CRvB, 01-03-2013, nr. 11-6078 WAO
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2806
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
01-03-2013
- Zaaknummer
11-6078 WAO
- LJN
BZ2806
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2806, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 01‑03‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Weigering om terug te komen van een eerder beëindigings en terugvorderingsbesluit. Geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. De verklaring van een ex-werkneemster is op zichzelf een nieuw feit, maar levert inhoudelijk niet het door appellante gewenste resultaat op.
Partij(en)
11/6078 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 september 2011, 11/880 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 1 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.S. Fluit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Fluit. Voor het Uwv is verschenen T. van der Weert.
OVERWEGINGEN
- 1.1.
Appelante was per 1 maart 1995 werkzaam als administratief medewerkster bij [wergever]. Haar ex-echtgenoot, [naam ex-echtgenoot], was eigenaar van het bedrijf. Appellante heeft zich per 10 juli 1995 ziekgemeld wegens een macroadenoom van de hypofyse. Zij heeft per 8 juli 1996 een volledig uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Naar aanleiding van de uitkomsten van een fraudeonderzoek is het het Uwv gebleken dat appellante niet persoonlijke arbeid heeft verricht bij [naam werkgever], dat er geen sprake is geweest van een dienstbetrekking en dat zij niet verzekerd was voor de WAO.
- 1.2.1.
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering per 8 juli 1996 beëindigd. Dit besluit staat in rechte vast.
- 1.2.2.
Bij brief van 11 juni 2010 heeft appellante het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 7 augustus 2007.
- 1.2.3.
Bij besluit van 5 oktober 2010 (primair besluit 2) heeft het Uwv dat geweigerd.
- 1.3.1.
Bij besluit van 7 september 2007 heeft het Uwv een bedrag van € 103.129,69 teruggevorderd in verband met onverschuldigd betaalde WAO-uitkering. Dit besluit staat in rechte vast.
- 1.3.2.
Bij schrijven van 2 april 2010 heeft appellante het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 7 september 2007.
- 1.3.3.
Bij besluit van 10 mei 2010 (primair besluit 1) heeft het Uwv dat geweigerd.
- 1.4.1.
Tegen beide primaire besluiten is bezwaar gemaakt.
- 1.4.2.
Bij besluit van 17 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen de beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
- 3.
Appellante heeft in hoger beroep haar stelling dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) herhaald. Als nieuwe feiten en omstandigheden moet het volgende worden aangemerkt.
- 1.
Een schrijven van internist/endocrinoloog dr. J. Huisman van 26 april 2010. Hieruit blijkt dat pas na de indiensttreding bij [werkgever] is vastgesteld dat appellante een macroadenoom in haar hoofd had. Het is dus niet zo dat het dienstverband is aangegaan met als doel uiteindelijk een WAO-uitkering te krijgen.
- 2.
De verklaring van een ex-werkneemster [ex-werkneemster] waarin zij aangeeft dat zij heeft horen zeggen dat enkele andere werknemers de eigenaar van [werkgever], [naam eigenaar], te pakken zouden nemen door het Uwv of de belastingdienst in te lichten.
- 3.
Een strafzaak waaruit blijkt dat er aanknopingspunten zijn voor de stelling dat binnen/rondom het Uwv in 1995 twijfels waren of hadden moeten zijn over de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst tussen [naam eigenaar]/[werkgever] en appellante. Het proces-verbaal van het verhoor van [G.], toen werkzaam bij het Uwv, werpt veel vragen op onder meer ten aanzien van de geloofwaardigheid van de initiatiefnemer van de arbeidsovereenkomst, [naam eigenaar].
- 4.1.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
- 4.2.
Het schrijven van Huisman is geen nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De inhoud van die brief was al eerder bekend. In het schrijven van 24 februari 2009 is al vastgesteld dat er bij appellante sprake was van een macroadenoom in haar hoofd en dat de diagnose waarschijnlijk in mei of juni 1995 - voor het aangaan van het gestelde dienstverband - is vastgesteld.
- 4.3.
De verklaring van [ex-werkneemster] is op zichzelf een nieuw feit, maar levert inhoudelijk niet het door appellante gewenste resultaat op. De verklaring dat zij iets weet “van horen zeggen” is dermate vaag dat met deze verklaring geen rekening gehouden kan worden. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak hieromtrent.
- 4.4.
De strafzaak levert evenmin een nieuw feit op als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Het is op dit moment nog allerminst zeker wat de uitkomst van deze strafzaak zal zijn en wat de relevantie van die uitkomst voor de thans onderhavige zaak zal zijn. Op dit moment staat enkel vast dat appellante door de rechtbank is veroordeeld en daartegen hoger beroep heeft ingsteld.
- 4.5.
Het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 21 juli 2011 (LJN BR3276) slaagt evenmin omdat appellante - achteraf gezien - nimmer aanspraak op een WAO-uitkering heeft gehad. Van een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend is in haar geval geen sprake.
- 5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. Heeremans
CVG