Dit laatste is onjuist. Het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres is het adres [a-straat 1] te Hoogeveen.
HR, 19-02-2013, nr. 12/01256
ECLI:NL:HR:2013:BZ1550
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
12/01256
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BZ1550
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ1550, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9766
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1550
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1550, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9766
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1550
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0071
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Slagende betekeningsklacht appeldagvaarding. HR vernietigt de bestreden uitspraak voor zover in cassatie aan de orde onder verwijzing naar de conclusie van de AG.
19 februari 2013
Strafkamer
nr. S 12/01256
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 oktober 2010, nummer 22/001666-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.A.C. van Overmeire-de Vilder, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep wat betreft de onder 2 bewezenverklaarde overtreding, tot vernietiging van het bestreden arrest voor het overige en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het Hof heeft met aanvulling van gronden bevestigd het vonnis waarvan beroep, waarbij de Politierechter de verdachte ter zake van 1. oplichting en 2. door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam opgeven heeft veroordeeld tot ter zake van 1 een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, onderscheidenlijk ter zake van 2 tot een geldboete van € 75,-, subsidiair een dag hechtenis.
2.2. Tegen de veroordeling ter zake van feit 2, een overtreding, staat op grond van art. 427, tweede lid, Sv geen beroep in cassatie open. In zoverre kan de verdachte dus niet in zijn beroep worden ontvangen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend.
3.2. De stukken van het geding houden omtrent de gang van zaken met betrekking tot de betekening van de dagvaarding in hoger beroep in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.
3.3. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 9 is het in de bestreden, bij verstek gewezen, uitspraak besloten liggende oordeel dat de verdachte behoorlijk is gedagvaard in het licht van de inhoud van de onder 3.2 bedoelde stukken van het geding onbegrijpelijk. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de dagvaarding in hoger beroep om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak voor zover in cassatie aan de orde niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep wat betreft de in de bestreden uitspraak gegeven beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit;
vernietigt de bestreden uitspraak voor zover in cassatie aan de orde;
verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 februari 2013.
Conclusie 18‑12‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 12/01256
Mr. Vegter
Zitting: 18 december 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 8 maart 2010 de verdachte wegens 1. "oplichting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en wegens 2. "door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam opgegeven" veroordeeld tot een geldboete van € 75,-, subsidiair één dag hechtenis. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest 11 oktober 2010 het vonnis van de Rechtbank bevestigd met aanvulling van gronden.
2.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M.A.C. de Vilder, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Voorafgaand aan de bespreking van de middelen merk ik het volgende op. Ter zake van de overtreding (feit 2) staat op grond van art. 427 Sv geen beroep in cassatie open. In zoverre is het cassatieberoep dan ook niet ontvankelijk.
4.
Het eerste middel klaagt erover dat "het Gerechtshof de appeldagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard, althans de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden, althans ontoereikend heeft gemotiveerd waarom nietigverklaring dan wel aanhouding achterwege kon blijven, nu verzoeker in strijd met het bepaalde in artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering niet is opgeroepen op het door hem bij het instellen van het appel opgegeven adres".
5.
De stukken van het geding houden het volgende in:
- (i)
op 16 maart 2010 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het op tegenspraak gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 maart 2010. In de akte rechtsmiddel staat als (GBA-)adres van de verdachte vermeld: [a-straat 1] te Hoogeveen. Tevens wordt daarin vermeld dat de verdachte op dat moment gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden en dat hij geen afschrift van de dagvaarding of oproeping toegezonden wil hebben naar een ander adres in Nederland dan het adres [a-straat 1] te Hoogeveen;
- (ii)
op 13 juli 2010 is getracht de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep voor de terechtzitting van 27 september 2010 aan hem uit te reiken op het adres [b-straat 1] te Veendam. Omdat niemand werd aangetroffen, is een bericht van aankomst achter gelaten. Vervolgens is de dagvaarding met akte op 23 juli 2010 teruggezonden aan de afzender en is op 13 september 2010 een afschrift van de gerechtelijke brief verzonden naar het adres [b-straat 1] te Veendam, zijnde - volgens aantekening op de akte - het adres dat is opgegeven bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de desbetreffende strafzaak; 1.
- (iii)
de verdachte noch een raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep verschenen;
- (iv)
het Hof heeft - zonder nadere motivering - verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte;
- (v)
uit het aan de akte van uitreiking gehechte GBA-uittreksel van 13 september 2010 volgt dat de verdachte sinds 8 juni 2009 staat ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Hoogeveen. Tevens blijkt daaruit dat de verdachte op 13 september 2010 niet gedetineerd zat. Uit dit GBA-overzicht blijkt voorts dat het adres [b-straat 1] te Veendam van 16 juni 2008 tot 8 juni 2009 het GBA-adres van de verdachte is geweest. 2.
