RvdW 2013/851
Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor. Internationaal privaatrecht. EG-Bewijsverordening; niet-exclusieve werking Bewijsverordening; vervolg van HR 1 april 2011, NJ 2011/155 en HvJEU 6 september 2012, nr. C-170/11. Fair trial; art. 6 EVRM.
HR 28-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:36
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28 juni 2013
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth
- Zaaknummer
10/02071
- Conclusie
A-G mr. P. Vlas
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2013:36, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑06‑2013
ECLI:NL:PHR:2013:BZ8358, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑05‑2010
- Wetingang
Essentie
Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor. Internationaal privaatrecht. EG-Bewijsverordening; niet-exclusieve werking Bewijsverordening; vervolg van HR 1 april 2011, NJ 2011/155 en HvJEU 6 september 2012, nr. C-170/11. Fair trial; art. 6 EVRM.
In antwoord op de door de HR bij tussenbeschikking van 1 april 2011, NJ 2011/155, gestelde vraag heeft het HvJEU voor recht verklaard dat de EG-Bewijsverordening, en met name art. 1 lid 1, daarvan, in die zin moet worden uitgelegd dat het bevoegde gerecht van een lidstaat dat een in een andere lidstaat woonachtige partij als ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.