Dat betreft een toegestane beperking in cassatie. Zie Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 8e druk p. 76-77.
HR, 20-02-2018, nr. 16/06258
ECLI:NL:HR:2018:230
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-02-2018
- Zaaknummer
16/06258
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:230, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑02‑2018; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:134
ECLI:NL:PHR:2018:134, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:230
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Mishandeling. Falend beroep op noodweer. HR: art. 80a RO.
Partij(en)
20 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/06258
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 22 december 2016, nummer 22/001727-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2018.
Conclusie 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Mishandeling. Falend beroep op noodweer. HR: art. 80a RO.
Nr. 16/06258 Zitting: 23 januari 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 22 december 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens feit 2 subsidiar “mishandeling”, veroordeeld tot twee dagen gevangenisstraf, met aftrek. Tevens heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegekend en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest is bepaald. Daarenboven heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09-797239-13 toegekend.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld. Hiertoe heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld. Hoewel het cassatieberoep oorspronkelijk onbeperkt was ingesteld, heeft mr. A.P. Visser op 15 mei 2017 bij de griffie van het gerechtshof Den Haag het cassatieberoep ingetrokken voor zover dat was gericht tegen de onder feit 2 primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, waarvoor de verdachte blijkens het arrest van het hof van 22 december 2016 is vrijgesproken.1.
3. Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd het beroep op noodweer heeft verworpen.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“2 subsidiair:
Hij op of omstreeks 11 april 2015 te ’s-Gravenhage opzettelijk een persoon ( te weten [betrokkene 1]) meermalen althans eenmaal in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt en/of meermalen althans eenmaal tegen het been/ de benen heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.”
3.3. Blijkens de aan het arrest gevoegde bijlage heeft het hof die bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen doen steunen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 11 april 2015 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015110195-8 met fotobijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 37-42):
Als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe hierbij aangifte van mishandeling op zaterdag 11 april 2015 op de Maretakstraat te ’s-Gravenhage. Ik zag twee jongens rennen en voor mij en mijn buurman was het duidelijk dat deze jongens iets gedaan hadden.
Ik omschrijf u de personen als volgt:
De eerste persoon:
- man
- donker getint
- deze persoon was duidelijk kleiner dan de ander.
Ik ben toen samen met mijn buurman achter de jongens aangerend, waarna deze jongens stopten met rennen. Ik zag dat beide jongens zich omdraaiden in onze richting. De kleinere jongen deed zijn shirt uit en deed zijn armen naar voren. De jongen hield een gevechtshouding aan in mijn richting. De jongen zonder shirt maakte slaande bewegingen met beide armen. Deze jongen raakte met zijn vuisten een aantal keer mijn gezicht. Ik voelde direct een pijn in mijn gezicht. Dezelfde jongen schopte mij ook meerdere malen tegen mijn benen.
Ik zag dat er politieagenten aankwamen. Ik zag dat een mannelijke politieagent de jongen zonder shirt vasthield. Dit was de jongen die mij zojuist had geslagen.
Ik voelde dat ik meerdere wondjes op mijn gezicht had. Ook merkte ik dat uit diverse wondjes bloed liep.
2. Een geschrift zijnde een geneeskundige verklaring betreffende [betrokkene 1] d.d. 13 april 2015, opgemaakt en ondertekend door de arts M.C.L. Pradjarahardja. Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 45):
Als relaas van deze arts:
Uitwendig waargenomen letsel:
Blauw oog, scheurwond klein kin, bloeduitstorting achter linkerknie (kniekuil).
3. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 april 2015 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015110195-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 56):
Als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
De man met het ontbloot bovenlijf sloeg de oudere man. De oudere man wilde de situatie sussen.
4. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 11 april 2015 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015110195-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 27-29):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 11 april 2015 kregen wij de opdracht van de centralist van de meldkamer om te gaan naar de Maretakstraat te ’s-Gravenhage omdat daar onenigheid zou zijn waarbij ook werd geslagen. Op het moment dat wij ter plaatse kwamen zagen wij twee personen staan waarvan er één een ontbloot bovenlijf had.
Ik vroeg aan de man zonder shirt wat zijn naam was. Op het moment dat deze man zei dat zijn voornaam Jesaja was, herkende ik hem ambtshalve als [verdachte].