6.
Ingevolge art. 588, eerste lid, onder b, sub 1, Sv dient de uitreiking van de dagvaarding, indien de verdachte niet rechtens van zijn vrijheid is ontnomen en geen betekening in persoon is voorgeschreven, te geschieden aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.3. Blijkens het GBA-uittreksel van 13 september 2010 was het GBA-adres van de verdachte ten tijde van het aanbieden van de dagvaarding in hoger beroep [a-straat 1] te Hoogeveen en stond de verdachte tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op dit adres ingeschreven. Het adres [a-straat 1] te Hoogeveen is eveneens het adres dat (als GBA-adres) is opgegeven bij het instellen van het hoger beroep. Bij het instellen van het hoger beroep is geen ander adres in Nederland opgegeven dan het adres [a-straat 1] te Hoogeveen waaraan een afschrift van de dagvaarding of de oproeping toegezonden kan worden.4. De dagvaarding had derhalve betekend dienen te worden op het adres [a-straat 1] te Hoogeveen. De appeldagvaarding is echter aangeboden op het adres [b-straat 1] te Veendam. Nu niet blijkt dat de dagvaarding eveneens op het adres [a-straat 1] te Hoogeveen is betekend,5. nog dat dit adres is achterhaald door het adres [b-straat 1] te Veendam (of enig ander adres),6. is (althans lijkt) de appeldagvaarding niet op een rechtsgeldige wijze (te zijn) betekend. Van belang is in dit verband nog of van het achterhaald zijn van een adres sprake kan zijn indien een verdachte wel op een bepaald adres is ingeschreven, maar vaststaat dat hij daarvan geen gebruik maakt. Die vraag komt onder 8 hierna aan de orde.
7.
Ten overvloede kan eerst nog worden opgemerkt dat als de appeldagvaarding al aan het adres [b-straat 1] te Veendam betekend had moeten worden - quod non - de appeldagvaarding nog niet op rechtsgeldige wijze is betekend, nu deze niet overeenkomstig het bepaalde in art. 588, derde lid onder c, Sv, is uitgereikt aan de griffier.7.
8.
Dat getracht is de dagvaarding uit te reiken op een oud GBA-adres in Veendam is minder verrassend dan het lijkt. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat de verdachte zich op 3 mei 2010 heeft onttrokken aan detentie.8. Het GBA-adres [a-straat 1] te Hoogeveen is het adres van (indertijd locatie) "De Grittenborgh" (van de PI Noord waartoe behalve de locatie "De Grittenborgh" ook de locatie "De Marwei" indertijd behoorde).9. Een (volkomen) uitreiking op het GBA-adres heeft niet plaatsgevonden (zie noot 5). Dat werd gelet op de onttrekking aan detentie vermoedelijk niet als zinvol gezien. Het is de vraag of indien met zekerheid valt te zeggen dat verdachte geen enkel feitelijk gebruik maakt van het GBA-adres nog blijft gelden dat het GBA-adres van de verdachte leidend is in deze en dat de dagvaarding op dat adres moet worden uitgereikt.10. In een dergelijk geval gaat het dus om een betekening waarvan met zekerheid vaststaat dat deze er niet toe leidt dat het gerechtelijk schrijven de verdachte bereikt. Indien het Hof de redenering heeft gevolgd dat betekening op het GBA-adres in een dergelijk geval achterwege kan blijven dan komt het mij voor dat het Hof tenminste ambtshalve gehouden was om te overwegen dat die betekening overbodig was en te motiveren op welke feitelijke gronden dat oordeel berust. Overigens lijkt het mij aangewezen streng vast te houden aan de hoofdregel dat moet worden betekend op het GBA-adres, ook al staat met zekerheid vast dat dit er niet toe leidt dat het schrijven de verdachte bereikt. Afwijking van die hoofdregel schept voor de praktijk onduidelijkheid en bovendien is nooit absolute zekerheid te geven dat een verdachte door een op voorhand nutteloze betekening achteraf toch op de hoogte blijkt te zijn gekomen van de inhoud van het gerechtelijk schrijven.
9.
Een en ander brengt mee dat de dagvaarding in hoger beroep niet is betekend overeenkomstig art. 588 Sv, zodat die dagvaarding nietig is. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, is dan ook onjuist.
10.
