Hof Leeuwarden, 09-07-2010, nr. 09/00165
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0786, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
09-07-2010
- Zaaknummer
09/00165
- LJN
BN0786
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0786, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 09‑07‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BQ0525
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BQ0525, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2009:BL0955, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2010/1781
Uitspraak 09‑07‑2010
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of het onder 2.6 vermelde bedrag van € 1.581.117 op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb) bij het bepalen van de winst van belanghebbende in aftrek kan worden gebracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
kenmerk: 09/00165
uitspraakdatum: 9 juli 2010
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X B.V., gevestigd te Z,
belanghebbende
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 08/1133 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 29 oktober 2009, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Met dagtekening 24 juni 2006 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 opgelegd (nummer 8094.80.542.V.46.0112), berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.581.117 (hierna: de aanslag).
1.2.
Het tegen de aanslag ingediende bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 10 april 2008 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 29 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 26 november 2009 bij het hof ingekomen. Op 29 januari 2010 heeft het hof de gronden van het beroep ontvangen (met bijlagen). De inspecteur heeft op 24 maart 2010 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.5.
Ter zitting van 27 mei 2010 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Op de zitting zijn namens belanghebbende verschenen haar gemachtigden drs. A en mr. B, bijgestaan door de heer C, financieel controller bij de stichting (zie hierna). Namens de inspecteur zijn verschenen mevrouw mr. D en de heer E.
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbendes gemachtigde een reactie (met bijlagen) op het verweerschrift van de inspecteur ingezonden. Ter zitting hebben beide partijen een door hen voorgedragen pleitnota overgelegd.
- 1.6.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Voor de feiten gaat het hof uit van hetgeen onder 1.1 tot en met 1.6 staat vermeld in de uitspraak van de rechtbank. Het hof heeft deze feiten hieronder opgenomen als 2.1 tot en met 2.6. Over deze feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het hof opmerkt dat de rechtbank belanghebbende 'eiseres' noemt en de inspecteur 'verweerder').
- ‘2.1.
De stichting F (hierna: de stichting) is een woningcorporatie. Zij is een toegelaten instelling in de zin van artikel 70 van de Woningwet. Zij heeft als doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van de volkshuisvesting. Naar partijen ter zitting eenparig hebben verklaard houdt de stichting zich geheel of nagenoeg geheel (derhalve: voor 90% of meer) bezig met de verhuur van woningen in de “sociale sector” (hierna ook: sociale verhuur). De omzet van de stichting bedraagt in 2004 ongeveer € 47.000.000.
- 2.2.
De stichting houdt alle aandelen in het kapitaal van G BV, welke vennootschap op haar beurt alle aandelen houdt in het kapitaal van eiseres. De stichting heeft haar voordien zelf geëxploiteerde commerciële activiteiten nagenoeg geheel (middellijk) in eiseres ingebracht.’
2.3.
Eiseres richt zich, blijkens haar statuten, op de ontwikkeling en realisatie van woningbouwprojecten, eventueel in combinatie met bedrijfs- c.q. winkelruimtes en maatschappelijk onroerend goed, het verwerven, vervreemden en exploiteren van registergoederen. Eiseres' nieuwbouwportefeuille omvat voor de jaren 2005 tot en met 2010 minimaal 1.800 woningen. De door eiseres ontwikkelde woningprojecten omvatten zowel sociale woningbouw als commerciële woningbouw. Daarnaast zal in de genoemde periode door eiseres ca. 15.000 m2 winkelruimte worden gerealiseerd.
2.4.
Eiseres levert in de praktijk een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de beleidsmatige doelstellingen van de stichting binnen het statutaire werkgebied van de stichting. Eiseres heeft in dat kader een vaste plaats in het nieuwbouwproces van de stichting. Eiseres en de stichting hebben dezelfde huisbankier, ten gevolge waarvan eiseres onder gunstiger voorwaarde dan zonder haar aandelenband met de stichting het geval zou zijn geweest financiering kan krijgen. Voorts levert de stichting eiseres grond ten behoeve van de projectontwikkeling van eiseres tegen kostprijs. Ook ziet eiseres bij het in rekening brengen van prijzen voor haar diensten aan de stichting structureel af van een winst- en kostenopslag van 4%.
2.5.
