Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-08-2017, nr. WAHV 200.175.220
ECLI:NL:GHARL:2017:7299
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-08-2017
- Zaaknummer
WAHV 200.175.220
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:7299, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑08‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Anders dan het hof tot voor kort heeft gedaan, kan uit het enkele feit dat zich in het dossier een zaakoverzicht bevindt, niet worden aangenomen dat de daarin vervatte verklaring van de verbalisant op ambtseed of ambtsbelofte is afgelegd. In deze zaak heeft de verbalisant de gegevens op digitale wijze aangeleverd. Nu een handtekening ontbreekt, is van een ambtsedige verklaring geen sprake. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd.
WAHV 200.175.220
23 augustus 2017
CJIB 176436000
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 23 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [kantoorplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. De gemachtigde betwist het oordeel van de kantonrechter dat de officier van justitie hem geen termijn behoefde te geven voor het aanvullen van de beroepsgronden. De gemachtigde heeft in het administratief beroepschrift om een termijn voor het aanvullen van de gronden verzocht.
2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
3. Het hof stelt vast dat in het beroepschrift tegen de inleidende beschikking wordt ontkend dat de gedraging is verricht en de rechtmatigheid van de gebruikte meetmiddelen wordt betwist. Verder heeft de gemachtigde verzocht om toezending van diverse stukken en om een termijn voor het aanvoeren van beroepsgronden.
4. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Uit de stukken blijkt niet dat de gemachtigde van de betrokkene daaraan voorafgaand een termijn is gegeven om de beroepsgronden aan te vullen.
5. Indien een administratief beroepschrift één of meer gronden bevat, dient de indiener daarvan – wanneer deze daar uitdrukkelijk en zonder voorbehoud om verzoekt – als uitgangspunt door de officier van justitie in de gelegenheid te worden gesteld nadere beroepsgronden in te dienen. Deze uit beginselen van behoorlijke procesvoering voortvloeiende verplichting lijdt uitzondering indien een redelijk belang bij inwilliging ontbreekt (vgl. het arrest van het hof van 22 december 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2016:10365).
6. In deze zaak kan niet worden gezegd dat een redelijk belang bij inwilliging van het verzoek ontbrak. De officier van justitie had dan ook niet op het beroep mogen beslissen zonder daaraan voorafgaand de gemachtigde de gelegenheid te geven de beroepsgronden aan te vullen. De kantonrechter heeft dit miskend. Het hof vernietigt daarom de beslissing van de kantonrechter, evenals, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie.
7. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene, als kentekenhouder, een administratieve sanctie van € 90,- is opgelegd ter zake van “verbod stil te staan (bord E2)”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 oktober 2013 om 13:52 uur op de Haverschmidtstraat te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken].
8. De gemachtigde voert aan dat er als gevolg van werkzaamheden in het gebied geen parkeerruimte was in de wijk. Als gevolg daarvan stonden in de gehele wijk auto's schots en scheef door elkaar heen. Daarnaast waren diverse borden afgeplakt vanwege de werkzaamheden. Omdat er reeds verschillende auto's op de plek in kwestie stonden geparkeerd, ging de betrokkene er vanuit dat hij hier wel mocht parkeren. Mocht het hof een ander oordeel zijn toegedaan, dan wordt verzocht om matiging van de sanctie.
9. Anders dan het hof tot voor kort heeft gedaan, kan uit het enkele feit dat zich in het dossier een zaakoverzicht bevindt, niet worden aangenomen dat de daarin vervatte verklaring van een verbalisant op ambtseed of op ambtsbelofte is afgelegd. In deze zaak heeft de verbalisant de gegevens op digitale wijze aangeleverd. Nu een handtekening ontbreekt, is van een ambtsedige verklaring geen sprake. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd.
10. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer in:
“Op de Haverschmidtstraat is aan de linkerzijde, komende vanaf de Goeverneurlaan, een E2-verkeersbord van het RVV (stopverbod) geplaatst. Ik zag op genoemde datum en tijdstip dat betrokken voertuig in het stopverbod stil stond.”
11. Bij de stukken bevindt zich voorts een aankondiging van beschikking, waarbij door de verbalisant gemaakte foto's zijn gevoegd, die blijkens het fotobijschrift dateren van de dag van de gedraging. Op de foto's is het voertuig van de betrokkene te zien, terwijl dat, deels op het trottoir, stilstaat aan de zijde van de weg. Tevens is te zien dat op de Haverschmidtstraat een verkeersbord E2 (verbod stil te staan) is geplaatst.
12. Het betoog van de gemachtigde leidt bij het hof niet tot twijfel aan de vaststelling van de verbalisant dat de gedraging is verricht. Genoegzaam is komen vast te staan dat met het voertuig van de betrokkene in strijd met een verbod om stil te staan is gehandeld. Dat het betreffende verkeersbord zou zijn afgeplakt, is niet aannemelijk geworden. Er is terecht een sanctie opgelegd aan de betrokkene.
13. Met betrekking tot de hoogte van de sanctie geldt dat die op grond van artikel 2, derde lid, WAHV voor elke gedraging is vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. In WAHV-zaken staat het de rechter in het algemeen niet vrij zich een oordeel te vormen over de hoogte van de door de wetgever vastgestelde tarieven. Slechts in het geval van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 9, tweede lid, onder b, van de WAHV bestaat aanleiding voor het matigen van de sanctie. Naar het oordeel van het hof doet die situatie zich hier niet voor. Voor matiging van de sanctie is dan ook geen plaats.
14. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond.
15. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 490,- (= 2 x € 490,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 490,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.