Ik heb de man zonder shirt, die ik ambtshalve herkende als [verdachte], aangehouden als verdachte ter zake mishandeling. Nadat de verdachte was overgebracht naar bureau Segbroek, kwam uit zijn fouillering zijn identiteitsbewijs. Hieruit bleek dat de aangehouden verdachte betrof:
[verdachte]
[geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats]
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 april 2015 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500- 2015110195-24. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 88-91):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [verdachte]:
Ik heb gisteren gevochten. Ik heb mijn T-shirt uitgedaan.
6. Het proces verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 14 april 2015. Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven -:
als de op genoemde datum tegenover deze rechtercommissaris afgelegde verklaring van [verdachte]:
Ik heb wel teruggeslagen en geschopt.”
3.4. In hoger beroep heeft de raadsman blijkens de overlegde pleitnotitie aangaande het beroep op noodweer het volgende aangevoerd:
“Hierbij deel ik u mede dat [verdachte] zich niet kan verenigen met bovengenoemd vonnis omdat hij ten onrechte is veroordeeld, omdat ook ten opzichte van feit 2 (subsidiair) sprake is geweest van een noodweer situatie. De mishandeling vond vrijwel gelijktijdig plaats met de bedreiging (feit 4), waarvoor de rechtbank wel [verdachte] heeft ovrv, zodat niet in te zien is waarom voor dit feit niet.
(…)
Evenwel komt [verdachte] op dit onderdeel een beroep op noodweer toe.
Alhoewel ik het met de rechtbank in grote lijnen eens ben dat het dossier niet heel nauwkeurig de gebeurtenissen beschrijft, ben ik van mening dat voldoende aannemelijk is dat op het moment dat [verdachte] [betrokkene 1] sloeg er een noodweer situatie was.
Immers:
Pv 64 [betrokkene 3]. De jongen met ontbloot bovenlijf hoorde bij groepje dat achterna gezeten werd. De groep bestond uit 10 a 15 personen.
Pv 61 [betrokkene 4]. Ik denk dat we een paar honderd meter hadden gerend toen we de langste jonge inhaalden. De kleine kwam terug lopen. Ik denk dat zij geschrokken waren dat we meteen achter hen aangerend zijn. Ze namen een vechthouding aan. De jongens namen een dreigende houding aan alsof ze wilden vechten.
Pv 56 [betrokkene 2] verklaart dat [verdachte] (de jongen met lang haar en ontbloot bovenlichaam) tegen de groep zei: dat zij maar als eerste moesten slaan. Daarbij dreigde hij dat hij kickbokskampioen was en ze dood zou slaan.
Pv 68 [betrokkene 5] [onafhankelijke getuige, toevoeging blijkens proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep]. Ik zag de jongens een vechthouding aannemen. Ik zag dat de jongen met het ontblote bovenlijf een klap kreeg en op de grond viel.
Pv 89 [verdachte]. Ik en [betrokkene 6] probeerden weg te rennen, maar de gehele tijd kwamen ze weer achter ons aan. Ik zag drie mannen voor mij staan en voor ik wist kreeg ik overal klappen en viel ik op de grond.
Pv 75 ev. In het dossier bevinden zich foto's waaruit duidelijk blijkt dat [verdachte] behoorlijk wat letsel heeft opgelopen
Vast staat dat, nadat door toedoen van de medeverdachte een scooter was omgevallen een groep mensen van minstens drie maar aangenomen mag worden meer en wel minstens acht mensen naar buiten kwamen en verhaal wilden halen. Nadat [verdachte] en medeverdachte meerdere malen hadden geprobeerd zich aan die dreigende situatie te onttrekken door meerdere malen weg te rennen, werd de medeverdachte uiteindelijk ingehaald. Het had er alle schijn van dat het niet bij een gesprek zou blijven. Er was trekken en duwen. [verdachte] verwachtte dat de medeverdachte door de andere groep in elkaar geslagen zou worden en wilde dat voorkomen door zich bij hem te voegen. Hij uitte bedreigingen dat de groep maar als eerste moest slaan en dat hij kickbokskampioen was. Hij hoopt hiermee de groep af te schrikken.
[betrokkene 1] was een van die mannen. [verdachte] kreeg klappen en viel op de grond. Vervolgens heeft hij ook een klap terug gegeven naar een van de mensen, uit die groep die het dichtst bij stond, [betrokkene 1] zo construeer ik uit het dossier. Vervolgens heeft hij bedreigingen geuit. Nadien werd het rustig.