Eiseres behaalde in het onderhavige jaar - voor toepassing van artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) - een belastbare winst van € 1.581.117.
2.6.
Op 29 december 2004 is tussen de stichting en eiseres een overeenkomst gesloten op grond waarvan (tussenvoegen: eiseres) de winst van eiseres, als "fondswerver", binnen zes maanden na afloop van het boekjaar zal uitkeren aan de stichting als "ontvanger", indien en voor zover de winst van eiseres dit toelaat, zulks onder de ontbindende voorwaarde dat bij eiseres artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel i, Wet Vpb niet of niet langer van toepassing blijkt te zijn en/of dat ten aanzien van uit hoofde van de bedoelde overeenkomst door de stichting verkregen gelden schenkingsrecht verschuldigd is naar het tarief voor "andere verkrijgers"(41-68%). Op 10 juni 2005 heeft eiseres op basis van deze overeenkomst een bedrag van € 1.581.117 overgemaakt aan de stichting."
In aanvulling op deze feiten stelt het hof op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting nog de volgende feiten vast.
2.7.
De activiteiten van de stichting zijn in de loop der jaren winstgevend geweest. De algemene reserve bedraagt eind 2004 € 68.188.000. Tot en met het jaar 2009 heeft de stichting een continuïteitsoordeel A. Dit betekent dat het eigen vermogen van de stichting als passend bij een woningcorporatie wordt aangemerkt.
3. Geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het onder 2.6 vermelde bedrag van € 1.581.117 op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb) bij het bepalen van de winst van belanghebbende in aftrek kan worden gebracht.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat zij het onder 2.6 vermelde bedrag bij het bepalen van haar winst in aftrek kan brengen. Primair op grond van de wettelijke regeling en subsidiair op grond van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 20 november 2002, nr. CPP2002/3050M (hierna: het Besluit). Meer subsidiair meent zij recht te hebben op giftenaftrek op grond van artikel 16 van de Wet Vpb.
3.3.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de aftrek terecht niet is verleend. Aan de voorwaarden van de wettelijke regeling en het Besluit wordt niet voldaan. Van een aftrekbare gift is geen sprake omdat de stichting niet behoort tot de onder artikel 16 van de Wet Vpb genoemde instellingen. Bovendien is zijns inziens geen sprake van een vermogenstoename bij de begiftigde. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak - kort samengevat - geoordeeld dat de stichting niet kan worden aangemerkt als een in Nederland gevestigde het algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet Vpb (hierna ANBI). De rechtbank heeft daarbij overwogen dat een ANBI grotendeels (dat wil zeggen: voor meer dan 50%) met haar activiteiten rechtstreeks het algemeen belang moet dienen. Bij sociale verhuur, waarmee de stichting zich geheel of nagenoeg geheel bezighoudt, kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van 'rechtstreeks het algemeen belang dienen' omdat met iedere verhuurovereenkomst feitelijk primair het particuliere belang van de desbetreffende huurder wordt gediend. Omdat de stichting niet als ANBI kan worden aangemerkt is aftrek op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de Wet VPB, alsmede op grond van het Besluit niet mogelijk. Op diezelfde grond kan evenmin sprake zijn van een aftrekbare gift als bedoeld in artikel 16 van de Wet Vpb.
4.2.
Het hof onderschrijft deze oordelen van de rechtbank en neemt de daartoe in de uitspraak van de rechtbank onder 2.4 en 3.1 tot en met 3.7 gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne. Hetgeen belanghebbende hiertegen in hoger beroep heeft ingebracht, rechtvaardigt geen ander oordeel. De sociale woningverhuur is een werkzaamheid waarmee primair het particuliere en individuele belang van de desbetreffende huurders wordt gediend. Deze verhuur is geen werkzaamheid die op zichzelf rechtstreeks het algemeen belang raakt.
De omstandigheid dat de verhuur geschiedt zonder winstoogmerk - zoals belanghebbende stelt en de inspecteur weerspreekt -, en plaatsvindt in het kader van volkshuisvesting en binnen het specifieke regime van de Woningwet en het Besluit beheer sociale-huursector, maakt dit niet anders.
4.3.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het gerechtshof
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, voorzitter, mr. J.H. Huiskes en mr.drs. S.A.W.J. Strik, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2010.
Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 9 juli 2010
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.