bezien of het college zich ten tijde van het nemen van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning op het standpunt heeft gesteld dat het verwijderen van de houtopstand en de realisering van de antennemast geen handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Ffw omvatten.
6.2. Zoals in 3.7 is overwogen bevat de Quickscan een onderzoek naar aangetroffen en te verwachten beschermde soorten. Op 22 mei 2015 heeft een veldonderzoek plaatsgevonden. Bij het onderzoek wordt op basis van het aanwezige habitat/de verblijfsmogelijkheden, samen met verspreidinggegevens, beschreven welke beschermde soorten binnen de onderzoekslocatie kunnen voorkomen. Afhankelijk van de soort wordt ingegaan op de potentiële aanwezigheid van vaste rust- en verblijfsplaatsen, foerageergebied en verbindingsroutes. Onder het kopje Amfibieën staat vermeld dat streng beschermde soorten die in de regio voorkomen, waaronder de kamsalamander, niet te verwachten zijn, daarvoor is het wilgenstruweel te zeer verdroogd en verland.
6.3. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen reden voor het oordeel dat het uitgevoerde onderzoek onvolledig was en dat het college nader onderzoek had moeten laten verrichten. In het onderzoek is onder meer ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van de kamsalamander. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verwijdering van de begroeiing en de realisering van de antennemast geen handelingen omvatten als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Ffw. Er bestond dan ook geen zogenoemde aanhaakverplichting.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
270. BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat
Flora- en faunawet
Artikel 75b luidt:
Deze afdeling is van toepassing op handelingen:
a. waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en
b. die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan Onze Minister op grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen.
2 Deze afdeling is niet van toepassing op handelingen die zijn toegestaan krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid, of waarvoor een zodanige ontheffing is aangevraagd.
3 De bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden niet voor handelingen die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van deze afdeling is verleend.
Artikel 75c, eerste lid, luidt:
De aanvrager van een omgevingsvergunning draagt er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 75b, eerste lid.
Verordening Ruimte 2014
Artikel 2, eerste lid, luidt:
Tenzij de strekking van de bepaling zich daartegen verzet dan wel in deze verordening uitdrukkelijk anders is aangegeven, wordt bij toepassing van deze verordening onder bestemmingsplan tevens begrepen:
a. een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet;
b. een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de wet;
c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;
d. een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet;
e. een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de wet, zoals deze luidde voor 1 oktober 2010;
f. een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze luidde voor 1 juli 2008.
Artikel 3.1 luidt:
1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.
Artikel 11.1 luidt:
11.1 Ecologische verbindingszone
1 In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' strekt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Ecologische verbindingszone' tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van:
a. ten minste 50 meter in bestaand stedelijk gebied en zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling;
b .ten minste 25 meter in alle overige gebieden.
2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, stelt regels voor zover dat nodig is om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, w
aarbij in ieder geval:
a. beperkingen worden gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing;
b. regels ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.
3. Na realisatie van de ecologische verbindingszone is artikel 5.1 (bescherming ehs) van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.2 luidt:
1. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de aanduiding 'Ecologische verbindingszone' wijzigen indien dit tot een beter resultaat leidt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan Gedeputeerde Staten verzoeken om de begrenzing van de aanduiding 'Ecologische verbindingszone' te wijzigen mits hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan de functie van ecologische verbindingszone.
3. Op een verzoek als bedoeld in het tweede lid is artikel 36.5 (procedure grenswijziging op verzoek) van toepassing
Algemene Plaatselijke Verordening Goirle (2016)
Artikel 4.11, vierde lid, luidt:
Een vergunning kan worden geweigerd op grond van onder andere:
a. alternatieven waarbij de houtopstand, vermeld op de Groene kaart, kan worden gespaard;
b. natuurwaarde van de houtopstand;
c. landschappelijke waarde van de houtopstand;
d. waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
e. beeldbepalende waarde van de houtopstand;
f. cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
g. waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
h. concreetheid en haalbaarheid project.