Het eerste middel slaagt.
11.
Het tweede middel klaagt dat het bepaalde in art. 51, tweede volzin, Sv niet is nageleefd, nu verzuimd is de raadsman van de verdachte een afschrift van de appeldagvaarding te zenden.
12.
De aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden niets in waaruit kan volgen dat een afschrift van de appeldagvaarding aan een voor de verdachte optredende raadsman is verzonden. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat zulks niet is geschied. Dit was ook niet noodzakelijk. Ingevolge art. 34, eerste lid, Sv geschiedt de toevoeging van een raadsman voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg moet als beëindigd worden beschouwd wanneer de desbetreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan dan wel wanneer daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.11. Daarom behoefde de enkele omstandigheid dat de verdachte in eerste aanleg door een raadsman werd bijgestaan het Hof geen aanleiding te geven te onderzoeken of de raadsman een afschrift van de appeldagvaarding had ontvangen en of hij op de hoogte was van het tijdstip van de behandeling van de zaak ter terechtzitting van het Hof. Ook de omstandigheid dat namens de verdachte door een advocaat een rechtsmiddel is ingesteld noopte het Hof niet tot een onderzoek naar de naleving van art. 51 Sv, nu daaruit kan niet worden afgeleid dat die advocaat de verdachte ook bij de daaropvolgende behandeling als raadsman zal bijstaan.12.
13.
Het tweede middel faalt.
14.
Het eerste middel is terecht voorgesteld. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep13. voor wat betreft de onder 2 bewezenverklaarde overtreding, tot vernietiging van het bestreden arrest voor het overige en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑12‑2012
In het dossier bevinden zich voorts GBA-uittreksels van 15 juni 2010, 29 juni 2010, 8 juli 2010 en 6 oktober 2010. Ook uit die overzichten blijkt dat de verdachte sinds 8 juni 2009 op het adres [a-straat 1] te Hoogeveen stond ingeschreven en dat hij op die tijdstippen niet gedetineerd zat. Niet blijkt dat door middel van controle in de Verwijs Index Personen (VIP) is nagegaan of de verdachte vlak voor of op 27 september 2010 gedetineerd zat. Uit de zich in het dossier bevindende VIP-uitdraai van 1 november 2010 blijkt echter dat dit niet het geval is geweest.
Vgl. o.m. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken, r.o.v. 3.10. Zie tevens Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, zevende druk, p. 664-671 en Janssen en Verkerk in Sdu Commentaar Strafvordering Eindonderzoek, 5.2. Kennisgeving van gerechtelijke mededelingen.
Vgl. o.m. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken, r.o.v. 3.38.
In het dossier bevindt zich een akte van uitreiking van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep voor de zitting van 27 september 2010 gericht aan het adres [a-straat 1] te Hoogeveen, maar deze akte is in het geheel niet ingevuld. Er staat slechts een stempel op van TNT POST van 6 juli 2010 en een stempel inhoudende 'ingekomen unit strafzaken, 8 juli 2010, Gerechtshof/Ressortsparket 's-Gravenhage'. Er kan dan ook niet uit worden afgeleid dat daadwerkelijk is getracht de dagvaarding te betekenen op het adres [a-straat 1] te Hoogeveen. Dat bedoelde akte zit gehecht in een setje papieren (waaronder ook een MU) die bij elkaar worden gehouden door een papiertje waarop met de hand staat geschreven 'Onbestelbaar: betreft PI Grittenborgh', maakt dat m.i. niet anders. Zeker niet nu niet duidelijk is van wie deze handgeschreven aantekening afkomstig is.
Vgl. o.m. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken, r.o.v. 3.38.
Vgl. o.m. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken, r.o.v. 3.15.
Uitdraai van de Verwijs Index Personen (VIP) van 8 juli 2010.
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken, r.o.v. 3.2, 3.10 en 3.16. Vgl. tevens Kamerstukken II, 1993-1994, 21 147, nr. 10, p. 4-5.
HR 3 april 2012, LJN BV7417. Zie in dit verband tevens Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, zevende druk, p. 88-89, Spronken in T&C, art. 39, aant. 3 en art. 43, aant. 2 en Huisman en Vos in Handboek Strafzaken, onderdeel 3 Toevoeging.
HR 19 december 2000, LJN ZD2182, NJ 2001/161.
Dat leidt tot het gevolg dat de appeldagvaarding nietig is en daarmee samenhangend ook de behandeling in hoger beroep, terwijl het op basis van die nietige behandeling gewezen oordeel over feit 2 overeind blijft.