Conclusie
Onder de gegeven omstandigheden, mocht gelet op de dreigend situatie waarin hij en de medeverdachte zich meerdere malen op verschillende wijze hebben getracht zich te onttrekken, mocht was nadat hem vanuit de groep waartoe [betrokkene 1] behoorde hem een of meerdere klappen waren gegeven en hij op de grond viel zich verdedigen. Dit was proportioneel.
[verdachte] dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. Benadeelde partij afwijzen dan wel niet ontvankelijk verklaren dan wel matigen wegens eigen schuld, zoals ook is overwogen door de rechtbank. Immers [betrokkene 1] bevond zich in een opdringerige groep van waaruit agressie straalde en daadwerkelijk agressie gepleegd is ten opzichte van [verdachte].”
3.5. Het hof heeft het standpunt van de verdediging als volgt samengevat en verworpen:
“Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities - ter zake van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte een beroep toekomt op noodweer. Daartoe heeft de raadsman in de kern weergegeven aangevoerd dat de verdachte zich mocht verdedigen, nadat hem vanuit de groep waartoe aangever [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) behoorde, één of meerdere klappen waren gegeven en hij daardoor op de grond was gevallen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt dat de medeverdachte op 11 april 2015 - in aanwezigheid van de verdachte een scooter uit een voortuin heeft omgeduwd waarna de verdachte en de medeverdachte zijn weggerend.
De aangevers [betrokkene 1] en [betrokkene 5] zijn — na constatering van dit feit - met een aantal anderen achter de verdachte en de medeverdachte aangerend om verhaal te gaan halen. Vervolgens is er een confrontatie ontstaan tussen de verdachte en de medeverdachte aan de ene kant en de aangevers aan de andere kant, waarvan - zoals hierboven omschreven - de precieze toedracht en het verloop van het treffen van de verdachte en de medeverdachte met de aangevers niet duidelijk kan worden vastgesteld.
De aan het hof voorliggende vraag is of de verdachte door de aangever [betrokkene 1] ogenblikkelijk en wederrechtelijk is aangerand, waartegen noodzakelijke verdediging - in de vorm van stompen in het gezicht en meermalen schoppen tegen de benen van de aangever [betrokkene 1] - geboden was.
Het hof is van oordeel dat hetgeen omtrent de feiten en omstandigheden namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, niet aannemelijk is geworden. Het hof heeft hierbij met name gelet op de onafhankelijke getuigenverklaring van [betrokkene 2] dat de aangever [betrokkene 1] de situatie juist wilde sussen. Gelet hierop en de overige stukken in het dossier - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever [betrokkene 1] jegens de verdachte. Dat de verdachte wellicht is aangerand door andere leden van de groep waarvan de aangever [betrokkene 1] deel uitmaakte, maakt dit oordeel niet anders.
Het hof verwerpt het verweer.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of van de verdachte uitsluiten. Derhalve is zowel het bewezen verklaarde als de verdachte strafbaar.
3.6. Blijkens zijn overwegingen heeft het hof het beroep op noodweer verworpen, aangezien hetgeen namens de verdachte is aangevoerd op het punt van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever [betrokkene 1] jegens de verdachte niet aannemelijk is geworden. Dat oordeel is gezien ’s hofs feitelijke vaststellingen niet onbegrijpelijk. Daarbij heeft het hof de opstelling van het slachtoffer, die volgens een onafhankelijke getuige de situatie trachtte te sussen, in het bijzonder van gewicht geacht. Met dat laatste heeft het hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de aangever weliswaar deel uitmaakte van een groep die achter de verdachte aan was gerend maar dat van de aangever zelf geen (onmiddellijke dreigende) aanranding is uitgegaan en dat het eventuele handelen van de groep in het kader van een confrontatie met de verdachte evenmin aan de aangever kan worden toegerekend. Aldus is het gedane beroep op noodweer op een toereikend gemotiveerde, feitelijke wijze verworpen. Onbegrijpelijk is dat evenmin, zo stelde ik reeds.2.
3.7. Het middel faalt evident en rechtvaardigt derhalve geen behandeling in cassatie.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van het cassatieberoep op voet van art. 80a Wet RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑01‑2018
Vgl. het overzichtsarrest over noodweer(exces), HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, onder 3.1.2.